De Gids. Jaargang 147(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 525] [p. 525] Wim Reilingh De meisjeskamer Zo wonderlijk en angstig was de nacht Een natte kramp, waarin de walging werd verzwegen Achter de purperen gordijnen stonk het vensterglas naar sigaretterook en oude regen De bloemen op de glazen tafel trilden Hij was bedroefd. Hij haatte haar zo diep Zo diep. Omdat hij haar zijn woorden gaf Terwijl zijn woorden dat niet wilden De spanning steeg, en brak uiteindelijk De muren zweetten van een klamme rust Hij kuste haar zoals men tantes kust Ze ging uit bed, en nam een sigaret Hij keek met halfgesloten ogen naar haar lichaam, naar haar schouders Haar borsten en haar ongekamde haar Haar spits profiel. Hij had haar lief Hij had haar zo ontzettend lief, dat liefde haat werd, en het denken buitensloot Hij kneep zijn ogen samen, en het donkerrood tapijt vrat aan de kleren op de grond Aandachtig doofde ze de sigaret, hij zag hoe blauwe wolken langzaam langs haar hoofd naar boven dreven Ze deed het licht uit, en kwam naast hem liggen En huilde. Even maar. Heel even [pagina 526] [p. 526] Het preimeisje Ze had een beetje een bedroefd gezicht De vormen van haar lijf gingen verborgen onder een lange, donkerblauwe cape Ze zag heel wit in het verflensde februarilicht Zo'n hoofdje had ze dat aan aapjes denken doet Aan droeve aapjes die hun lichaam goed verzorgen Ze had haar ogen opgemaakt en rook naar zeep Ze leek een engeltje dat plassen moet Ze had een kilo prei gekocht, en droeg de stronken in haar armen of het bloemen waren Geen bloemen droeg ze in haar haren Dit allerliefste meisje had aan prei genoeg Vorige Volgende