Theo van Baaren
Vrije fantasie over Unica Zürn
nemo nomen meum est.
nomen meum omen est.
‘Donkere Lente.’ Ik bond mijn stoute pop vast op een bank in de tuin. Nu heeft zij heel de nacht in de regen moeten liggen.
Mijn sloop is nat van het huilen. 's Nachts zijn de tranen het rijpst.
Ik lag vastgebonden op bed. Nu is het dag en hij heeft mij losgemaakt.
Er staan zwarte bomen in de tuin om mij aan vast te binden. Er staan hazelaars in de tuin met takken om mij te tuchtigen.
De tuin is een bloedrood paradijs. Aan het einde is een muur en een afgrond.
Vallen is heerlijk. Vallen, ja, vallen is het einde!
Er is ook de schaduw van de matteklopper op de deur. Nu ben ik zelf een pop geworden die bestraft wordt voor het vernielen van bloemen.
Effeuillez la marguérite: hij houdt niet van mij, hij houdt nog niet van mij, hij houdt niet meer van mij.
Hij is een oog van licht in een donkere kamer. Hij ontwikkelt mij in zijn donkere kamer. Ontwikkeld worden doet pijn.
De dood is een put van zwart fluweel. Vallen, ja, vallen is het einde!
Ik bemin wie mij vastbindt en laat wachten. Wachten is heerlijk en gruwelijk: de binnenkant van het leven. Handelen is maar de buitenkant. De dood is eeuwig wachten en nooit meer handelen.
Weerloos zijn is mijn triomf. Niet stijgen. Maar vallen.