zeggen: ‘De “Wet van het Toeval”, die alle Wetten in zich omvat en ons zo ongrijpbaar is als de Oergrond, waaruit al het Leven komt, kan slechts in volledige overgave aan het Onbewuste beleefd worden. Wie deze Wet opvolgt heeft volgens mij een zuiver Leven.’
In zijn zeer kritische uitgave The Occult Establishment (Library Press, La Salle Ill, 1976) maakt James Webb zich nogal kwaadwillend zorgen om wat hij de vlucht uit de rede noemt. Voor de zogeheten Underground heeft hij weinig goede woorden over; hij betreurt de overeenkomsten tussen de esoterie aan het einde van de vorige eeuw en de huidige bevrijdingsgedachten, die hij als irreëel verwerpt.
Bij de Hand Shake Editions van Jim Haynes in Parijs verscheen een van Teds vele collageuitgaven New Duck Butter Poems, waarin hij bij zijn zoveelste foto uitroept: ‘Yeah, I was born in Cairo, but Cairo usa in 1928. Yet I remain “toujours pour la première fois” in all creativity, thus remain in love, due to the fact that: Jazz is my religion and surrealism is my point of view!’
Opgedragen aan Bird and Jack, yeah of course - maar ook aan de dichteres Jayne Cortez, aan Adolf Wölfli en de Dogons van Mali. Teds tour du monde moet aan het begin een enorme impuls van New York hebben gekregen, of omgekeerd: vrolijke feestfoto's in het fotoboek The Beat Scene van Fred McDarrah, New York 1960. Bohemian Utopia, alle dagen feest, op de muur de graffititekst Le sang des poètes: ‘Ted Joans' biannual birthday party at his Astor Place Studio,’ op een andere foto lachend bij de ingang van café Bizarre, waar een groot bord meldt: ‘Beat Generation Poets Tonite.’
Let's play something. Over één kam scheert James Webb in het hoofdstuk ‘The Great Liberation’ van voormeld boek Laing en Marcuse, Norman Brown en Wilhelm Reich, de situationisten en de provo's, Klee en het Bauhaus, dada en de surrealisten.
‘Tegen het einde van 1922 was een “epidemie van trances” onder de toekomstige surrealisten uitgebroken’: bij het schrijven van zijn werken (er ging een boek The Occult Underground aan dit boek vooraf) moet hem ontgaan zijn dat de antropoloog Stewart Wavell (in de inleiding tot het boek Trances, Londen, 1966) onder woorden bracht dat wij tegenover het fenomeen van de trance staan zoals wij dat meer dan honderd jaar geleden tegenover de elektriciteit stonden, vóór de uitvinding van de gloeilamp.
La transcendence du spectacle: je moet meegedanst hebben, verzucht de dichter, om te weten wat het is: ‘It don't mean a thing if it ain't got that swing.’
In de op honderd exemplaren vermenigvuldigde serie lange gedichten Heads I win, Tails you lose (Surreëel Kasteel, Amsterdam, 1980) meer nieuws over Maldorors revolver, Bretons beeld staat in de woestijn bij Tanezroeft, hoger dan tweeënveertig giraffehalzen, als een heilige baobab-boom uit de Haute-Volta gebracht op de hoofden van vrouwelijke vrijwilligers, allen zwanger van dichters, Jean-Jacques Lebel is een Hopi en John Keats schreef wat Ted Joans graag rondzingt (hout, koper, ritme): ‘Thou wast not born for death immortal Bird’.
Jammer dat Arp nooit Art Tatum hoorde, verzucht hij in Cauliflower Suspenders, maar Cecil Tayler wails like Lautréamont.
Hij verloochent zijn afkomsten niet, gelooft in Afrikaanse Magie (Food, Sex, Art), tuint als een gehaaide rinoceros door de expatriate-gebieden van de Engelstalige literatuur, tussen Oslo en Timboektoe kun je herhaaldelijk lezen, en ik kreeg van hem (Shéhérézade, Amsterdam, 1963) de eerste lessen in performing poetry. Altijd gaan staan, nooit achter een tafel gaan zitten, en andere regels, om te kunnen overtreden uiteraard - op een goed moment. Articuleren. Luisteren. Het bekt, het swingt, en als het gedicht goed is maak je die associatieve reis mee, Columbus is teruggekomen.
Kijk, in 1973 gaf het Amsterdamsch Litterair Café ‘De Engelbewaarder’ een stencilbundel Spectrophilia uit, ter gelegenheid van een jazz & poetry-avond, met een woord vooraf aan Mal-