taald in nr. 25 van Raster). Het chronologisch meest directe vergelijkingspunt voor deze werken is dus Als op een winternacht een reiziger.
In de inhoudsopgave van Palomar herkent men al direct Calvino's voorliefde voor het fragment, en zijn hang naar interne symmetrie: 27 korte prozastukken (het boek telt in totaal slechts 128 pagina's), gelijkelijk verdeeld over drie hoofdsecties, die elk drie subsecties, die elk drie verhalen bevatten: 3 × 3 × 3. Centraal personage in alle schetsen is ‘il signor Palomar’, wiens naam, zoals ons in het boek wordt meegedeeld, identiek is aan die van een beroemde sterrenwacht. - De schrijver zelf heeft voorts elders herinnerd aan het woord ‘palombaro’ (duiker), als om te zeggen dat meneer Palomar een ‘diepgraver’, een ‘wroeter’ is. - Meneer Palomar observeert de ‘minima realia’: hij staart naar een aanrollende golf, in de zonnereflexen op het zeeoppervlak, in de donkere gaten aan de nachtelijke sterrenhemel; luistert naar het gefluit van een merelpaar; kijkt op het strand eerst niet, dan stiekem en tenslotte uitgebreid naar een blote vrouwenborst; ziet een schildpaddepaar de liefde bedrijven; staat in de queue bij een exclusieve Parijse slager en een even exclusieve Parijse kaasboer; kijkt hoog op zijn Romeinse dakterras hoe de zwermen duiven voorbijwaaieren. Van hun context losgeweekte parten van de fysische omgeving dus, en triviale gebeurtenissen die eigenlijk meer momentopnamen zijn. Zij vormen het vertrekpunt voor overpeinzingen waarin meneer Palomar op de bekende Calviniaanse wijze hun interpretatie- en combinatiemogelijkheden onder de loep neemt. Is het indiscreet om op het strand naar een blote vrouwenborst te kijken, of getuigt dat juist van een moderne, ongeremde instelling? Is het fluiten van het merelpaar een dialoog, of fluiten ze allebei maar wat voor zich uit? Of zou juist in de stilte tussen de ene riedel en de andere de essentie van hun communicatie zitten? En het golvende panorama van daken en dakterrassen, van kerktorens en schoorstenen, waar duiven
en spreeuwen hun domein hebben, is dát eigenlijk niet het echte aardoppervlak? En zijn straten en pleinen dan eigenlijk geen scheuren en kraters in dat oppervlak? En de zwarte gaten tussen de sterren, zijn die werkelijk leeg of zitten ze toch vol met andere, ver verwijderde, onzichtbare sterren?
Vragen, vragen, vragen. Palomar wikt en weegt alle mogelijke interpretaties in zijn verwoede pogingen om vat te krijgen op zijn omgeving, en zo zijn eigen plaats daarin te bepalen. Aanvankelijk gaat die benaderingswijze gepaard met een zeker optimisme: hij meent als bevoorrechte een persoonlijke band te hebben met de hemellichamen, en waant zich in de delicatessenwinkels een uitverkorene, die meer dan wie ook aanspraak mag maken op de goede gaven uit de hoorn des overvloeds. Maar weldra betrekt dat optimisme: het inzicht breekt door dat zon en maan ook zonder hem, en op precies dezelfde manier, bestonden en zullen bestaan, en in de winkel voelt hij ineens een kil gevoel van vervreemding over zich komen. Het begint tot hem door te dringen dat zijn uitzonderingspositie alleen voor hemzelf bestaat; en hij beseft de steriliteit van al zijn gespeculeer, en zijn onvermogen om al wat hem omgeeft te nemen voor wat het is, en daarnaar te handelen. En dan raakt meneer Palomars visie op een hellend vlak: voor hem ‘zou het voldoende zijn om tussen mens en kaas een direct fysiek contact te bewerkstelligen, in al zijn eenvoud. Maar als hij in plaats van kazen namen van kazen ziet, ideeën van kazen, betekenissen van kazen, geschiedenissen van kazen, contexten van kazen, psychologieën van kazen, als hij niet zozeer weet alswel voorvoelt dat dit allemaal achter elke kaas zit, ja, dan wordt dat contact bijzonder ingewikkeld.’
Voor meneer Palomar ‘is te laat het moment gekomen waarop hij zich los wist te maken van zijn jeugdige ongedurigheid en (alleen in theorie) begreep dat redding slechts mogelijk is als je je vastbijt in de dingen die er zijn’. Steeds had hij gedacht in termen van modellen en werkelijkheden, die op elkaar toegesneden dienden te worden: het model op de werkelijkheid,