versie van het knusse, negentiende-eeuwse kantoor, met de roodgloeiende potkachel, de spatmouwen en de knorrige chef, maar het moderne kantoor, met beeldschermen, kopieermachines, product-managers, marketingmix, loopbaanplanning, computeroutput en op vrijdagmiddag een informele borrel op de kamer van de adjunct-personeelschef. Het kantoor waar op ieder bureau een telefoon staat. De enige werkplek die enigszins zichtbaar is geworden in de Nederlandse literatuur is de universiteit, en dan nog tamelijk gebrekkig.
Sommige lezers voelen dit gemis. Twee jaar geleden werd in De Gids een discussie gevoerd over de wenselijkheid van meer ‘straatrumoer’ in de Nederlandse literatuur. Met ‘straatrumoer’ bedoelde men alles wat er in de maatschappij aan de hand is, en niet alleen in het persoonlijke leven van de hoofdpersoon. Enkele Amerikaanse boeken dienden als voorbeeld, maar de keuze was erg ongelukkig. Daarom bij deze aandacht voor het in 1975 verschenen JR van William Gaddis.
Uit het bovenstaande moet nu niet de conclusie worden getrokken dat JR het best kan worden beschreven als een roman over het bedrijfsleven. Dat doet een spannend verhaal veronderstellen met directeuren en geldschieters in de hoofdrol, financiële avonturen en een verrassende ontknoping: het soort boeken dat Richard Condon heeft geschreven. JR is geen literaire versie van Dallas of Dynasty. Het is een tamelijk uitputtende weergave van het leven in Amerika in de jaren zeventig, dat gedomineerd wordt door alle mogelijke manieren van geldverdienen. Het grootste deel van de werkende bevolking zit achter een bureau, verwikkeld in een administratieve rompslomp die uiteindelijk altijd op een of andere manier verband houdt met het heen en weer schuiven van geld langs duistere kanalen.
Het unieke van JR is de manier waarop Gaddis deze onoverzichtelijkheid in beeld heeft gebracht. JR bestaat uit meer dan zevenhonderd bladzijden dialoog, of liever gezegd gespreksflarden, zonder dat wordt aangegeven wie, waarom, in welke situatie aan het woord is. Scènes vloeien in elkaar over via een razendsnelle stroom beelden, vergelijkbaar met wat je te zien krijgt wanneer een amateur met een videocamera gaat rondzwaaien. Er wordt gesproken over gecompliceerde financiële transacties, onontwarbare rechtszaken, plannen voor ondernemingen waar nooit iets van terecht komt. De lezer is aanwezig op vergaderingen van schoolbesturen, aandeelhouders, bankdirecteuren en managers. Ruzies worden onderbroken door telefoongesprekken en de televisie staat op de achtergrond mee te praten. Er is een verhaal, maar daar moet de lezer zelf achter zien te komen. De schrijver zelf blijft geheel ‘afwezig’ en laat alleen zijn personages aan het woord komen.
De intrige, ontdaan van de complicaties die vijfennegentig procent van het materiaal vormen, is een eenvoudige klucht: een nieuwe versie van de ‘Horatio Alger Story’, het in Amerika immens populaire verhaal van de krantenjongen die het tot miljonair brengt. De hoofdpersoon is JR, een twaalfjarige scholier die met zijn klasgenoten een educatieve excursie maakt naar Wallstreet, om daar van gespaard zakgeld een aandeel te kopen in een winstgevend bedrijf, en zo in de praktijk te leren ‘what America is all about...’. JR begint op advertenties voor ‘business opportunities’ te schrijven en vanuit telefooncellen en cafetaria's financiële transacties op touw te zetten die weldra leiden tot een gigantische verwarring in een wereld waar geld, politiek, onderwijs en massacommunicatie intens met elkaar verstrengeld zijn. JR krijgt assistentie van Mr. Bast, een jonge muziekleraar, die eigenlijk een groot stuk wil componeren maar zijn tijd verdoet aan commerciële schnabbels. Vergeefs tegenstribbelend wordt hij meegesleurd in JR's ondernemingen. Hoogtepunt is de verkoop van een miljoen houten picknickvorken van de marine aan het leger. Naast financiële en juridische experts, wordt dit boek bevolkt door mislukte kunstenaars, die, op middelbare leef-