De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdEvert Sweens
| |
[pagina 387]
| |
is Lebel zich scherp bewust geworden van de risico's die een snelle inkapseling van de kunstenaar in het maatschappelijk leven met zich meebrengt. Hij acht dat een belemmering van een vrije ontplooiing van de kunst en dit rechtvaardigt volgens hem het feit dat met name het surrealisme in de jaren vijftig zo afwezig lijkt in de tijd en opgaat in esoterisme en utopieën. Lebel ziet het surrealisme uiteindelijk meer als een onderstroom in de kunst, die zich vrij moet kunnen opstellen ten aanzien van alle codes en systemen van de maatschappij en ook zichzelf ter discussie moet kunnen stellen. ‘Une civilisation surréaliste, nous n'avons pas cessé d'y croire, mais prenons une fois pour toutes notre parti qu'elle demeure clandestine et magnifiquement seule avec ses rêves, ses énigmes, son irrespect, son insoumission, ses exigences et son mépris.’Ga naar voetnoot* Voor Robert Lebel is kunst psychotherapie en katharsis. Wat hem in een onbekend kunstwerk interesseert, is de betekenis die het hem verschaft en die hij wellicht in zichzelf al zocht. In de drie boeken die hij geschreven heeft, La Double Vue (1965, in het Nederlands uitgegeven als Het tweede gezicht, 1978), L'Oiseau Caramel (1969) en La Saint-Charlemagne (1976), krijgen deze ideeën duidelijker vorm. Deze fraai uitgegeven verhalen, met illustraties van onder anderen Duchamp, Giacometti en Ernst, vormen naar mijn mening het belangwekkendste deel van zijn oeuvre. De ik-figuur in La Double Vue is een vijfendertigjarige succesvolle kunstschilder, die gebroken heeft met zijn omgeving waarvan hij de hypocrisie doorziet. Hij trekt zich terug en komt in aanraking met de bewaakster (de ‘gardienne’) van een pianofabriek, die geheimzinnige bijeenkomsten leidt. Met haar hulp maakt hij een bewustwordingsproces door en bereikt enkele malen een toestand van extase. Een soortgelijke ervaring heeft het jongetje in La Saint-Charlemagne, in wie wij Lebel zelf herkennen. In de vroegste kinderjaren maakt hij een ontwikkeling door, waarbij hij zijn ouders afwijst, alle liefkozingen afweert en zich weerspannig toont tegenover zijn omgeving. Hij zoekt alleen zijn weg in de ongure sloppen en nauwe straatjes rond de Place des Vosges. Het kind voelt zich dan in een kuil vallen tussen twee werelden, hij wordt aangetrokken tot het onnoembare en een plotseling heimwee wordt in hem opgewekt: ‘Je subissais aussi l'attirance d'un mirage anciennement aperçu dans une lumière de cauchemar. Je sus dès lors que ma percée serait irréversible. Il me parut plus urgent encore de me dépouiller de mes derniers lambeaux de gourme bourgeoise et d'assumer sans fléchir les attributs de l'autre essence.’ Later heeft hij tijdens een ernstige ziekte nogmaals deze hallucinatie en meent kreten te horen van een pasgeborene. Essentieel in deze verhalen is dat de feitelijke belevenissen van de hoofdpersonen op zichzelf vrij alledaags zijn. De wereld die Lebel beschrijft in zijn boeken is een heel gewone en heeft niets fantastisch of geheimzinnigs. Het zijn straten in Parijs of een restaurant, een trein, een station, waar mensen samenzijn. Soms laat zich het wezenlijke van de dingen evenwel in een flits zien; Lebel duidt dat aan met termen als extase, mirage of illumination - om maar enkele te noemen - maar dat wordt pas bereikt als over de herinnering wordt heen gezien, als men in staat is zijn vroeger leven aan zich te laten voorbijgaan in als het ware een omgekeerd perspectief. Een afwijzende houding jegens de samenleving en de eigen emoties is hierbij een eerste voorwaarde. Voor degene die werkelijk wil zíen geldt hetzelfde als voor iemand die de betekenis van een schilderij wil doorgronden: men moet door de afbeelding, het feitelijke, heen dringen om een glimp te zien van wat niet in woorden valt uit te drukken. ‘Chacun de nous devenait enfin soi, sans ancêtre, sans postérité, affranchi tout à la fois de la fatalité mécanique de l'accouplement et des gangrènes qui en dérivent. Ma vie passée que je voyais se dérouler sous mes yeux, avec ses | |
[pagina 388]
| |
alternances d'agitation et de marasme, m'apparaissait viciée par une monstrueuse erreur de topologie.’ (uit La Double Vue.) Het duidelijkst zien we dit effect in de verhalen van L'Oiseau Caramel. Hierin wordt een vijftiental ogenschijnlijk banale belevenissen beschreven. Eén aspect echter groeit altijd uit tot iets ongewoons, iets waar de verteller geen raad mee weet en dat voor hem ongewone, soms dreigende proporties aanneemt. Zoals in zijn beide andere boeken onderscheidt Lebel mensen die het inzicht bezitten en het onverwachte tegemoet durven treden, en zij die dat niet kunnen of willen. Een geestig voorbeeld hiervan is de discussie in het verhaal ‘Le Trésor’ over een stukje asfalt: voor de een verbergt het een fantastische schat, voor de ander blijft het een deel van de straat. Niet alleen de personen van Lebels werk zijn getuige van hun eigen verdubbeling, ook de lezer ondergaat zo het effect van het dubbel zien. Feitelijke gebeurtenissen worden éven vergroot weergegeven en benadrukt, accenten worden nét iets verlegd - genoeg om het beeld van een andere wereld, waarvan hij zich vaag bewust is, op te roepen. Alleen al vanwege dit aspect van zijn werk - de vertekening van de werkelijkheid - kunnen de verhalen van Robert Lebel met recht surrealistisch genoemd worden. Daarnaast dient ook aandacht geschonken te worden aan het denkproces dat doorgemaakt moet worden om, als is het maar voor een ogenblik, het wezenlijke te kunnen ervaren. Banden met de maatschappij en de naaste omgeving dienen geheel verbroken te worden om zich onafhankelijk te kunnen opstellen. Het eigen gevoel moet volstrekt worden losgelaten. Men kan pas zichzelf worden als de ‘prison affective’ verlaten is en men in staat is iedere liefdesuiting af te wijzen, zoals het jongetje in La Saint-Charlemagne dat doet. Dit verklaart ook waarom de bewaakster (die ‘het weten’ bewaakt) vrouwen niet toelaat tot haar bijeenkomsten; zij zouden immers het zuivere denken kunnen vertroebelen! Ook van enige seksuele relatie met haar kan geen sprake zijn. Deze zou een sacrale en ‘onstoffelijke hemelvaart’ in de weg staan. Vooral dit aspect, gevoegd bij de afwijzing in zijn werk van bestaande esthetische en morele waarden, plaatst Robert Lebel op één lijn met andere surrealistische schrijvers; het wordt trouwens reeds expliciet aan de orde gesteld in de twee eerste manifesten van André Breton. Het verstandelijke van het proces klinkt ook door in de vorm die Lebel voor zijn verhalen gekozen heeft: een zakelijke verslaggeving en een lucide commentaar wisselen elkaar af in duidelijk gescheiden alinea's. Alles is compact geschreven en heeft iets van een proces-verbaal, zoals La Double Vue trouwens ook wordt aangeduid. Toch is juist door de afstandelijke verteltrant, de betrokkenheid van de schrijver duidelijk te voelen. Vooral aan het einde van zijn jeugdherinneringen - die onthutsend zijn, ook al zijn ze wellicht vertekend - klinkt de stem door van iemand die al schrijvend klaarheid heeft willen brengen in zijn leven: ‘J'ai eu, pour ma part, suffisamment de mal à demeurer explicite sans excessive affabulation. Mon hygiène était au prix de cette aridité, [...] avant de rejoindre - mais serait-ce un mirage encore? - le chemin de mon enfance exigeante et saccagée.’ (uit La Saint-Charlemagne.) |
|