De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Kroniek & kritiekDood en leven
| |
[pagina 257]
| |
De verhouding tussen de grootmachten - op een moment als dit blijkt dat duidelijk - kan met een spel wisselschaak worden vergeleken. Bij het schaken worden de gevolgen van het wisselen van spelers getemperd doordat het spel zelf aan vaste regels is gebonden en de ‘macht’ van de schaakstukken niet kan worden veranderd. Het is een strijd met een vaststaande inzet (de koning) en door spelregels bepaalde machtsbronnen (het slag- en verplaatsingsvermogen van de verschillende schaakstukken). Bij de rivaliteit tussen de grootmachten kunnen de spelers de inzet veranderen. De partijen weten bovendien niet precies van elkaar wat hun inzet is. Zijn bepaalde belangen vitaal of beperkt? Gaat het de tegenpartij om consolidatie of om expansie, om overwicht of evenwicht? Ook de machtsbronnen kunnen sterk variëren en bovendien door de partijen bewust worden beïnvloed. Dat laatste is vooral met militaire macht het geval. Maar ook de percepties van de doelstellingen van de tegenpartij worden beïnvloed door een dergelijke manipulatie van machtsbronnen (militaire interventies; opvoering van militaire macht). | |
IIDe wisselschaakanalogie is dus maar een van de elementen in een verklaring van de fluctuaties in de verhouding tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten. Maar het is wel een belangrijk element. Dat wordt nog onvoldoende ingezien. Er bestaat een sterke neiging om alleen naar een van beide partijen te kijken. We gebruiken meestal Amerikaanse presidenten als markering in het tijdsverloop: de Truman-, Eisenhower-, Kennedy-, Johnson-, Nixon-, Ford-, Carter- en Reagan-perioden, die ieder gekenmerkt zijn door een bepaalde stijl van optreden en een bepaald perspectief op de inzet van de rivaliteit met de Sovjetunie en de eigen behoefte aan machtsbronnen.Ga naar eindnoot1. Machtswisseling in de Sovjetunie wordt wel als belangrijk onderkend. Dat geldt zeker voor de dood van Stalin, en in wat mindere mate ook voor de afzetting van Chroestsjov. Maar met het tweezijdige van het opvolgingsverloop wordt zelden of nooit rekening gehouden. We spreken niet van de Eisenhower-Stalin- of de Chroestsjov-Eisenhower-tijd en evenmin van de Nixon-Brehznjev-tijd of de Brehznjev-Carter-periode. Toch zou die tijdsmarkering een beter uitgangspunt zijn voor de analyse van de ontwikkeling van de Oost-West betrekkingen. We bevinden ons nu weer op een mogelijk kruispunt in het Oost-West spelverloop. Om de betekenis daarvan te kunnen bepalen moeten eerdere fluctuaties worden bezien. Dat kan het beste in het licht van een andere manier om de huidige relatie tussen de grootmachten te karakteriseren: als een spanningsverhouding tussen het door de nucleaire revolutie afgedwongen terughoudende en crisismijdende gedrag van de grootmachten en de continuïteit van hun prenucleair denken en handelen.Ga naar eindnoot2. Dat de tegenstanders nu verzekerd kunnen zijn van elkaars terughoudendheid in het omgaan met militaire macht en politieke crises is vooralsnog een constant element in hun verhouding. Maar de invloed van prenucleaire noties op hun handelen (met name ten aanzien van bewapening en van strategische doctrines, waarbij inbegrepen het streven naar militair overwicht) en op hun denken (de mate van ideologische beïnvloeding van het bepalen van de aan de tegenstander toegedachte politieke en militaire doeleinden) wisselt sterk. Aangezien juist dit handelen en denken sterk afhankelijk blijkt te zijn van de persoon van de politieke leider - en de in hem belichaamde politieke krachten - vinden we hier waarschijnlijk de duidelijkste samenhang tussen de asynchrone machtswisselingen bij de twee grootmachten en de fluctuaties in hun onderlinge betrekkingen. Wanneer we de verhouding tussen de grootmachten op deze manier bezien blijkt ook de tegenstelling spanning (of ‘koude oorlog’) en ontspanning te zeer beperkt tot slechts twee alternatieven en daarom misleidend te zijn. Als | |
[pagina 258]
| |
gevolg van de blijvende dreiging van een kernoorlog is een zekere mate van ‘ontspanning’ en beperkte samenwerking tussen de grootmachten nu inherent aan hun onderlinge betrekkingen. Maar tegelijkertijd ligt in hun eveneens blijvende rivaliteit de mogelijkheid van sterk wisselende gedragspatronen besloten. Er kan steeds iets onverwachts gebeuren. Zolang geen nauwkeuriger spanningsmeter is ontwikkeld, zijn we voor het beschrijven van het spanningsverloop gedwongen om vrij grove relatieve termen te gebruiken zoals meer en minder en stijgen en dalen. Een eigenaardige bijkomstigheid is dat van een herleving van de ‘koude’ oorlog wordt gesproken wanneer de spanning stijgt en de gemoederen verhit raken. Dat beeld is misleidend geworden. Oorspronkelijk stond koude oorlog tegenover hete of werkelijke oorlog. De term werd indertijd ingevoerd om een toestand van confrontatie te beschrijven, die als gevolg van het bestaan van kernwapens niet tot oorlog kon leiden, maar verder in de meeste opzichten - in de aard van de propaganda, de ideologische gelijkschakeling, de mobilisatie van de bevolking en bewapening - veel van een echte oorlogstoestand weg had. Er bestond in die jaren een ijzeren gordijn en de onderlinge betrekkingen tussen Oost en West waren in alle opzichten tot het uiterste beperkt. Al wordt de mate van onvrijheid in het Westen in die tijd tegenwoordig wat overdreven - de vrijheid van meningsuiting als zodanig werd niet aangetast - het McCarthyisme toont toch enige symmetrie in de politieke ontwikkeling van de grootmachten, die het gevolg was van de hoge mate van spanning in hun onderlinge relatie. Dat is voorbij, definitief voorbij. In die zin is er geen sprake van een nieuwe koude oorlog. De term wordt nu demagogisch gebruikt, als strijdmiddel, niet als beschrijving. Men kan natuurlijk iedere episode van toegenomen spanning en emotionaliteit in de betrekkingen tussen de grootmachten ‘koude oorlog’ noemen, maar dan dwingt men zich tot gebruik van al te grove categorieën. Het is beter om de term koude oorlog te reserveren voor het ene uiterste van een spanningscontinuüm, waarvan de andere pool wordt gevormd door duurzame beperkte samenwerking op grond van een kernwapenoligopolie, zoals hier eerder beschreven naar aanleiding van George Orwell's visie op de internationale politiek.Ga naar eindnoot3. Daarmee is tevens een inhoudelijk criterium ingevoerd om de mate van spanning te bepalen. Zolang prenucleair denken en handelen niet is afgezworen, zullen er fluctuaties in de betrekkingen tussen de grootmachten optreden. Constant blijft vooralsnog alleen het risicomijdend gedrag van de nucleaire grootmachten. De vraag is nu: welke richting zal het spelverloop vanaf het huidige kruispunt inslaan? Met een verlenging van het Reagan-Andropovtijdperk leek een langdurige periode met een vrij hoog spanningsniveau waarschijnlijk. Waarom? | |
IIIReconstrueren we zeer schematisch enige grote lijnen van het spelverloop sinds het einde van de koude oorlog. Dat einde is al enigszins problematisch. Het wordt meestal in 1962 gedateerd: de goede afloop van de Cubacrisis versterkte het onderling vertrouwen en toonde dat de grootmachten als gevolg van hun dodelijke nucleaire omhelzing op elkaars voorzichtigheid waren aangewezen. Kernstopverdrag en ‘hot line’ luidden een periode van wapenbeheersingsonderhandelingen in, die culmineerde in salt i waarvan het abm verdrag (tot rigoureuze beperking van de installatie van antiraket raketten) het belangrijkste was. Maar de geest van 1962 kwam niet uit de lucht vallen. In 1955 ontstond er al een geest van Genève, een sfeer van toegenomen onderling vertrouwen na de eerste topconferentie (‘summit’) tussen Eisenhower en Chroestsjov. Daarom is het wellicht beter om het einde van de koude oorlog te verbinden met de dood van Stalin en de periode van dooi die daarop volgde, zowel in de Sovjetunie zelf als in haar buitenlandse politiek. Pas de opstand in Hongarije en de Suez-kwestie | |
[pagina 259]
| |
stuurden het spelverloop weer in een andere richting. Het zou verkeerd zijn om de politiek van Eisenhower te vereenzelvigen met de koude oorlogsretoriek van diens minister van buitenlandse zaken Dulles. Eisenhower hield bovenmatige bewapening tegen, voerde een voorzichtige buitenlandse politiek en was bereid tot toenadering tot de Sovjetunie. Maar het onderling vertrouwen was broos en kon door het minste geringste verstoord worden, zoals uit het onhandig behandelde U 2 incident bleek.Ga naar eindnoot4. Niettemin begon tijdens de Eisenhower-Chroestsjov-periode een eerste schuchtere periode van toenadering en ontspanning, die aangeeft wat de voorwaarden daarvan waren en zijn: toegenomen onderling vertrouwen; verlaging van de wederzijds gedefinieerde en gepercipieerde inzet van het conflict; terughoudendheid in de bewapeningsinspanning; geen ‘incidenten’ waaruit verhoging van de inzet opgemaakt kan worden. Op grond van dat betere ‘klimaat’ kunnen dan afspraken worden gemaakt of verdragen gesloten, die zelf weer een nieuwe stap in de goede richting kunnen vormen. Noodzakelijk is dat niet, zoals uit het droeve lot van salt ii is gebleken. Na Eisenhower trad John Kennedy als nieuwe speler op aan Amerikaanse kant. Om gekozen te kunnen worden moest deze zich afzetten tegen zijn voorganger. Zijn tegenstander Nixon was immers Eisenhower's vice-president Maar Kennedy wilde zich zo ook een geheel nieuwe, daadkrachtiger stijl van politiek aanmeten. Get America moving again was zijn leus, en de richting van die beweging moest een New Frontier zijn. Al verwees die slogan naar de Amerikaanse geschiedenis, en al was hij vooral symbolisch bedoeld, hij kondigde toch ook een meer actieve en dus expansionistische buitenlandse politiek aan. Dat moest de Sovjetunie wel bezorgd maken. Maar er was meer aan de hand. In de laatste jaren van Eisenhowers bewind was een debat ontstaan over de vraag of de Verenigde Staten al of niet een grote achterstand op de Sovjetunie in de ontwikkeling van lange afstandsraketten had gekregen: de fameuze missile gap. Zowel militairen als defensieindustriëlen oefenden met behulp daarvan sterke druk uit op de regering-Eisenhower om de nucleaire bewapening op te voeren. Daarom lanceerde deze in zijn afscheidsrede de term militair-industrieel complex. Van een werkelijke achterstand in lange afstandsraketten was geen sprake. Maar de missile gap kwam Kennedy voor zijn verkiezingscampagne goed uit. Na zijn verkiezing moest hij er dus ook wat aan doen. Zo begon onder leiding van minister van defensie McNamara al vrij snel na Kennedy's ambtsaanvaarding een omvangrijk produktieprogramma van kernwapens en lange afstandsraketten. Intussen ontmoetten Chroestsjov en Kennedy elkaar in Wenen op een topconferentie. Zij testten elkaar daar uit, wilden in flinkheid niet voor elkaar onderdoen en de uitkomst was daarom onbevredigend. Van een versterking van onderling vertrouwen was in dit geval geen sprake. Daar kwam nog bij dat Kennedy zich had laten verleiden tot steun aan een slecht geplande en onuitvoerbare invasie van Castro's Cuba met de smadelijke nederlaag in de Varkensbaai als gevolg. Dat was weinig bevorderlijk voor Chroestsjovs vertrouwen in Kennedy's bedoelingen. Een nieuwe invasie kon niet worden uitgesloten. Chroestsjov nam toen op zijn beurt een aanzienlijk risico door te pogen Cuba tegen een Amerikaanse invasie te beschermen door er middellange-afstandsraketten te plaatsen. En Kennedy nam dat weer zeer hoog op, met name door het voor te stellen alsof zulke raketten een militaire bedreiging voor de Verenigde Staten vormden, hetgeen niet het geval was. Toch kreeg de rede uiteindelijk aan beide kanten de overhand, hoogstwaarschijnlijk omdat beide partijen zich al te bewust waren van het grote gevaar, dat verder opvoeren van de confrontatie het afglijden naar een kernoorlog kan betekenen. De Cubacrisis van 1962 werd daardoor voor beide partijen bevredigend opgelost. De Sovjetunie leed geen vernederende | |
[pagina 260]
| |
nederlaag, zoals in het Westen vaak wordt gesteld. Het doel van Chroestsjovs actie - Cuba tegen een Amerikaanse invasie te beschermen - werd immers bereikt. Daarom is het evenmin juist dat de omvangrijke uitbreiding van het Russische kernwapenarsenaal, waarvoor de grondslag in het begin van de jaren zestig werd gelegd, te wijten was aan de voor de Sovjetunie slecht afgelopen Cuba-crisis. Wel is juist dat alle beslissingen nodig om dat kernwapenproduktieprogramma op gang te brengen in 1961 en 1962 genomen zijn. Niet na, maar al voor de Cubacrisis dus. Waarom dan wel? McNamara zelf heeft in een recent interview de verklaring gegeven.Ga naar eindnoot5. In 1961 ontving hij van de Chef Staf van de Luchtmacht een memorandum, waarin het na Kennedy's inauguratie aangevangen Amerikaanse kernwapenprogramma werd toegejuicht, omdat het hoogstwaarschijnlijk zou leiden tot een first strike-vermogen van de Verenigde Staten. McNamara zelf was van mening dat dit niet het geval was en vond het ook geenszins wenselijk. Dit schreef hij aan de President. Maar, zo zei hij in 1981: ‘If I had been the Soviet Secretary of Defense, I'd have been worried like hell about the imbalance of forces. And I would have been concerned that the United States was trying to build a first strike capability... You put those two things together: a known force disadvantage that is large enough in itself to at least support the view that the United States was planning a first strike capability and secondly, talk among us personnel that that was the objective - it would have just scared the hell out of me... The way they reacted was by substantially expanding their strategic nuclear weapons-programme. Now when they did that, we set back here and saw the way they were moving... We probably overresponded because it is likely that their capability which we observed, exceeded their intentions. So you have an action-reaction phenomenon. And the result is that during the last twenty-five years, and particularly during the last fifteen, there has been a huge build-up, much more than people realize, in the nuclear strength of these two forces.’ Met andere woorden: de opvolging van de ene speler door een andere in de Verenigde Staten creëerde op langere termijn een zeer belangrijke voorwaarde voor een verhoging van de spanning, wanneer andere omstandigheden daartoe aanleiding zouden geven. Die kwamen er dan ook tegen het einde van de jaren zeventig. De goede afloop van de Cubacrisis daarentegen vormde de grondslag voor een periode van ontspanning, ondanks en later in zekere zin dankzij de oorlog in Vietnam. Het verloop van de oorlog in Vietnam gaf aan dat de betrekkingen tussen de grootmachten op korte termijn niet wezenlijk beïnvloed hoefden te worden door een militaire interventie in de Derde Wereld, al was die nog zozeer een gevolg van hun onderlinge rivaliteit. Kissinger wist het beëindigen van de oorlog in Vietnam zeer handig te gebruiken om niet alleen betrekkingen met China aan te knopen, maar ook om de betrekkingen met de Sovjetunie te verbeteren. Ook de Duitse Ostpolitik droeg sterk bij aan meer ontspannen betrekkingen tussen Oost en West. | |
IVEr bestaat een neiging om er vanuit te gaan dat de betrekkingen tussen de grootmachten zich noodzakelijkerwijs in één bepaalde richting ontwikkelen. In de jaren zestig was dat voortgaande ontspanning. De toegenomen militaire macht van de Sovjetunie, de Russische invasie in Afghanistan en de gebeurtenissen in Polen, zouden nu het einde van de ontspanning hebben bezegeld. Het is de vraag of die veronderstelling juist is. Wanneer er niet ook problemen op andere terreinen gerezen zouden zijn, zouden die gebeurtenissen niet net zoals eerder Tsjecho-Slowakije of Vietnam de lange termijn ontwikkeling onberoerd hebben gelaten? Achteraf gezien was ook hier weer de wisseling van spelers van belang. Van Nixon (Kissinger)- | |
[pagina 261]
| |
Brehznjev werd het Carter-Brehznjev. Carter leek aanvankelijk het beleid van Kissinger te willen voortzetten en zelfs ‘liberaler’ te maken. Hij leek meer te streven naar versterking van de besluitvormende kracht van internationale organisaties en het respecteren van de mensenrechten dan naar het behoud of het versterken van de Amerikaanse machtspositie in de wereld. De les van Vietnam zou immers juist geweest zijn, dat Amerika zijn macht te ver had willen uitbreiden. Maar in feite bleek Carter wispelturig en weinig consistent. Hij wekte niet alleen wantrouwen bij Helmut Schmidt, maar ook in Moskou. Tijdens het bewind van Carter ontstond het equivalent van de missile-gap in de zogenaamde window of vulnerability. De Amerikaanse op land geplaatste icbm's zouden kwetsbaar geworden zijn voor een Russische verrassingsaanval. En daar werd het hele strategische scenario van The Present Danger op gebaseerd. Carter liet zich voor dat karretje spannen en betoonde zich voorstander van het plan om nieuwe mx-raketten op ondergrondse karretjes te plaatsen op een enorm terrein in een aantal westelijke bergstaten van Amerika. Het getuigt natuurlijk niet van veel vertrouwen in de stabiliteit van de onderlinge betrekkingen, wanneer een volstrekt onwaarschijnlijke verrassingsaanval van de tegenstander als rechtvaardiging wordt gebruikt voor een nieuw bewapeningsprogramma. Maar Carter had zich kwetsbaar gemaakt. In zijn campagne tegen Carter kon Reagan overtuigend argumenteren dat het niet alleen maar ging om een achterstand op dat ene terrein. De Verenigde Staten hadden zich door de Sovjetunie in de luren laten leggen. De groei van het Russische kernwapenarsenaal, die in feite terugging op in het begin van de jaren zestig genomen beslissingen, maakte Reagan tot bewijs dat de Sovjetunie stiekem de ontspanning gebruikte om Amerika de baas te worden. Daarom moest volgens Reagan zowel de Amerikaanse machtspositie tegenover de Sovjetunie als het door vernederingen in Vietnam en Iran geknakte nationale zelfvertrouwen hersteld worden. Dat zou alleen mogelijk zijn door de Amerikaanse bewapening drastisch op te voeren. Reagans beleid ging uit van de prenucleaire veronderstelling dat militaire macht vanzelf in politieke macht kon worden omgezet. Dat is niet meer zo: kernwapens zijn impotente wapens. Het gevolg van Reagans politiek was daarom niet dat de Verenigde Staten in feite aan invloed in de wereld won, maar dat de Sovjetunie zich ongerust begon te maken. Hier kwam natuurlijk nog de kwestie van de middellange-afstandsraketten in Europa bij. De ss 20 is ook resultaat van het in de jaren zestig begonnen kernwapenproduktieprogramma, eerder dan een gevolg van een specifiek politiek besluit. Zo leidde de missile gap tegen het einde van de jaren vijftig indirect tot een missile gap in Europa aan het einde van de jaren zeventig. Het verdere verloop van dit spel van vergissingen is voldoende bekend. Vanuit prenucleair perspectief gezien heeft de Sovjetunie door de plaatsing van Persings' ii en kruisraketten in West-Europa een nederlaag geleden. Maar voor het Westen is het een Phyrrus-overwinning, juist omdat prenucleair denken erdoor is versterkt. Daardoor worden de Verenigde Staten en West-Europa uit elkaar gedreven. De ideologische bevlogenheid van Reagan blijkt nu zeer schadelijk te zijn voor de ontwikkeling van de Oost-West-betrekkingen. De grondslag van de ontspanning van de jaren zeventig was de nucleaire pariteit die tussen de twee grootmachten was ontstaan. Beide partijen behielden onder alle omstandigheden de mogelijkheid elkaars grondgebied te verwoesten, aangezien hun respectieve kernmachten onkwetsbaar waren. Maar haast nog belangrijker was de zowel stilzwijgende als uitdrukkelijke erkenning - het laatste bijvoorbeeld in de overeenkomsten van Helsinki in 1973 - dat de Sovjetunie een aan de Verenigde Staten gelijkwaardige grootmacht was en niet langer meer als een ondergeschoven kind van de internationale betrekkingen werd beschouwd. Die erkenning van gelijkwaardigheid was politiek- | |
[pagina 262]
| |
psychologisch van groot belang. Het is overigens opvallend dat China niet de minste last heeft van dergelijke identiteitsproblemen. China heeft de langste continue geschiedenis als grote mogendheid en heeft zichzelf al die tijd gezien als het onbetwiste centrum van de wereld. De Verenigde Staten en de Sovjetunie zijn daarmee vergeleken nieuwkomers, nog jonge grootmachten. Eigenlijk hebben ze hun huidige status pas na 1945 gekregen. Ze dragen beide nog de erfenis van een ambivalente houding tegenover West-Europa mee. Zij voelen zich zowel superieur als minderwaardig tegenover West-Europa, vooral in cultureel opzicht. Wat de Sovjetunie betreft speelt ook de klasseherkomst van de politieke en diplomatieke elite nog een rol. De Russen werden in West-Europa vroeger als onbehouwen boeren of als gevaarlijke Hunnen beschouwd, en na de revolutie is dat alleen maar sterker geworden. Een in de Westerse pers tot en met uitgebuite bevestiging daarvan was Chroestsjovs woedeuitval in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, toen hij een schoen uittrok en daarmee op de tafel ging slaan. De Sovjetunie is tot lang na de revolutie als uitgestotene behandeld - de Verenigde Staten hebben pas na de Duitse inval in 1941 diplomatieke betrekkingen met de Sovjetunie aangeknoopt - en heeft zich nog langer zo gevoeld. De Sovjetunie hoort er nog steeds niet echt bij, maar naarmate de Russen zichzelf minder als revolutionairen en meer als de gevestigde elite van een grootmacht gingen zien, accepteerden zij dat steeds minder. Er is een samenhang aangetoond tussen de aristocratisering van de Nederlandse burgerij in de zeventiende eeuw en het feit dat ‘de republiek in de ogen van buitenlandse vorsten een burgerlijke rebellenclub was, die zij uitsluitend uit opportunistische overwegingen - de Spaanse dreiging en de grote rijkdom van Amsterdam - erkenden.’Ga naar eindnoot6. In de zestiende eeuw maakte het gevolg van Leicester zich nog vrolijk over de ‘soevereine heren Hans Mulder en Hans Kaaskoper’ die in de Nederlanden de dienst uitmaakten. Nog in de zeventiende eeuw schrijft een Brits diplomaat Sir William Temple dat er vaak ‘Comical Jests’ worden gemaakt over de regering van de Verenigde Provinciën, omdat deze zou bestaan uit ‘Men of mean or Mechanik Trades’. Temple stelt daarna wel zijn lezers gerust: de meeste regenten zijn in hun levenswijze eigenlijk aristocraten. Een soortgelijke ontwikkeling valt ook bij de gevestigde elite van de Sovjetunie te constateren, al is hun ‘verburgerlijking’ misschien verder voortgeschreden dan hun verwestersing. Dat laatste is er nog steeds onderdeel van de strijd tussen generaties, zij het dat die minder openlijk met woorden kan worden gevoerd dan in de tijd van Vaders en Zonen. De vaak nauwverholen minachting waarmee de Sovjetelite door en in het Westen wordt bejegend moet in ieder geval wel blijven steken. Chroestsjov gaf openlijk uiting aan het Russsiche minderwaardigheidsgevoel door pochende uitspraken als ‘wij zullen jullie begraven’ en ‘wij zullen jullie in twintig jaar hebben ingehaald’. Sinds het begin van de jaren zeventig is het gevoel van eigenwaarde van het Sovjet-establishment echter versterkt: de Sovjetunie verkreeg haar rechtmatige plaats als grootmacht en werd als zodanig door het Westen erkend. Maar dat duurde niet lang. De omslag begon met de toespraak van Carter na de Russische inval in Afghanistan. Carter beweerde dat hij zich in de Sovjetunie had vergist, en zich bedrogen voelde. Met de Sovjetunie zou niet op normale voet kunnen worden omgegaan. Reagan deed er nog een schepje op. Dat was ten dele het gevolg van zijn streven om het Amerikaanse zelfrespect na de vernedering van Vietnam en Iran te herstellen. De Verenigde Staten is ook een nog jonge grote mogendheid en bovendien een land dat geliefd wil worden. Wanneer de Verenigde Staten weer uitdrukkelijk moet worden afgeschilderd als het bij uitstek goede land, als voorbeeld voor en hoop van de wereld (Wilson), moet er ook een bron van kwaad tegenover staan. Vandaar Reagans benoemen van de Sovjetunie tot ‘evil | |
[pagina 263]
| |
empire’. Reagan veranderde daarmee het perspectief op het Oost-West-conflict. Dat werd niet meer gezien als een normale rivaliteit tussen grootmachten, maar als een strijd tussen de machten van het goede en de machten van het kwade, waarbij natuurlijk de kwade grootmacht de schuld moest krijgen van alles wat er in de onderlinge betrekkingen verkeerd gaat, zoals de wapenbeheersingsonderhandelingen. De agressieve retoriek van Reagan gekoppeld aan zijn herbewapeningsprogramma en vooral de gok op Amerikaanse superioriteit in de ruimtewapentechnologie dreigt veel van wat er in de jaren zeventig is bereikt te vernielen. De Sovjetunie voelt zich opnieuw buitengesloten en niet erkend als legitieme grootmacht.Ga naar eindnoot7. Uit Amerikaanse uitlatingen kan zelfs worden opgemaakt dat het Sovjet-machtsbereik in Oost-Europa niet langer als rechtmatig wordt erkend. In Andropovs tijd heeft dit alles geleid tot een ernstige breuk in het onderling vertrouwen. Voor de Sovjetunie werd het een vraag of niet opnieuw tot een aanzienlijke versterking van militaire macht moest worden overgegaan. Een verlenging van het Andropov-Reagan tijdperk had daarom de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie er misschien wel twintig jaar op achteruit kunnen zetten. Zc geformuleerd betekent dit dat de Oost-Westbetrekkingen niet noodzakelijkerwijs verder hoeven te verslechteren. Er is aan voldoende voorwaarden voldaan om de richting in te slaan van de pool met lagere spanning en van uitbreiding van samenwerking om een kernoorlog te voorkomen. Maar dat vereist wel een wisseling van spelers. Dit is nu door een natuurlijke oorzaak aan de ene kant al gebeurd, het is te hopen dat het aan de andere kant de uitkomst van de verkiezingen zal zijn. Misschien lijkt Reagan nu wel sterker dan hij is: een erg aantrekkelijke verkiezingscampagne kan hij in ieder geval niet meer voeren. |
|