vaas zo dik als een urn. Niet Benn legt de verbinding met de dood, maar het schilderij zelf evoceert die door Benns techniek.’ Dat is een mooie visie.
‘Asphodèles’ herinnerde me door wat Siegel schreef aan een van de nagelaten gedichten van Paul van Ostaijen:
Gedicht
Snijd van de struik de seringen
stel de bloemen in een aarden vaas
Zoals de aarden vaas draagt
glad juweel van geworden kennis
van zijn kleien oorsprong de herinnering
sluit gij met het laatste doen van uw handen uw verlangen
in de vereniging van de bloem met de aarden vaas
Afgesneden bloemen in een zo nadrukkelijk van aarde gemaakte vaas: hun dood kan niet ver meer zijn. De menselijke hand grijpt twee keer in, met het geweld van het mes en met water dat de door het snijden veroorzaakte dood nog even uitstelt: zo worden de seringen door het combineren van twee tegenstrijdige handelingen tot ‘kunst’.
Ik ga er nu van uit, dat de aarden vaas van ‘kleien oorsprong’ water bevat. Dat lijkt een vanzelfsprekendheid, wanneer het over een vaas met bloemen gaat. Misschien is het ‘glad juweel van geworden kennis’ wel een beeld voor dat water, al heb ik bij die gedachte meteen ook mijn twijfels. Er is sprake van ‘geworden kennis’, het tegengestelde min of meer van wat in de volgende regel de ‘herinnering’ heet ‘van zijn kleien oorsprong’. Zulk een herinnering heeft iets primordiaals, is aangeboren zou ik zeggen als het niet een vaas betrof. De ‘kennis’ echter is geworden, gegroeid, en berust op ervaringen die minder ver terugreiken dan de herinnering aan een niet bewust beleefde ‘oorsprong’. Water associëren we nu juist eerder met onbewuste kennis, met de ziel, ‘wateren van aanvang’, zoals het in Nijhoffs Awater heet.
Van Ostaijens aarden vaas draagt over de herinnering van haar ‘kleien oorsprong’ heen een ‘glad juweel’, het glazuur van kennis en bewustzijn. En waar zo sterk de nadruk ligt op het woord ‘aarden’ - de gedachte aan water wordt daar misschien wel door weggewerkt - zou het heel goed denkbaar zijn, dat de bloemen in een lege vaas worden gezet: in aarde, waar ze thuishoren, omdat ze daarin ook groeiden, en niet in water. Het kunstkarakter van de vaas met bloemen wordt er niet minder om: ook zonder water zullen de bloemen het nog even houden, ondanks het mes. De natuurlijke klei is gevormd en gebakken, die klei ligt ver terug.
Inmiddels moeten we niet uit het oog verliezen, dat de regels die ik hier bespreek deel uitmaken van een vergelijking. ‘Zoals de aarden vaas draagt/ (...)/ sluit gij met het laatste doen van uw handen uw verlangen/ in de vereniging van de bloem met de aarden vaas’. Het ‘verlangen’ dat hier ter sprake komt, omdat het besloten ligt in de vereniging van bloem en vaas, moet op grond van het woord ‘zoals’ zowel met de eerder genoemde kennis als met de herinnering in verband worden gebracht. Dit verlangen berust voor een deel op minder bewuste gronden: in de vereniging van de bloem met de aarden vaas ziet Van Ostaijen een van onze wensen gerealiseerd; misschien mogen we zelfs zeggen dat hierin ons meest diepgaande verlangen bevredigd (‘gesloten’) wordt. Is dat het verlangen naar ‘kunst’? Een arrangement waarin wat in feite door ons gedood en afgesneden is op esthetische wijze nog even voortbestaat? Ik denk van wel, al zeggen de laatste regels daarnaast ook nog wel wat anders. Het ‘laatste doen van uw handen’ omvat niet alleen het stellen van de bloemen in de vaas - het eerste ‘doen’ is het snijden -, maar strekt zich naar mijn idee ook uit tot het allerlaatste doen: de laatste daad, het laatste bewegen vóór de dood. Ook daarin ligt dan ons verlangen besloten naar de vereniging van ‘de bloem met de aarden vaas’, van stof en stof, van onszelf met onze aarden oorsprong. Een vereniging die ook her-