groep in 1939. Zij is schilderes en dichteres, die uitgaat van het automatisme en andere, op toeval gebaseerde experimenten. Haar bekendste boeken zijn The crying of the wind (1951), The living stones (1957), Grimoire of the entangled thicket (1973). Haar laatste bundel, Osmazone, werd in 1983 gepubliceerd door de Zweedse surrealistische uitgeverij ‘Dunganon’.
charles henri ford (1913, usa) trok in 1931 van Columbus, Ohio, naar Parijs, en kwam daar in contact met o.a. Gertrude Stein, Man Ray, Peggy Guggenheim, Kay Boyle. In 1932 verbleef hij geruime tijd in Tanger met Paul Bowles, en typte daar voor Djuna Barnes het manuscript van haar roman Nightwood uit. Hij debuteerde in 1933 met de roman The young and evil, die hij samen met Parker Tyler schreef. Het boek werd door de Engelse en Amerikaanse postcensuur verboden. In 1934 keerde hij terug naar Amerika, en verkeerde in New York in de kring van Cummings, Julien Levy, Carl van Vegten. Zijn eerste dichtbundel verscheen in 1938: The garden of disorder, met een inleiding van William Carlos Williams. Fords initiatief om het culturele magazine View op te richten had grote invloed op het literaire en artistieke leven aan de Oostkust; daarin kwamen tal van vernieuwende Amerikaanse schrijvers aan het woord, naast uitgeweken Europeanen als Breton, Ernst, Duchamp. Vanaf 1952 leefde Ford weer grotendeels in Europa, waarvan vele jaren op Kreta. Recente boeken van hem zijn Flag of Ecstasy (1972) en Om Krishna (1978).
philip lamantia (1927, usa) debuteerde op vijftienjarige leeftijd in het tijdschrift VVV, dat gedurende de oorlogsjaren in New York verscheen. Hij werd redacteur van View in 1944. Zijn eerste bundel, Erotic poems (1946) was een sensatie. Uit belangstelling voor het proces van extase leefde hij geruime tijd bij de Indianen, en werd in 1953 geïnitieerd in de peyote-rite van de Wasto-Indianen. Van 1954 tot 1956 leefde hij onder de Cora-Indianen in Mexico. Een keuze uit zijn vroege werk verscheen in 1966: Touch of the marvelous. Nieuwe bundels zijn The blood if the air (1970) en Becoming visible (1981). Lamantia is een sleutelfiguur tussen de surrealisten en de dichters van de beat-generation.
philip o'connor (1916, Engeland) is de zoon van een Ierse vader en een Indo-Nederlandse moeder. Zijn kinderjaren bracht hij grotendeels in Frankrijk door. Na de dood van zijn ouders werd hij geadopteerd door een politieman in Soho, die hem een goede katholieke opvoeding trachtte te geven, o.m. in Franse kloosters en op Engelse kostscholen. Op zijn zestiende ontvluchtte hij het onderwijs, en ging een zwervend bestaan in Frankrijk, Griekenland, Italië en Nederland leiden. Zijn gedichten verschenen vanaf 1936 in allerlei tijdschriften en bloemlezingen. Een bundeling daarvan werd in 1968 bij Jonathan Cape uitgegeven: Selected poems 1936/1966. Zijn poëzie is episch en vervuld van een beeldende ruimtelijkheid. Andere boeken van O'Connor zijn Memoirs of a public baby (1957), Vagrancy (1963) en zijn Journal (1969).
stephen schwartz (ca. 1950, usa) heeft in San Francisco, naast tal van andere baantjes, gewerkt als journalist. Hij was een medewerker van Coppola's City. Door Lawrence Ferlinghetti en Philip Lamantia werd hij in contact gebracht met het surrealisme, en hij had een belangrijk aandeel in de redactie van de anthologie The surrealist movement in the United States (City Lights Anthology 1974) waarin hij een fragment uit de roman Resonances puliceerde. Een keuze uit zijn gedichten verscheen in 1983 onder de titel A sleepwalker's guide to San Francisco, waarin droomachtige lyriek samengaat met een heftige politieke stellingname. Hij was de animator van het Amerikaanse comité ter verdediging van Breyten Breytenbach.