beide, een gedachte die hij heeft geuit in het beeld van het klooster, dat één muur mist en vandaar uitzicht op een oneindige verte heeft (in: Lettrines, 1967). Al is de held van Gracq een gevangene van een realiteit waaraan hij zou willen ontsnappen, hij beschouwt die opsluiting niet als een last, inherent aan het menszijn. Hij zal proberen zijn gevangenis te veranderen in een toevluchtsoord voor eigen mijmering. ‘Hier’ en ‘elders’ staan niet meer tegenover elkaar, maar dringen in elkaar door. Zich opsluiten is ook zich losmaken en op reis gaan. Die nachtelijke reis is dubbelzinnig. Zeewind valt samen met adem uit een vochtige kelder. De overtocht wordt een reis naar ‘die gevaarlijke lagen van het ik’ waar André Breton over spreekt in zijn Manifest van het surrealisme.
In de eetzaal neemt de verteller een schilderij waar, onduidelijk verlicht. Hij nadert en in het clair-obscur van kaarslicht maken zich twee figuren van het schilderij los: op een troon een erg jong meisje, bijna een kind nog, met blote armen, blote voeten, het haar los. ‘Haar priesterlijke houding deed denken aan de een of andere Maagd van een Visitatie, maar de jurk was slechts een gescheurd, stoffig wit vod, dat tegelijk echter sterk aan een bruidsjapon deed denken. Aan haar voeten een figuur in purperen mantel, met een donker gezicht, om het voorhoofd een barbaars diadeem, in aanbidding, als een wijze uit het Oosten. Het scheen moeilijk zo te zwijgen als deze beide silhouetten zwegen. Rond de scène hing een spanning die ik niet kon thuisbrengen... Het gezicht van de Moorse koning deed me in de richting van Othello zoeken, maar niets in de geschiedenis van Desdemona riep deze malaise op. Nee. Niet Othello. Maar wel Shakespeare... Koning Cophétua! Koning Cophétua verliefd op een bedelmeisje... When King Cophetua loved the beggar maid.’ (King Richard II, acte 5, scène 3).
De held begrijpt dat hij, in afwezigheid van zijn vriend, de rol van de koning krijgt. Het nederige dienstmeisje wordt een shakespeariaans personage. In het oeuvre van Gracq is het schilderij, belast met een bijzonder gezag en in staat te onthullen en te bevelen, een steeds weerkerend motief. In zijn eerste boek, Au Château d'Argol, hangt in de kamer van Herminien een schilderij dat een beslissende rol speelt. In Le Rivage des Syrtes is dat het portret van een voorouder van Vanessa Aldobrandi.
De uiterlijke realiteit van de picturale gestalten, die slechts wankele vormen zijn onder invloed van het trillende kaarslicht, staat in nauwe relatie met het innerlijk van degene die kijkt. Deze is zo intens betrokken bij de voorstelling die hij waarneemt, dat hij zich min of meer bewust is van een heen en weer gaande beweging tussen de onverenigbare ruimten van schilderij en beschouwer, een interpenetratie, die herinnert aan het ‘capillaire weefsel’ dat de functie heeft om ‘die constante uitwisseling te garanderen tussen de innerlijke en uiterlijke wereld’ waarover Breton spreekt in Les vases communicants.
Het meisje gaat hem voor naar haar slaapkamer. ‘Geen woord werd gewisseld. Sinds ik hier was, legde zij mij zwijgend haar ritueel op. Zij besliste, zij wíst en ik volgde haar... Zij zette de flambouw op een oude koffer neer, die naast het bed stond.’ De held beschouwt, in extase, de vlam, zuiver aan het uiterste puntje en donker in het hart, waar zich als in de buik van de vrouw extreme hitte schuilhoudt. De spiraalvorm van de vlam doet hem denken aan de spiraal van Victor Hugo, die zich verbredend afdaalt in de diepte, waar de verbeelding tenslotte in een maëlstroom terechtkomt.
Onder haar mantel, zoals viel te verwachten, is zij naakt. Het erotische genoegen dat zij deze clandestiene minnaar voor één nacht geeft is, als de vlam, kort en hevig. De vrouw bij Gracq, als bij Nerval en Breton, is ‘fille du feu’, een hogepriesteres, die licht en donker uitdeelt en zelf zeer licht en zeer donker is. Hoewel zij het bevrijdende avontuur op gang brengt, blijft ze marginaal met betrekking tot het avontuur zelf. Tijdens het initiatieritueel, gebaseerd op de overschrijding van een taboe (zij behoort immers aan de vriend op wie niet meer wordt