| |
Hub. Hermans
Octavio Paz en de erotiek
De erotiek is een der meest intrigerende maar merkwaardigerwijs minst geanalyseerde constanten in het werk van Octavio Paz. Zij is ten nauwste verbonden met de rol van de verbeelding en van het lichaam, maar ook met het labyrint van liefde, dood en eenzaamheid. De relatie tussen de erotiek en deze trits is kenmerkend voor de ontwikkelingsgang van de poëzie van Paz. Hij heeft zich sterk laten beïnvloeden door wat hij in Kinderen van het slijk ‘moderniteit’ noemt, en ook door de realisme-discussie in de jaren dertig, het existentialisme in de jaren veertig en ten slotte de antropologie, het structuralisme en het oosterse denken in de jaren vijftig, zestig en zeventig. In eerstgenoemde periode wordt de erotiek nog hoofdzakelijk verbonden met de dood (de nawerking van romantiek en symbolisme, surrealisme en realisme); in het stadium van het existentialisme komt de nadruk op de koppeling aan begrippen als tijd en eenzaamheid te liggen, terwijl in het derde stadium - onder invloed van met name de oosterse filosofieën - de relatie met de liefde centraal staat. Voor alle stadia geldt dat de erotiek leidt naar vrijheid: wég van dood, eenzaamheid en ‘bezitterige’ liefde.
De erotische taal die hoort bij deze weg naar vrijheid wordt volgens Paz - en hier vindt hij aansluiting bij tijdgenoten als Barthes en Deleuze - gekenmerkt door een sterk evocatieve werking. In het essay Lecho y mesa (Tafel en bed) zegt Paz: ‘Erotiek is seks en hartstocht, niet grof, maar getransfigureerd door de verbeelding: rite, theater.’
Erotiek is een soort spel waarbij taal en verbeelding een rol kunnen vervullen die niet onbelangrijker is dan de gevoelens. Erotiek dient niet gezien te worden als een ‘dierlijke’ handelwijze, maar als de voorstelling of de ceremonie van een ‘dierlijke’ handelwijze: de transfiguratie ervan. In poëzie: de weergave van een verbeelde werkelijkheid, waarbij de gebezigde erotische taal een her-scheppende functie krijgt. Zo wordt zin gegeven aan een onderliggende logica van emoties, gevoelens en fantasieën. In de literatuur van de twintigste eeuw werd deze
| |
| |
erotische verbeelding herontdekt door de surrealisten. Zij luidden, volgens Paz, door hun verheerlijking van de erotiek en van de monogame liefde tussen man en vrouw, een nieuw tijdperk in.
In verband met de bekende tegenstelling tussen het stoffelijke en het geestelijke merkt Paz op dat deze gezien moet worden als een dialectische verhouding tussen lichaam en ziel, of - in termen van de semiotiek - tussen tekens van het lichamelijke en tekens van het niet-lichamelijke. Voortbordurend op de in voorgaande eeuwen onderdrukte rol van het lichamelijke, koppelt Paz vervolgens aan deze oppositie de ‘bovenbeneden-tegenstelling’ vast. Hij beschrijft in zijn essaybundel Conjunciones y disyunciones (Conjuncties en disjuncties) hoe aan het eind van de middeleeuwen de afstand groeide tussen het geestelijke (‘boven’) en het lichamelijke (‘beneden’). Tijdens de reformatie ontstond aldus een tegenstelling tussen pornografie (rechtstreeks verbonden met lichamelijke liefde) en erotiek (de verbeelding van vergeestelijkte liefde). De aldus gegroeide, onnatuurlijke tegenstelling tussen het ‘edele’ hoofd en de lager gelegen ‘(on)edele’ delen heeft inspirerend gewerkt op veel kunstenaars uit die tijd. Zij vonden dat door een metaforische benadering van de rol van het lichaam de in hun ogen ongewenste tegenstellingen en de daarbij behorende tradities doorbroken konden worden. Paz wijst in genoemde bundel op het schilderij La Venus del espejo van Velázquez. In tegenstelling tot de talloze gevallen waarin het hoofd wordt voorgesteld als een achterste - wat door André Breton een ‘dalende metafoor’ wordt genoemd - hebben wij hier te maken met een ‘stijgende metafoor’: het achterste van de vrouw is als een maan, die belicht wordt door de zon via een spiegel die Cupido vasthoudt en waarin haar gezicht te zien is. De ‘boven-beneden-tegenstelling’ komt aldus in een dynamische verhouding te staan waarbij het achterste (maan) tot gezicht (zon) wordt. In verband hiermee wijst Paz ook op de anale aspecten bij de beroemde
Spaanse barok-dichters Quevedo en Góngora. Het goddelijke goud (boven) uit de duivelse mijnen (beneden) van de Spaanse koloniën in Zuid-Amerika bracht hen tot de metaforische identificatie van goud met haar schijnbare absolute tegenpool: ontlasting. Het gaat dus niet alleen om een letterlijke ‘boven-beneden-tegenstelling’, maar veeleer om de onlosmakelijk hiermee verbonden algemenere tegenstellingen god-duivel, hemel-hel, dag-nacht, lichtdonker, leven-dood, lichaam-ziel, enzovoort.
In een in boekvorm uitgegeven interview - Sólo a dos voces - met Julián Ríos, zegt Paz: ‘In de Spaanse barok en bij de grote dichters uit die tijd is er een transfiguratie van het lichaam. De transfiguratie neemt de vorm aan van het offer door het vuur, het goud. De vlam in zijn twee verschijningsvormen: in gouden vorm, de schittering van het goud, en in zwarte vorm, de as, de verbrande stof. De poëzie van de zeventiende eeuw wordt gevoed door de vlam van de hartstocht, maar het is een hartstocht die zichzelf verteert. Het verlangen transfigureert het lichaam in vlam en de vlam verandert in goud, maar tegelijkertijd wordt het goud, dat immers ontlasting is, tot zwart, de hel en vervolgens de dood. In de moderne literatuur daarentegen, vanaf de negentiende eeuw, uit de afschuw voor het lichaam zich als afschuw voor de eschatologie [...]’. De tijd van repressie van seksualiteit en erotiek die in grote delen van Europa aanbrak tijdens de reformatie - en in Spanje tijdens de contra-reformatie - heeft ons lange tijd blind gemaakt voor de natuurlijke taal van het lichaam.
Behalve vanuit de tegenstelling tussen het stoffelijke en het geestelijke, wordt de erotiek ook vaak bekeken vanuit de dialectiek van het opene en het geslotene. Dit zou clichématig gezien kunnen worden als de tegenstelling tussen het vrouwelijke (het opene) en het mannelijke (het geslotene). Maar Paz gaat verder. Hij ziet hier niet zozeer een tegenstelling tussen het mannelijke en het vrouwelijke, alswel een spanningsveld tussen het bewust genieten van het eigen ik (het geslotene), en de wens om bepaalde gevoelens en ervaringen te delen met een
| |
| |
ander (het opene). Op het moment dat de mens zich ervan bewust wordt dat hij/zij de geborgenheid van de moederschoot achter zich heeft gelaten en het einde van dit aardse leven vóór zich heeft, kan een gevoel van eenzaamheid ontstaan. De mens denkt aan dit gevoel van eenzaamheid te kunnen ontsnappen door zijn/haar leven te delen met een ander.
In de bundel Het labyrint der eenzaamheid gaat Paz uitvoerig op dit verschijnsel in. Het ‘openbreken’ van een gevoel van eenzaamheid kan bij voorbeeld plaatsvinden op het moment dat de verbinding van twee lichamen een feit wordt: op dat ene moment is de mens in staat zichzelf als individu te vergeten. Hij/zij leert, geheel binnen de traditie van het existentialisme, zijn/haar andere ik kennen en wordt dan pas volledig mens. De erotiek, die tegelijkertijd verovering en overgave is, leert ons de grens van het niet-ik te overschrijden. Wat de erotiek is voor het lichaam, is de poëzie voor de taal: de mogelijkheid om een stadium te bereiken waarin verleden en toekomst samenvloeien. De dichter spreekt op dat moment van ‘inspiratie’; de minnaar van ‘eenheid met de geliefde’.
Tijdens de liefdesdaad ontmoeten het mannelijke en vrouwelijke lichaam elkaar om op te gaan in het universum waarin de normale plaats en tijd hebben opgehouden te bestaan. Paz stelt in het essay De dialectiek van de eenzaamheid uit bovengenoemde bundel, dat de mens het enige wezen is dat dit gevoel van eenzaamheid kent. Het is juist dit gevoel dat hem ertoe voert één te willen worden met de ander. Dit verlangen naar liefde, naar het veroveren van, casu quo het overgeven aan de ander, is derhalve tegelijkertijd de vernietiging van de eenzaamheid van het individu én de schepping van nieuw leven. (Voor alle duidelijkheid: met dit laatste wordt bedoeld dat uit de band tussen de geliefden nieuw leven geboren kan worden.) Op deze manier wordt de bestaande maatschappij ‘gereproduceerd’, dat wil zeggen dat het verlangen om aan het gevoel van eenzaamheid te ontsnappen, impliciet en automatisch ook het einde van dit leven dichterbij brengt: de dood. Toch kan de mens op het moment waarop dit stadium wordt bereikt, het unieke gevoel krijgen dat alles één perfect is. Dit ene moment van gelukzaligheid wordt in de poëzie van Paz vaak uitgedrukt door de beschrijving van het middaguur (de scheiding tussen dag en nacht, licht en donker), wanneer de zon haar hoog(s)te punt bereikt en wanneer de twee wijzers van de klok geheel en al samenvallen als twee over elkaar heengeschoven lichamen. Bij wijze van illustratie volgen hier enige verzen uit het bekende gedicht ‘Hymne temidden van ruïnes’ uit 1948:
het ogenblik komt in een geel samenvloeien tot vervulling,
o middaguur, korenaar geladen met minuten,
Op dit ogenblik staat de tijd als het ware stil en vloeien verleden en toekomst samen, terwijl alles ‘licht’ en doorzichtig wordt. Dit moment waarop de mens even (in termen van Paz) ‘de oever’ van ‘de rivier’ (van het leven) bereikt, is het absolute geluk dat slechts geproefd kan worden op dergelijke ogenblikken van verovering en totale overgave. Dit is het moment dat begrippen als leven, liefde en dood zó intens beleefd worden dat ze hun normale betekenis verliezen en één worden. Soortgelijke ervaringen bestaan volgens Paz slechts in de poëzie en de mystiek. Maar terwijl dit gevoel in de poëzie vorm krijgt door taal en in de mystiek door liefde, gebeurt dat in de erotiek altijd door zowel liefde, taal als lichaam.
Een ander voorbeeld van hoe de boven omschreven eenwording in zijn poëzie tot uitdrukking komt, is het lange, erotische gedicht ‘Zonnesteen’ uit 1958. Hierin verdwijnen op het moment van eenwording met tijd en werkelijkheid, de dood en de op de achtergrond aanwezige Spaanse Burgeroorlog, alsmede het bestaan van twee afzonderlijke lichamen:
de twee kleedden zich uit en kusten elkaar
| |
| |
omdat de momenten van getwijnde naaktheid
de tijd laten springen, en onkwetsbaar zijn,
niets raakt die aan, zij keren naar de aanvang,
er is dan jij noch ik, morgen, gister, noch namen,
waarheid van twee met slechts één lichaam en ziel,
Andere voorbeelden van deze eenwording en van de eveneens reeds genoemde ‘verschuivingen van boven naar beneden’ zijn al in de vroegste poëzie van Paz te vinden, waarin veelvuldig woorden voorkomen als vlam, hartstocht, vuur, wonde, begeerte, sap, vrucht, passie, enzovoort. Meestal gaat het hier om de overgave aan/verovering van de geliefde, waarbij (schaam)lippen tegelijkertijd worden voorgesteld als gapende rode wond (‘de verticale glimlach’!) én als verboden/verslonden vrucht. Zo wordt de erotiek voorgesteld als combinatie van feest, veldslag, ceremonie en sacrament: een huwelijk van hel en hemel.
In zijn interpretatie en uitbeelding van de erotiek heeft Paz zich, behalve door surrealisme en existentialisme, ook sterk laten beïnvloeden door de oosterse culturen. We zagen reeds hoe in het christendom de reinigende kracht van het vuur (hel en hartstocht) een belangrijke rol speelde bij de tegenstelling dood-leven. Het zal duidelijk zijn dat bij voorbeeld de hindoeïstische reïncarnatie-gedachte, het boeddhistische nirvana of de osmose van het mannelijke en het vrouwelijke in het Chinese yin-yang, een geheel andere visie zullen verschaffen op dit soort dualismen en dus ook op de erotiek. Rond 1960 zien wij hiervan de eerste voorbeelden in de poëzie van Paz. Naast het bestuderen van de Japanse poëzie en de hindoe-literatuur legt Paz zich in deze periode overigens ook toe op een grondige antropologische bestudering van het pre-columbiaanse Mexico. Deze nieuwe belangstelling heeft niet alleen te maken met de invloed van het structuralisme van bij voorbeeld Barthes en Lévi-Strauss, maar ook met het in het Westen sterk gegroeide wantrouwen jegens het gebruik van de traditionele taalregisters. Veel progressieve schrijvers uit de jaren zestig vonden dat hun taal, door onder andere de steeds overheersender rol van de massamedia, haar betekenis als authentiek uitdrukkings-middel begon te verliezen. Zij vonden dat hun talen waren verworden tot clichématige stortvloeden van lege woorden casu quo versleten monologen van machthebbers. Velen vluchtten daarom in experimenten met taal en structuur, wanhopig pogend hun woorden daarmee van nieuwe inhouden te voorzien; anderen namen hun toevlucht tot niet-westerse talen, waar nog de mogelijkheid zou bestaan tot open dialogen en betekenisvolle stiltes. Paz deed beide. Hij schreef haiku's (geconcentreerde verzen) en renga's (kettingverzen). Kenmerkend voor dit soort poëzie-vormen is dat het wereldbeeld niet langer beheerst
wordt door het mannelijke (zoals in het Westen), maar door een communicatie tussen het mannelijke en het vrouwelijke, waarbij begrippen als tijd, liefde en dood uiteraard een geheel andere betekenis krijgen. Deze nieuwe betekenissen kunnen, volgens Paz, ook de westerse talen enorm verrijken en lege woorden een nieuwe inhoud geven.
Het spreekt voor zich dat deze belangstelling voor de uitdrukkingsvormen van andere culturen niet alleen invloed op de inhoud, maar vooral ook op de vorm van zijn poëzie heeft gehad. Steeds vaker wordt aan de cyclische inhoud, de veelgebruikte binaire tegenstellingen en de veelduidige woorden óók typografisch vorm gegeven. Soms verdwijnt hierbij het narratieve element volledig naar de achtergrond ten gunste van een schijnbaar eenvoudige syntaxis en een constante vermijding van eenduidigheid: het lijkt makkelijker, maar het is moeilijker. Soms blijft slechts het pure discours, de suggestieve kracht die uit moet gaan van de (combinatie van) woorden over. In bundels als Blanco (1966) en Vuelta (1975) treffen we zelfs diverse voorbeelden aan van concrete en van visuele poëzie. Het spelen met de ruimte neemt de plaats in van het experimenteren met de
| |
| |
metafoor. Een opvallend element in de hoofdzakelijk door oosterse culturen beïnvloede bundels is de afwisseling van korte, ironische, vaak bedrieglijk eenvoudige gedichten met lange, enigszins verhalende gedichten.
Een voorbeeld van zo'n kort gedicht is het volgende ‘Grafschrift van een oudje’ uit Ladera este (1969):
ze begroeven haar in het familiegraf
en in de diepten sidderde het stof
van hem die haar man was:
is het verdriet van de doden.
De boodschap van dit gedicht lijkt simpel, flauw en bijna banaal. De meest voor de hand liggende lezing zou zijn: de overlevenden zijn blij dat het oudje er niet meer bij is. Maar geinspireerd door de gekozen typografische rangschikking, zou je bij voorbeeld ook kunnen denken aan de ‘vreugde’ van twee op elkaar liggende lichamen. Maar deze ‘vreugde van de levenden’ heeft natuurlijk niet zoveel zin wanneer je bedenkt dat ook ‘het verdriet van de doden’ niet bestaat. In dit gedicht wordt het ‘moment’ beschreven dat leven, dood en liefde letterlijk samenvallen. Dit gebeurt overigens vaker in dit soort gedichten. Wat ook opvalt is dat deze korte gedichten voornamelijk geïnspireerd zijn door de westerse en Japanse culturele tradities, terwijl de langere gedichten hoofdzakelijk ingegeven lijken te zijn door een sensuele pan-en-theïstische hindoe-wereld. Van deze tweede categorie is hier een lang gedicht als voorbeeld opgenomen, ‘Maithuna’, dat enige inleiding behoeft.
Bij de bestudering van de diverse Indische godsdiensten werd Paz' aandacht getrokken door het tantrisme. Dit bestaat uit diverse scholen of richtingen die, naar men aanneemt, rond 400 na Christus zowel binnen het boeddhisme als het hindoeïsme opkwamen, en die gebaseerd zijn op twee peilers: verering en meditatie. De belangrijkste nieuwe elementen zijn de grote vrijheid op elk gebied en de nieuwe verering van shakti, de verpersoonlijking van al het vrouwelijke; de geheime kracht die de schepping beweegt. Alle boeddhistische en hindoëistische goden kregen binnen het tantrisme dan ook een vrouwelijke pendant.
Maar vóór alles dient het tantrisme gezien te worden als een soort seksueel-religieuze cultus die zich afzet tegen het orthodoxe boeddhisme en het hindoeïsme. Het gebruikte drugs, magie en publiekelijk geslachtsverkeer als onderdeel van haar godsdienstige riten. Voor het tantrisme is het genot een middel tot bevrijding: langs een ingewikkelde weg van mentale en seksuele meditatie kan de mens uiteindelijk de laatste werkelijkheid, het ‘niets’, bereiken. In principe zijn hierbij alle mensen gelijk, hetgeen wijst op kritiek op de bestaande klassen- en kastenstelsels. Maar Paz ziet in het tantrisme, behalve het aantrekkelijke subversieve en sensuele element, ook de verwoording van zijn eigen kritiek op het christendom en op al het dogmatisch denken. De liefde wordt er gezien als een mystieke ervaring, waarbij de tegenstellingen verdwijnen of samenvallen: een soort ‘unio mystica’ met het absolute, of een volledig opgaan in het ‘niets’: de leegte. Juist omdat hier de enige werkelijkheid die van de absolute leegte is - en niet die van het lichaam, zoals in het christendom - kan in het tantrisme de liefde in al haar glorie bezongen worden.
In dit verband is het opmerkelijk - en meer dan toevallig - om te zien hoe de reeds genoemde ‘boven-beneden-tegenstelling’ en de daaraan gekoppelde metaforische tegenstelling vuur/goud - as/ontlasting óók in het tantrisme aanwezig is. In het vajrayana-boeddhisme wordt de heilige en wijze mens die het stadium van wijsheid en bevrijding heeft bereikt, gezien als een wezen dat gemaakt is naar het beeld van diamant. Vajra nu, betekent zowel bliksem (het heilige vuur) als de onbrandbare en onverwoestbare staat van diamant. Maar in het tantristisch boeddhisme betekent vajra, naar analogie van de als ‘vajra’ bekend staande scepter
| |
| |
die de vajrayana-priesters dragen, ook penis, terwijl de lotus of schede - ‘het huis van vajra’ -, ook wijsheid betekent. Zo staat het heilige vuur, oftewel de versteende vlam (diamant), zowel voor het stadium van ontlediging van de asceet, als voor (mede-)lijden/passie en seksuele overgave.
In de poëzie van Paz is heel goed te zien hoe langzamerhand de erotische motieven ontleend aan de cultus van het tantrisme, de oude Indiaanse motieven (bij voorbeeld het middaguur) beginnen te verdringen. Wat blijft is de visie op liefde als verbinding van tegenpolen en de associatie van de vrouw met elementen ontleend aan de natuur, maar de invulling ervan is verschillend. Zo is het symbool van het water niet langer de traditionele equivalent van leven, maar het vrouwelijke lichaam dat leven en liefde geeft. De nacht is niet langer het symbool van het verborgene en van de onmogelijke liefde, maar de noodzakelijk onzichtbare tegenhanger én component van de zon: dag en nacht, licht en donker, man en vrouw vormen een eenheid. De stad is niet langer de stenen doolhof van vervreemding en onbegrip, maar de heilige herinnering aan een begraven verleden. Ook zien wij nieuwe, heilige hindoe-symbolen als de vogel, de tuin, de boom en het lichaam. Het lichaam is niet langer het tegengestelde van ‘niet-lichaam’, zoals in het christendom, waar het lichaam zondig is en de open, vrije, hartstochtelijke erotiek een probleem is geworden. Dit thema komt in veel essays en gedichten van Paz aan de orde. In het reeds genoemde, uit tien fragmenten bestaande gedicht ‘Maithuna’ (1968), is duidelijk te zien hoe lichaam en nietlichaam samenvloeien.
| |
Maithuna
bij het van het bed springen
beweegt haar spiegelende raderen
in de rivier van mijn handen
| |
| |
naar de oever van het onwaarschijnlijke
glijbanen van waarom wanneer dáárom
Je lach doet je kleren branden
maakt mijn voorhoofd nat mijn ogen mijn
Je lichaam doet je schaduw branden
Je wiegt op de trapeze van de angst
de verschrikkingen uit je kinderjaren
vanuit je ogen van afgrond
Bourgondische tong van gegeselde zon
tong die jouw slapeloos duinlandschap likt
loshangend over je schouders
schrift dat jou met raadselen kleedt
schrift waarin ik mij begraaf
grootse plotselinge nacht over je lichaam
knoop van schreeuwen en wolk van zwijgen
door de ijzige zolen van de maan
regen van handen van bladeren van vingers van
over mijn lichaam over jouw
gebladerte van de boom van beenderen
de boom met luchtwortels die nacht drinken in de
De boom van zinnelijkheid De boom van
die jouw herinnering verbrandt
de herinnering aan mij in jouw herinnering)
| |
| |
(Ik verzegel je geslacht)
(vertaling: Hub. Hermans)
Paz geeft bij dit gedicht het volgende commentaar: ‘Maithuna; de erotische paartjes die staan afgebeeld op sommige boeddhistische en hindoeïstische tempels; de seksuele gemeenschap; de weg der verlichting, in het boeddhistisch en hindoeïstisch tantrisme de samenvoeging van karuna (hartstocht) en prajna (wijsheid). Karuna is de mannelijke kant van de werkelijkheid en prajna de vrouwelijke. Hun vereniging is sunyata: de leegte... leeg van leegte’ (...).
Maithuna - seksuele gemeenschap of twee-eenheid - is een der vijf tantrische, door het orthodoxe brahmanisme verboden riten (de andere vier zijn wijn, vlees, vis en de droge graankorrel). De betekenis van de ceremonie waarbij deze ‘verboden’ stoffen genuttigd worden, is volgens de leer van de tantra het aantonen van de eenheid van de wereld: zowel het dode vlees als het levende lichaam maken deel uit van hetzelfde geheiligde en gezuiverde leven. De ware maithuna is een langdurig inwijdingsceremonieel, waaraan fysieke en mentale reinigingen voorafgaan, die ervoor moeten zorgen dat man en vrouw zich zodanig weten te concentreren dat zij volledig één worden en hun beider bewustzijn opgaat in dat van de kosmos. In de maithuna, ook wel liefdesyoga genoemd, ligt de nadruk op de twee-eenheid van meditatie en seksueel orgasme. Hierbij blijft de penis urenlang in de vagina, terwijl het paar in een soort lotushouding zit - de vrouw wiegend op de man -, waarbij tenslotte alle besef van ruimte, tijd en het ‘ik’ verloren gaat: het mentale orgasme.
Paz in Conjunciones y disyunciones: ‘De tantrische ceremonie bestaat uit de copulatie in het openbaar van een of meerdere paartjes, ten overstaan van de kring gelovigen. [...] Christenen verrichten deze daad in bed, dat wil zeggen op een ongewijde plaats; de tantra daarentegen schrijft formeel voor dat dit een tempel of een gewijde plaats dient te zijn; bij voorkeur de plaats waar de doden verast worden. Copulatie boven de as: opheffing van de tegenstelling dood-leven en oplossing van beiden in de leegte. Het absorberen van de dood door het leven is het omgekeerde van wat in het christendom gebeurt; het opgaan van beiden in een derde factor, sunyata, is het omgekeerde van het Mediterraanse paganisme.’
Als je nu dit dialectische proces vergelijkt met de bovengenoemde tegenstelling vuur/goud - as/ontlasting en met het vijfde fragment uit het gedicht ‘Maithuna’, dan zal blijken dat Paz' belangstelling voor het tantrisme een logische ontwikkeling is in zijn denken.
Paz zag in de oosterse culturen een afrekening met het christendom, een verrijking van het westerse denken. De oosterse opvattingen van begrippen als tijd, plaats en lichaam kunnen onze starre denkpatronen volgens Paz alleen maar verruimen. Zo geeft het tantrisme niet alleen een andere kijk op ons lineaire tijdsbeeld of op onze tegenstelling leven-dood, het geeft ook een heel andere kijk op de manvrouw-relatie. Het beoefenen van de maithuna - die overigens géén uitvinding van het tantrisme was - geeft beide partners een volstrekt objectloos liefdesgevoel. Het volledig in elkaar opgaan staat geheel los van agressie, overheer- | |
| |
sing of prestatie (het moeten bereiken van een orgasme en dergelijke). De coïtus staat geheel ten dienste van de ontwikkeling van een kosmisch bewustzijn. De reeds beschreven twee-eenheid van het lichaam verbindt tevens onze wereld met het hiernamaals, in de ‘leegte’. Het mannelijke element in de vrouw en het vrouwelijke element in de man worden versterkt. Door tijdens de rituele gemeenschap heel lang de penis in de schede te houden worden de partners als het ware door elkaar ‘gevoed’. Het gaat immers om het mentale orgasme. Deze wederzijdse ‘voeding’ en eenwording zien wij in ‘Maithuna’ gesymboliseerd door elkaar aanvullende tegenpolen zoals zwart (nacht, maan, donker) versus wit (dag, zon, licht). De belangrijkste samenbindende factor is het zwart, want dat is de identificatie met (moeder)aarde: de godin van schepping en vernietiging, Kali. Haar lichaam is echter niet alleen aarde, het is ook taal. Zo wordt ook het schrijven zelf een erotische daad: de vereniging van de zwarte inkt met het witte papier is de perfecte maithuna zoals wij die tegenkomen in het zesde fragment van het gedicht. Sommige verzen lijken op de mantra's of heilige klankformules die de tantristen moesten uitspreken om de zo begeerde weg naar het niets - de
‘leegte’ - te bespoedigen. Een bekende erotische mantra was ‘om mani padme hoem’, die vertaald zou kunnen worden als ‘de diamant is in de lotus’ oftewel ‘de linga (vajra) is in de yoni (lotus)’. Of er nu staat ‘Je lacht boven je as’, ‘zwart, wit, zwart’ of ‘Regent brandende sneeuw’ (zie ‘Maithuna’), het gaat niet alleen om het meteen begrijpen van de magische ‘mantra’, maar om de zeggingskracht van de woordcombinaties, waarvan je - mits je er moeite voor doet - de veelduidige betekenissen op den duur, geheel of gedeeltelijk leert achterhalen. Het woord kan aldus bevrijd worden van een al te clichématige betekenis en in combinatie met andere woorden nieuwe rituele of andere betekenissen gaan vervullen. Met enige fantasie kunnen bij voorbeeld klemtoonwijzigingen, enjambementen of andere fonetische en typografische hulpmiddelen ervoor zorgen dat allerlei woorden verschillen of juist overeenkomsten gaan vertonen. In het laatste fragment van het gedicht gebruikt Paz bij voorbeeld drie woordcombinaties die qua klank bijna identiek zijn, maar qua letterlijke betekenis nogal verschillen: ‘estalla’ (letterlijk ‘ontploft’), ‘está allá’ (letterlijk ‘is daar’) en ‘está ya’ (letterlijk ‘is reeds’). Met de coïtus wordt alles één en keert de rust weer terug. Door onder andere alliteratie en paronomasia weet de dichter als het ware alle woorden inhoudelijk met elkaar te verbinden in een beknoptheid die alleen dankzij het voorafgaande volledig begrijpelijk wordt. De door Paz voortdurend nagestreefde verbinding van tegenpolen is hier uiteraard ten nauwste mee verbonden. Op deze wijze vormt dit laatste fragment letterlijk en figuurlijk het hoogtepunt van de in dit gedicht beschreven erotische
rite.
Een ander voorbeeld van zo'n tantrische twee-eenheid, oftewel van het opgaan van het bewustzijn van man en vrouw in dat van de kosmos, treffen wij aan in het zevende fragment. Dit fragment is volgens de schrijver in zijn korte toelichting bij het gedicht, een imitatie van de Chinese dichter Li-Po. Waarschijnlijk heeft hij het echter ontleend aan de Mexicaanse dichter José-Juan Tablada, die in 1920 een lang en schitterend kalligramatisch gedicht schreef getiteld Li-Po, waarvan één fragment grote gelijkenis vertoont met Paz' gedicht.
Volgens de legende verdronk de dichter Li-Po in een vijver toen hij probeerde de daarin weerspiegelde maan te vangen. In het bewuste fragment uit Tablada schrijft Li-Po - reeds beneveld door wijn - met zwarte inkt op witte zijde (!) het volgende:
Ik ben alleen met mijn karafje wijn
Onder een boom die bloesems draagt
Dan verschijnt de maan en zegt haar schijn
Dat wij reeds met zijn tweeën zijn
En mijn eigen schaduw verkondigt dan
Dat wij reeds met zijn drieën zijn.
| |
| |
In feite gaat het hier dus, net als in ‘Maithuna’, om de symboliek van de twee-eenheid: liefde en schrijven, leven en dood, enzovoort. Dit voorbeeld wijst er eens te meer op dat de afstand tussen de uit het tantrisme voortkomende symboliek en de meer bekende, uit andere culturen voortkomende symboliek, niet zo groot is als sommige auteurs van artikelen over Paz willen beweren. Wat Paz in de oosterse culturen heeft gezocht en gevonden zijn nieuwe wegen om de hem zo obsederende afstand tussen tegenpolen vorm te geven. Het resultaat is eerder een verrijking van de gebruikelijke symboliek dan de introductie van iets geheel nieuws. Zo gaat het in ‘Maithuna’ niet om de letterlijke verwezenlijking van de maithuna, maar om een nieuwe symbolische verzoening van tegenpolen. De twee-eenheid die hierbij tot stand komt zou op dieper niveau geïnterpreteerd kunnen worden als opheffing van bestaande, vastgeroeste tegenstellingen, maar meer in het bijzonder als opheffing van de tegenstelling tussen de materiële, mannelijke, westerse cultuur en de sensuele, spirituele, niet-mannelijke oosterse cultuur. |
|