Maar wie dat stoïcijnse als de in dit gedicht op het vlak van de emoties alles bepalende factor zou willen zien, maakt een vergissing. Want tegelijk met de door het gedicht voorgewende onverstoorbaarheid - verharding contra verwondbaarheid - wordt hier ook, zij het wat meer binnensmonds, het tegendeel gezegd. ‘Men kan hun leven missen.’ Dat gaat over onze doden, over de wijze waarop zij, ondanks hun afwezigheid, in hun bestaan volharden: in ons denken en in onze herinnering. En misschien is hier wel het volgende gezegd: wij kunnen hen missen, dat vermogen hebben wij, wij zijn niet van steen, wij leven nog. Ik denk dat de ambiguïteit van de zin ‘Men kan hun leven missen’, juist omdat ik me die tot voor kort niet bewust was, een van de oorzaken mag heten van de in laatste instantie niet exact te determineren geëmotioneerdheid die het gedicht bij lezing in mij wakker maakt.
Ik heb een dezer dagen werk van Constantijn Huygens gelezen, in de mooie bloemlezing die bij Querido is uitgekomen: Dromen met open ogen. In het gedicht ‘Lijk-troost’ spreekt Huygens over twee geneesmiddelen die tegen rouw kunnen helpen. Het eerste is de rede, die tegen nutteloze en onverstandige droefheid strijdt. Maar juist door die strijd blijft het leed gevoelig. Het tweede geneesmiddel is de tijd. Die laat het leed het leed blijven, maar vermindert er geleidelijk de pijn van:
[...] d'and're pleister, tijd, heeft een on-doender kracht
waarvoor 't gedenken smelt en zoetjes uit zijn macht
en van de klem geraakt; zodat het leed het leed is,
maar on-gevoelig en allengskens uit de weet is,
gelijk het hoge steil van Tenerife's klip
in 't zeilen uit het oog van 't afgevaren schip
en uit des schippers hart allengskens wordt ontstolen,
allengskens staat en smelt, als ijs omtrent de kolen,
totdat het heel verdwijnt; dat merkt de schipper wel,
maar als 't geschied is, best.
Gelukkig maar, dat het zo gaat, zegt Huygens ook nog. Want als de mens al zijn leed tegelijk moest dragen, hield hij dat niet uit. Maar andersom: als hij geen leed droeg of wilde dragen, dan was hij minder dan een beest. ‘Men kan hun leven missen.’
Ik ben niet in staat en heb ook niet de bedoeling u het onderscheid dat ik maak tussen de emoties van het leven en die van de kunst als een voor alle gevallen geldig en onwrikbaar gegeven voor te stellen. Is dit onderscheid voor het lezen van gedichten misschien behalve principieel ook definitief, wie gedichten schrijft weet dat voorafgaand aan dat schrijven de wereld soms gelezen wordt, alsof zij zelf een ‘kunstding’ is en emoties oproept, op de wijze van het gedicht.
Twee voorbeelden, beide verbonden met mijn reis naar Macedonië in augustus 1982. De poëzie bracht mij daarheen, de Struga Evenings of Poetry, waar ik gedichten zou lezen. Op een avond stond ik aan het meer van Ohrid. Aan de hemel hing en in het water lag, als een sikkel, de maan. Ik zei (geen mens die het verstond): De maan ligt als een sikkel in het meer. En ik dacht: Dat is een cliché, het is verliteratuurd zoals je dat hier ziet en zegt. Maar tegelijk wist ik: het is echt zo, zo'n beeld moet kunnen in een gedicht, als die sikkel dan ook maar scherp is. Op die gedachte volgden in mijn hoofd meteen die ondanks hun schubben zo kwetsbare vissen. Zij ‘gingen door mij heen’.
Het tweede voorbeeld ontleen ik aan de dag van mijn vertrek uit Nederland. Ik stap in Belgrado in het propellervliegtuig dat me naar Ohrid zal brengen. Ik ben me van geen onrust bewust. Maar op het moment dat de propellers beginnen te draaien, raak ik in een niet begrepen storm van emoties verzeild. Een aanzwellend geluid, gierend al spoedig. Tranen in de ogen zowat.
Ik heb lang moeten denken, voor ik de herkomst van mijn gevoelens meende te begrijpen. Dat geluid en die propellers, die gierende, uiterste inspanning waarmee zo'n vliegtuig zich losmaakt... Ik geef u de grote ventilator in gedachte, zoals die in Het mijnmuseum voorkomt. Woorden als ‘stormkracht’, ‘ademnood’, ‘hoog-