taseerde over hun vertaling in een schoolpraktijk, kon op een bepaalde variant van de Middenschool uitkomen. De Middenschool waarin (bijna) alles zou kunnen. De Middenschool die ieder het hare, het zijne zou geven. Wél wiskunde, geen wiskunde, wiskunde op een half of juist op anderhalf pitje. Niks vastleggen in een basisprogramma, dat je mogelijkheden maar zou beperken. De klas als sociale eenheid laten bestaan, maar intern differentiëren naar niveau en tempo. De klas als werkplaats: de onderwijsdoelen niet ‘slechts’ cognitief. Kinderen niet constant met de neus gedrukt op wat ze niet konden of wie ze niet waren.
Andere fantasieën waren echter ook mogelijk. Zo ontstond het concept van het Verlengd basisonderwijs (vbao): een vast onderwijsstramien voor onze twaalf- tot vijftienjarigen. Een iegelijk zou daarmee min of meer dezelfde starttermen krijgen op zijn vijftiende, want de vba-school zou ‘minimum-eindtermen’ krijgen. Denk je eens in! Lang leve uitgangspunt nummer één, het uitstel van de beroeps- en studiekeuze. Politiek, budgettair en ook naar onderwijsland zelf toe, leek dit allemaal makkelijker haalbaar dan dat oude Middenschoolidee. Ieder kind nu een zelfde oriëntatie op eenzelfde reeks vakgebieden. Onderwijs dat aansloot op de basisschool en op de belangstellingswereld van het kind. Adaptief onderwijs bij uitstek. Het selectieloze tijdperk voor twaalf tot vijftienjarigen.
Een derde fantasie kon zich niet ontwikkelen via departementale nota's, innovatiecommissies en centrale werkgroepen. Een van de officiële uitgangspunten leek zijn ontstaan te verhinderen. Maar onofficieel rezen de vage contouren van het luchtkasteel aldus:
Je woonde in een gebied met veel onderwijsvoorzieningen, bijvoorbeeld de Randstad. Op de dag van je elfde verjaardag begon het. De post bracht je aanbiedingen van allerlei scholen. Of je wel wist, stond er in, dat je na de zesde klas een school mocht kíezen. En of je het leuk zou vinden om boven het basisprogramma van taal, rekenen, Engels en gymnastiek op een school te zitten met een keuze uit muziek, drama, Frans, geschiedenis en alle mogelijke vormen van handvaardigheid? Wat dat inhield. En hoe goed dat voor sommige kinderen was. En hoe hard je dan moest werken om op je vijftiende het toelatingsexamen te halen voor de x-school, de y-school of de z-school, waar je natuurlijk voor opgeleid werd.
Nee, schreef een andere school, of je niet liever wat verder zou reizen en dan - boven je basisvakken - bij hen een keuze zou komen maken uit autotechniek, elektrotechniek (praktisch werk!), maatschappijleer, computerkunde. Wat dat inhield. En hoe hard je dan moest werken. En voor welke toelatingsexamens ze je allemaal konden opleiden.
Je vond nog een school met veel talen in zijn programma, zelfs één met Marokkaans, en een andere die een speciaal programma had uitgekiend voor kinderen, die niet bij benadering wisten wat ze wilden. Ten slotte kóós je. Daar waren dan heel wat gesprekken aan te pas gekomen met pa en moe, met meester van vroeger en met de juf van de zesde klas. Je had twee of drie nieuwe scholen bezocht. En je had gepraat met dat meisje van hierboven, dat eigenlijk via een school met veel expressievakken in zijn aanbieding, in de gaten had gekregen dat ze dolgraag de verpleging in wilde. Je koos naar wat op dat moment jouw mogelijkheden en jouw ambities waren. Je had je nog niet voor je hele leven vastgelegd. Je had je dus mooi aan uitgangspunt nummer één gehouden. Dacht je.
Maar uitgangspunt nummer één begon te sputteren en riep boos: ‘Voorselectie, bah!’ En uitgangspunt nummer één was aangenomen. In 1974. En gold dus tot in aller eeuwigheid.