De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 503]
| |
[Nummer 7]Frits Staal
| |
[pagina 504]
| |
kende men in het Westen alleen het individualisme, en sociale relaties zijn pas door de sociologie ontdekt; terwijl men in India altijd uitging van sociale relaties en het individu pas ontdekt is toen individuen begonnen de wereld van kaste te verzaken. Op wereldverzaking kom ik nog terug, want het ziet ernaaruit dat alleen wereldverzakers (dat zijn bijvoorbeeld mensen die geen kranten lezen) kunnen luisteren naar de muziek der sferen.
Dat was dus Schats eerste ontdekking: relaties zijn belangrijker dan individuen. En zijn tweede ontdekking, voor zover ik kan nagaan, is dat drie groter is dan twee. Als u dat op de goede manier leest, dan ziet u dat het iets zegt over de derde dimensie en het merkwaardige is daarbij dat Schat zelf Schat onderschat. Hij zegt op een bepaald punt in het boek: ‘een toon bepaalt de plaats; twee tonen bepalen een verhouding, want een lijn wordt door twee punten bepaald; en drie tonen een veld, want een vlak wordt door drie punten bepaald.’ Maar hij had eigenlijk kunnen zeggen: het ene is de eerste dimensie, het tweede de tweede en het derde de derde. Dat suggereert hij elders wel, maar in deze passage is hij een dimensie achter, en daarom geloof ik dat je heel goed kunt zeggen dat hij zichzelf vóór is. Men kan op grond hiervan ook verklaren, dat met Schat de muziek pas echt driedimensionaal is geworden, dat wil zeggen realistischer, volbloediger, rijper. Rijp in de zin van ‘gerijpt’, het Engelse ‘mature’, dat klinkt ietsje beter, want je kunt het ook van iemand zeggen die al niet meer achttien is.
Dat drie groter is dan twee, is in de rekenkunde inderdaad evident, maar daarbuiten helemaal niet. Neem maar eens de Indische filosofie. Daar vindt men allereerst dat beroemde ofschoon vrij ongenuanceerde monisme dat het standpunt verdedigt dat alles uit één voortkomt of zelfs één is. En dan is er natuurlijk het idee, dat over de gehele wereld wordt aangetroffen in de mythologie, namelijk dat alles begint met twee: meestal iets mannelijks en iets vrouwelijks, en daaruit komt de hele wereld tevoorschijn. Maar nu bezitten wij ook een compositie van Schat over Aristofanes en het Symposion van Plato en daar vind je een overgang van twee naar drie. Maar een echt aardige (ik zeg niet: de meest ware) Indische filosofie zegt, dat alles uit drie moet voortkomen. Eigenlijk zijn het drie uit één van twee: de wereld begint met een passief mannelijk en een actief vrouwelijk principe (neen, geen fout: ik zeg niet actief mannelijk en passief vrouwelijk). Het actief vrouwelijke principe is ongemanifesteerd, want het bestaat uit een perfect, en dus onzichtbaar evenwicht tussen drie dingen die op ingewikkelde en abstracte manier worden gekarakteriseerd; die zijn altijd in evenwicht zolang er niets gebeurt, maar zodra ze uit evenwicht raken komt een van de drie naar voren en dan krijg je dus een soort toonklank of individualisering die uit relaties voortkomt. Het makkelijkste is om het uit te leggen aan de hand van eten. In voedsel zitten drie van die eigenschappen. De eerste eigenschap is altijd zuiver, dat zijn dus bijvoorbeeld vruchten en melk. Vegetarisme hangt daarmee samen en we komen daar nog op terug. De tweede eigenschap zit in vlees en hete pepers, sambal, enzovoort, daar komt sterkte en seks uit voort. De derde eigenschap zit in aardappelen en uien, dingen die onder de oppervlakte van de grond wonen; dat is domme energie. Maar alle drie heb je nodig. Je kunt met drie dus meer doen dan met twee.
Ik wil nog iets meer zeggen over het feit dat Schat zichzelf onderschat. Kunstenaars weten natuurlijk vaak niet wat ze doen. Tenzij het literatoren zijn, drukken zij zich in het algemeen niet uit in woorden (dat staat overigens ook ergens in het boek, maar op het ogenblik kan ik het niet vinden). Trouwens, wetenschappers weten vaak ook niet wat ze doen, en filosofen evenmin. Denkt u maar aan Newton, die dacht dat het belangrijkste werk dat hij had gedaan lag op het gebied van de theologie. Wij weten wel degelijk dat het de natuurkunde was. Kep- | |
[pagina 505]
| |
ler overigens, een groot astronoom, dacht dat zijn werk op het gebied van de getallensymboliek even belangrijk was, maar niemand kijkt er meer naar. Zelfs Foucault praat nog over hermenentiek, hoewel hij die al lang is ontgroeid. U kent waarschijnlijk ook het verhaal over Nabokov, die werd voorgedragen voor een professoraat aan Harvard University, maar Roman Jakobson, de linguïst, zei dat hij ertegen was. En toen iedereen zich daarover verbaasde zei hij: ‘Maar je benoemt toch ook niet een olifant tot professor in de zoölogie.’ Akira Kurosawa kwam naar Berkeley, waar zijn film Ikiru (Leven) werd vertoond, en na afloop werden vragen gesteld, en hij had natuurlijk een vertaler bij zich hoewel hij het Engels heel goed beheerst. Na de eerste vraag liet hij die mijnheer meteen zeggen: ‘Nou, ik heb helemaal geen woorden om over mijn werk te praten; dát is mijn werk,’ en hij wees naar dat grote scherm dat achter hem hing. Had dus ook Peter Schat dat boek niet moeten schrijven? Neen, want het gekke is dat hij heel goed kan schrijven, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat hij altijd weet te schrijven over wat hij nu precies als musicus doet. Wat ik heel sympathiek vind, en wat je vaak in het boek, en ook in De toonklok ziet, is dat Peter Schat niet houdt van goedkope getallenmystiek of getallensymboliek in het algemeen. Pythagoras, de grote voorganger op het gebied van de wiskunde en de muziek, had misschien ook niet zoveel op met getallensymboliek, maar de Pythagoreërs, die kwamen ongeveer negen eeuwen later, die hadden er wel veel mee op. Neem nu eens het voorbeeld van die 12, dat is ook het nummer van de zodiak. Of het nummer 29 van De Marez Oyens; u hebt er waarschijnlijk wel van gehoord: hij begon met vier. Vier is per slot van rekening meer dan drie. Maar 29 is ook het nummer van de maanhuizen. Schat zegt gewoon: toeval. Natuurlijk heeft hij gelijk. Ik ken nog meer van die toevalligheden, bijvoorbeeld op het gebied van de Vedische rituelen. De Nambudiri Brahmanen bezitten twee grote rituelen: in het ene wordt Soma 12 keer uitgeperst, en in het tweede wordt het 29 keer gedaan. Is ook toeval, heeft niets met Schat te maken, en dat weet ik toevallig omdat ik weet dat die 12 = 5 + 5 + 2, en die 29 = 5 + 5 + 2 + 3 + 1 + (3 × 4) + 1. Een andere aardigheid die Schat heeft ingevoerd maar die hij ook niet au serieux neemt, zijn de tijden en tijdstippen, en de verwijzingen naar het weer. Hij zegt: dat zijn associaties. Nu heeft hij waarschijnlijk wel in overweging genomen, dat er in het Indische ‘raga’-systeem altijd wordt verteld: dit moet je in de ochtend spelen, dit in de middag en dat in de avond. Een aantal mensen neemt dat heel serieus, maar een goed musicus in India speelt midden in de nacht als hij daar zin in heeft een raga, ook als in het boekje staat dat dat een ochtendraga is. Wat dit allemaal onderstreept is dat muziek maken altijd belangrijker is dan een systeem.
Er staat een vraag hierover in de opstellen van Jan van Dijk en van Rokus de Groot, die zich met die toonklok hebben beziggehouden: ‘Wanneer muziek die berust op de toonklok, goede muziek is, is zij dat ook krachtens het toonsysteem?’ Het antwoord is natuurlijk: neen. Maar die vraag is heel listig geformuleerd, en daarom een beetje verwarrend. Want ‘berust op’ lijkt natuurlijk erg veel op ‘krachtens’, en het is dus best mogelijk dat de stelling een tautologie is, nietszeggend, en dus waar. We moeten afwachten, overigens, als er composities worden gemaakt op grond van De toonklok, welke tonen van die toonklok in feite zullen worden gebruikt. Want als je de toonklok vergelijkt met het systeem van de Indische raga's, dan zie je dat in die toonklok in elk uur alle tonen worden gebruikt, terwijl in het ragasysteem er altijd maar een paar worden gebruikt. Vervolgens heeft Schat, zoals u ook al wel zult weten, een derde klavier toegevoegd, zodat je de andere twee kunt bewaren zonder ze te veranderen. Dat komt ook overeen met zijn | |
[pagina 506]
| |
algemene credo: ‘Niet iets nieuws maken, maar nieuw maken.’ Het is mogelijk dat dit toch iets te maken heeft met zijn gereformeerde achtergrond, want ik heb geen gereformeerde achtergrond en ik vind het eigenlijk best om nu eens echt iets nieuws te doen of het tenminste te proberen. De derde klavier zelf is natuurlijk wél nieuw, en die combinatie van drie is het ook. Als je dit vergelijkt met het raga-systeem, dan zie je dat er een verschil bestaat. Ik heb 20 intervallen in dat derde klavier geteld, is dat juist? Nou, in India hebben ze er 22. Nu kunt u wel zeggen, ja, die Indiërs zijn ons altijd twee voor. Maar dat is helemaal niet vanzelfsprekend. Natuurlijk, zij hadden allang minstens drie goden toen wij er nog maar één hadden. Maar dat is niet terzake. In India hebben ze overigens de octaaf, zoals u weet: pas ná India - in Zuid-Oost en Oost-Azië - krijg je pentatonen. Maar ‘22’ is niet gebaseerd op het delen van die octaaf, maar op optellen. Er zijn drie grote intervallen, die elk bestaan uit vier zogenaamde śruti's; die lijken dus elk op een grote terts die in vier chromatische intervallen is verdeeld. Twee kleine intervallen bestaan ieder uit drie śruti's, die lijken dus op de kleine terts. En twee semi-intervallen, zoals ze heten in de Indische terminologie, bestaan ieder uit twee śruti's; dat lijkt dus op de grote secunde. Als je alles optelt: 3 × 4 = 12, 2 × 3 = 6 en 2 × 2 = 4, dan krijg je 22. Dit is allemaal aangetoond door onze landgenoot Arnold Bake, een der eerste zogenaamde ethnomusicologen, die in Londen werkte aan de School of Oriental and African Studies. De grote Franse autoriteit op het gebied van de Indische muziek, Alain Daniélou, die vele goede opnamen voor de unesco heeft gemaakt en prachtige grammofoonplaten, heeft daarentegen een boek geschreven waarin hij beweert dat er in India 66 śruti's waren in plaats van 22. Bake heeft aangetoond, dat hij gewoon drie octaven voor een octaaf had genomen, en veel te veel had geteld.
Er is een interessant onderwerp dat me bezighoudt en waar ik geen zeker antwoord op weet, hoewel ik er wel een vermoeden over bezit: dat is de vraag naar de zogenaamde ‘tijdgeest’. Schönberg pleitte voor muziek zonder tonika: atonaal of liever atonikaal, zoals Schat terecht zegt: daarnaast kwam er een zekere mechanisering die steeds toenam, of computerisering, als u aan die term de voorkeur geeft. Schat zegt daarover: je moet dat liever homeopatisch aanpakken: de ziekte bestrijden met de ziekteverwekker, de technocratie verslaan met de techniek. Nu is dat allemaal een beetje gebaseerd op het idee dat er zoiets bestaat als een ‘tijdgeest’, dat wil zeggen, dat er een samenhang bestaat tussen de muziek die op een gegeven moment wordt gemaakt en andere dingen in dezelfde cultuur omstreeks dezelfde tijd, zoals computers, mechanisering, natuurwetenschappen, enzovoort. Ik geloof dat heel algemeen in Europa wordt aangenomen dat er zoiets als tijdgeest bestaat, maar ik weet niet of het waar is. De redenen die me daaraan doen twijfelen zijn bijvoorbeeld de geschiedenis van bepaalde wetenschappen zoals de logica, die heel goed was bij de Grieken en in de Middeleeuwen, en heel slecht na de Middeleeuwen en die weer in de negentiende eeuw naar voren kwam: een hele grillige loopbaan dus. Hetzelfde geldt voor de linguïstiek; een wetenschap waar de Babyloniërs al een en ander aan hadden gedaan, maar die alleen uitmuntte in het oude India en nu weer in het Westen. En de natuurkunde ook, gaat soms heel goed vooruit, dan weer achteruit en ligt soms helemaal braak. Het is helemaal niet evident dat die ontwikkelingen met een of andere ‘tijdgeest’ samenhangen; het is heel goed mogelijk dat die dingen hun eigen wetten van ontwikkeling volgen. Toeval speelt ook een belangrijke rol. De geschiedenis van de wiskunde is trouwens ook grillig. Ik geloof dat Schat zelf voor zulke twijfels ten aanzien van de ‘tijdgeest’ wel open zou staan, want hij heeft zelf een heel wijd veld waaraan hij zijn inspiraties ontleent. Neemt u maar Aristofanes, die ik al genoemd | |
[pagina 507]
| |
heb, of Azië in de ‘Aap’. Het is heel goed mogelijk dat mechanisering of computerisering dingen zijn waardoor iemand zich laat inspireren. Je kunt je door van alles laten inspireren. Maar dat wil niet zeggen dat er een of andere diepe samenhang bestaat tussen die verschillende domeinen van de cultuur, een samenhang die ons inderdaad het recht geeft te spreken over ‘tijdgeest’. Deze problematiek hangt ook samen met een andere vraag, aan Schat gesteld tijdens een interview, die hij zelf een beetje heeft ontweken, namelijk: is zijn Toonklok verwant aan de Compositie van de Wereld van Harry Mulisch. Die twee Nederlanders behoren per slot van rekening niet alleen tot hetzelfde tijdsgewricht, maar ze kennen elkaar heel goed, dus zou er wel een verwantschap kunnen zijn. Maar ik zie dat helemaal niet. Schat zoekt en vindt in een abstracte redenering een fundament voor muziek maken, en Mulisch zoekt en vindt in een concrete muziekervaring een verrijking van de logica. Dat is dus min of meer het tegenovergestelde. Nu kan het heel goed dat Schat en Mulisch zich tot elkaar verhouden zoals David en Saul, dat zegt Schat ook in zijn boek. Ze zijn heel verschillend, maar ze zoeken elkaar. Maar niets wijst op het bestaan van een ‘tijdgeest’. Ik geloof dan ook dat die geest, evenals zoveel andere geesten, er goed aan zou doen de geest te geven.
Tenslotte wil ik uw aandacht vragen voor twee filosofen, waarvan de ene zich veel met muziek, en de andere zich veel met wiskunde bezighield. Beiden nemen een heel ander standpunt in dan Schat en toch zeggen zij dingen die lijken op wat hij zegt. De eerste passage die ik wil aanhalen komt van Nietzsche, en Philo Bregstein heeft er mijn aandacht op gericht. Deze staat in een van zijn minder goede boeken. Nietzsche heeft - zoals u weet - een heleboel minder goede boeken geschreven en ook een paar goede. Het boek waarop ik doel heet Morgenröthe, een titel die Nietzsche overigens heeft ontleend aan de Vedische godin van de dageraad, Ushas. In De toonklok komt de dageraad voor in het zesde uur, waarover Schat zegt (ik moet hem in het Engels citeren, want in de Nederlandse versie die ik ervan heb is het in zulke kleine lettertjes gedrukt, dat je een vergrootglas moet hebben om het te kunnen lezen): ‘Daybreak. Is it raining already?’ Die associatie is overigens typisch Nederlands en bijvoorbeeld niet Vedisch. In India is de associatie van het aanbreken van de dag: ‘wat is het heerlijk koel, heel spoedig zal het weer snikheet zijn’. In Morgenröthe zegt Nietzsche dat de Grieken verliefd waren op de dialectiek, die goddelijke kunst. Onze jongelingen (zegt hij), vrouwen en kunstenaars verlangen van de filosofie precies het tegendeel van wat de Grieken ervan verwachtten. Ik ben bang (gaat hij voort) dat zij op een goede dag zullen merken dat zij zich vergist hebben, dat wat zij willen geen filosofie is, maar religie. En dan zegt hij: ‘Wie geen oren heeft voor het voortdurende juichen dat klinkt in de platonische dialogen, het juichen over de ontdekking van het redelijke denken, wat begrijpt die van Plato, van de klassieke filosofie? Toen werd de ziel dronken van het strenge en nuchtere spel der begrippen, wanneer generalisaties worden gemaakt en redeneringen worden neergelegd. Dezelfde dronkenheid die ervaren werd door de grote, strenge en nuchtere musici van het contrapunt.’ En wat zegt nu Schat over het Wohltemperierte Klavier? ‘Bij het schrijven van deze muziek zal Bach zich gevoeld hebben als de eerste ruimtevaarders: iedere bladzijde van dit wonderbaarlijke boek trilt van verwondering over de schoonheid, de harmonie, de orde van dit nieuwe toonuniversum.’ U ziet dat de oude Grieken, Nietzsche en Schat veel waarde hechten aan de rede waarvan tegenwoordig in Nederland zoveel mensen af willen.
Tenslotte wil ik iets meer zeggen over Pythagoras. Zoals ik al eerder aanstipte - hij was de grote voorganger op het gebied van wiskunde en muziek. We weten over hem maar weinig, | |
[pagina 508]
| |
want zijn biografie was geschreven door Porphyrius, vele eeuwen later, en Porphyrius was eigenlijk een beetje een halfzachte Pythagoreër. Hij vertelt onder andere dat Pythagoras naar Egypte was gegaan om daar door de priesters te worden onderwezen. Dat kan best waar zijn maar het lijkt meer een neoplatoons thema, want hetzelfde wordt in zijn biografie gezegd over Plotinus, maar met een grotere mate van waarschijnlijkheid. Porphyrius vertelt overigens ook dat Pythagoras een gesprek voerde met een adelaar. Dat gaat verder dan sommige contemporaine componisten die alleen maar veel naar vogels luisteren. De Franse componist en musicoloog, François-Bernard Mâche, die Schat ook kent, heeft een betere verzameling vogelengezangen dan menige specialist in de ornithologie en maakt daar bovendien gebruik van in zijn composities, niet zoals Respighi met zijn opname van een nachtegaal, maar op structureel verantwoorde manier. Schats zoon Bastiaan is overigens ook dol op vogels.
Maar keren wij terug naar Pythagoras. Hij was betrekkelijk revolutionair, of liever, hij was een wereldverzaker en daarom een vegetariër: hij was tegen dierenoffers omdat dat de emblemen waren van de Griekse staat en het ‘establishment’, net zoals in het oude India. Dit is door Franse classici, zoals Détiennes en Vernant, aangetoond. Er waren overigens twee soorten Pythagoreërs: de meer radicale, dat waren vegetariërs, en de meer liberale, die een compromis sloten: zij aten geen rund- of schapevlees, maar wel varkens- en geitevlees, omdat dat dezelfde dieren zijn die ook in het dierenoffer aan de goden worden aangeboden. Pythagoras bezwoor de zickten van lichaam en geest met ritmes, gezangen en incantaties. Hij luisterde naar de harmonie der sferen. Dat staat eigenlijk niet in die biografie, er staat: hij luisterde naar de harmonie Tov παντος, van het al, van het universum, die wij niet kunnen horen vanwege de middelmatigheid (kleinheid, smikrotes σμιϰϱοτης staat er eigenlijk) van onze natuur.
In het 33ste hoofdstuk van dat leven door Porphyrius kan men tenslotte het volgende over Pythagoras lezen: ‘Hij hield overmatig veel van zijn vrienden, hij was per slot van rekening de eerste die gezegd had dat onder vrienden alles gemeengoed is (koinè, ϰοινη: hetzelfde woord als de naam voor het Grieks van het nieuwe testament) en dat een vriend een ander zichzelf is. Wanneer ze gezond waren, was hij altijd bij ze: wanneer ze ziek van lichaam waren, verpleegde hij ze; en wanneer ze ziek van ziel waren, maakte hij ze weer sterk óf door magische incantaties (ἐπῳδαι, zegt het Grieks welluidend) óf door muziek.’
Moge Peter Schat nog vele decennia werken voor zijn vrienden, zijn tijdgenoten en het nageslacht met ἐπῳδαι en met muziek. |
|