ruwe mannen-gemeenschap valt al snel een beledigend woord (voor sommigen de normale omgangsvorm) of wordt gemakkelijk een fikse klap gegeven (voor sommigen eveneens de normale omgangsvorm). Anderzijds mag men van het personeel niet het onmogelijke vergen wat hun tolerantie betreft.
Hoe dan ook lijkt iedere, meer dan eens naar aanleiding van regimesverruimingen en -verlichtingen uitgesproken, vrees dat gedetineerden te veel tot een bevoorrechte categorie mensen in de samenleving zouden gaan behoren, vér bezijden de werkelijkheid en derhalve misplaatst. Men leze er slechts de ‘Meningen van gedetineerden over de strafrechtspleging’, die de Utrechtse penitentiaire deskundige Rijksen in 1958 heeft verzameld, op na en men zal ongetwijfeld enige huivering ondergaan bij de invoeling van wat het betekent om - zeker als het een langere termijn betreft - in deze alomvattende vorm van onvrijheid te moeten leven. De fysieke en psychische kwellingen, die eruit spreken, doen ons ons in gemoede afvragen of door enig ‘progressief’ gevangenisstelsel (al is het met tv op de cel, toneel op zondag en dineren op feestdagen) ooit werkelijke verlichting kan worden gebracht in de gevoelens van eenzaamheid, verlatenheid en machteloosheid en in de schuldgevoelens der gestraften: deze zijn inherent aan de straf zelve, die uit zijn aard isolement en verbanning inhoudt uit een samenleving, welke juist de menselijke vrijheid in alle opzichten hoog in het vaandel heeft geschreven. Hoe men deze situatie diepgaand als één van ontering en van verlies van de eigen waardigheid ondergaat, kan nauwelijks beter worden verwoord dan in de vorm van deze door Rijksen gereleveerde mening: ‘Gedetineerden zijn in wezen stukken vlees, die bij de slager voor de ramen hangen, zonder ziel, waar iedereen gerechtigd is stukken vanaf te snijden in de vorm van kleinzielige gebeurtenissen. Elke bewaarder heeft veto-recht over mij, “wil je niet”, rapport en helemaal niet, de knuppel.’ Een andere gedetineerde vergelijkt de gevangenisstraf beeldend met ‘een pijnlijke zenuw, die bloot ligt en waar zo nu en dan onverwachte rukwinden hevige pijnen aan bezorgen’. Men kan eigenlijk niet genoeg stilstaan bij deze -
vaak verhevigde - pijnen, waarvan het verblijf in de gevangenis tot in alle aspecten en tot in alle details doordrenkt is: futiliteiten kunnen er zware obsessies worden, de voorstellingen die men zich van de buitenwereld maakt, bijvoorbeeld van zijn gezin, zijn huwelijk, zijn kinderen, zijn werk etcetera, nu en in de toekomst, worden overweldigend, de confrontaties met zijn naasten tijdens de afgeperkte en kunstmatige bezoekuren brengen soms meer pijn dan vreugd; uiteindelijk is men geheel en al op eigen krachten en gedachten teruggeworpen. Zeer indringend is dit alles beschreven door Breyten Breytenbach in zijn pas verschenen Ware bekentenissen van een witte terrorist over zijn tamelijk recente ervaringen in Zuidafrikaanse gevangenissen: ‘Je wordt de rijkdom van de zeer armen deelachtig; het kleinste teken van leven uit de buitenwereld wordt een geschenk uit de hemel, waard om met zorg gekoesterd te worden. Je gaat de dingen zien zoals ze zijn, niet langer overschaduwd door je eigen aanwezigheid.’
Breytenbach benadrukt ook, dat de ritmische patronen, die eigen zijn aan het gevangenisleven, voor de gevangene tevens de zekerheid vormen, waarop inbreuken - zelfs als deze buiten de gevangenismuren als plezierig zouden zijn ervaren - door hem worden verafschuwd. Het is eenvoudig een omgekeerde wereld. Schrijnend is zijn herinnering, hoe hij op de rand van zijn bed placht te gaan staan om een ‘haarscheurtje’ zonlicht, dat op een bepaald moment van de dag in zijn cel viel, even door zijn haar te laten spelen. Het vreselijke leed van het opgesloten zijn is niet of amper voorstelbaar voor wie het niet zelf heeft ondervonden en telt, dat is duidelijk, evenveel fysieke als psychische elementen. Dit maakt de vooruitgang, die de uitvinding van de gevangenis als strafsoort ten opzichte van de dood- en lijfstraffen indertijd heette te betekenen, nogal betrekkelijk. Niet zonder reden is het wel voor-