De titels geven al aan dat Lorca een elementaire symboliek hanteert: Prenten van de zee, Liedjes onder de maan, Suite van het water, Suite van de spiegels, Nacht, Schaduw, Verhaaltjes van de wind, et cetera. In alle gedichten vormt de natuur het decor voor zijn bespiegelingen en fantasieën. Hij is er alleen. Er is wel sprake van andere mensen, maar die worden aangeroepen, gememoreerd of gefantaseerd: ze bestaan niet (meer), een werkelijke ontmoeting vindt zelden plaats. Ook de natuur is onbereikbaar. Zij biedt hem prachtige beelden, maar niet de kans om met haar te versmelten:
In tegenstelling tot de harmonische natuur van de pantheïsten is het onmogelijk te verdwijnen in deze natuur. De ontmoeting tussen dichter en natuur symboliseert de voortdurende, pijnlijke confrontatie met het onvolmaakte, onvolledige bestaan. Al het leven wordt gekortwiekt, afgeknot, ontdaan van zijn onschuld. Er is niets in het leven waar niet onmiddellijk de schaduw van de dood op valt:
Ik weet best dat je de maan bent,
zal het niemand vertellen,
Lorca gebruikt traditionele beelden, maar voegt ze naar zijn donkere wereld. Water is geen symbool van loutering of van nieuw leven:
Evenzo is groen niet de kleur van bloei, maar van lijken. Men denke ook aan de eerste twee verzen van de ‘Romance sonámbulo’ (uit de Romancero gitano), misschien wel de bekendste regels van Lorca:
Groene wind. Groene takken.
Een idyllisch begin van een allesbehalve idyllisch gedicht.
Een van Lorca's essentieelste zinnebeelden, de maan, heeft een bijzondere geladenheid. Zoals in al zijn werk houdt de maan verband met de dood. Zij staat door haar gedeeltelijke onzichtbaarheid ook voor de onkenbaarheid van het bestaan. Maar ook associeert Lorca volgens de traditie de maan met de vrouw, het wezen dat tot zijn verdriet onbereikbaar voor hem is:
in mijn armen krimp je ineen
Zij is de moeder van de ongeboren kinderen die hem kwellen, die uit zijn ‘gesloten hart’ willen komen.
Het schuldgevoel en het verdriet om de kinderloosheid komen het sterkst naar voren in de twee laatste suites, ‘En el jardín de las toronjas de luna’ en ‘En el bosque de las toronjas de luna’ (een toronja is een vrucht die het formaat heeft van een grote sinaasappel, maar de kleur en smaak van een citroen; beide vruchten hebben in Andalusië een erotische connotatie), voorzien van een inleiding van de dichter. Het lijkt waarschijnlijk dat Lorca deze twee gedichten wilde samenvoegen.
De ik-figuur treedt de tuin/het bos binnen om een ‘korte maar dramatische reis’ te maken,