De Gids. Jaargang 147(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 420] [p. 420] Hugo Claus Stele Alhoewel verstrooid en uiteindelijk vernietigd door rede blijven zij toch in leven, die momenten die je rangschikt tot zoiets als een bestaan. Hoezeer je wilt vergeten en verliezen, het is teveel gevraagd, een onbestaan, rare sporen blijven over. Wat wij leren als wij zoeken naar een wezen tussen ziel en vel, het is de wet: weg wezen! Hadden wij kunnen kiezen tussen mens of steen, o dan, o dan... Maar de ellendeling verkoos mens te zijn, dat zal hem leren. Vandaar die drakentempels, de tempel van de eendracht en die van de muziek. Mens, wat hebben wij niet gebouwd en opgestapeld: stenen voor al die anderen! Vandaar die steeds om bestwil versierde bouwwerken met hun caryatiden, spoken, palmen, pilasters, om de ziel, om de vorm, om de anderen. Verzot op het koddig gebod: de verhouding is méér dan het ornament. Ondertussen praktisch prakkizerend hoe je eikehout splijt (kijk naar de scheepsbouw) langs de mergstralen van de omtrek, naar binnen, naar de kern. Ondertussen het algemeen gekerf in marmer en commodes in de laat-romaanse asbak, in de bedstee louis quinze. Vanuit de hoek waar het kind met ezelsoren staat weeft het verleden zijn rag en verduistert de dag. Hoe lang kunnen wij niet bomen over de aard van dromen? Is dat een vogel of een drol in de vorm van een vogel? Ga toch zitten, man, en strek je nek voor de kogel. Of er in die godvergeten gegeven tijd op aarde geen dingen beklijven? Of wij de dingen zien of alleen de sensatie van [pagina 421] [p. 421] zien ondergaan? Ondergaan zoals het televisionair Beiroet? Naai je oogleden dicht of niet, de ziel gaat bankroet. Ik hoor je zeggen: ‘Ik wil niets erkennen tenzij op het gezag van mijn ogen.’ Maar ogen falen, elke dag bewasemt grijzer die gretige lens die gericht blijft op het slagveld, op zoveel schoon geweld. Leibniz zegt dat de simpele dingen geen ramen hebben die naar elkaar kijken, maar er slechts zijn voor de anderen want dat er ergens éénheid is al was het maar in het oog van God. Lijkt mij niks. Geef mij maar Vico die zegt dat wij door een forse onwetendheid, in una corpolentissima fantasia doen alsof. En aldus de dingen doen en maken. Er moet iets als een mens geweest zijn ooit, want hij verdwijnt onder onze ogen, verschrompeld, ondergedompeld en nog steeds geneigd zijn lijf te beheren, overrompeld door scheppingsverhalen, geteisterd door de neuronen die jagen door zijn hersenpap en nuttige wenken vertalen voor zijn innerlijke televisie. En de natuur die wij regeren wordt woordenschat en Compositie, heimwee naar iets door niemand gekend. Elk huis een graf, jazeker, maar wel, lieveling, gemeubileerd met fragmenten van een regenboog. Ons huis: een treincoupé op bevroren spoorlijnen. Wij zullen overleven. Ons huis is op een rots gebouwd. De ramen zijn van rots. Vorige Volgende