| |
Het korte verhaal
Marga Demmers
Carme Riera
Het korte verhaal heeft vanaf de Renaixença (herleving van de Catalaanse cultuur in de negentiende eeuw) steeds een belangrijke plaats ingenomen in de literatuur van Catalonië, in sommige periodes was het zelfs het literaire genre bij uitstek.
Voor en ook nog tijdens de burgeroorlog zijn er kranten en tijdschriften te over met vaste rubrieken waarin verhalen verschijnen, voor de meeste tijdschriften is het korte verhaal een onmisbaar onderdeel.
De situatie na 1939 is echter volkomen anders. De maatregelen van het Franco-regime ten aanzien van de Catalaanse taal en cultuur zijn ook voor de vertelkunst fataal.
Het herstel is traag en moeizaam, de politieke en sociale omstandigheden staan een normale ontwikkeling van dit genre in de weg. In de eerste plaats kan geen enkele Catalaanse auteur zich de luxe permitteren zich geheel aan het schrijven te wijden, althans niet aan het schrijven van werken in het Catalaans. Velen zien zich om economische redenen genoodzaakt tot het Castiliaans over te gaan, vooral degenen die zich mede met de journalistiek bezighouden, zoals onder anderen Josep Pla en Josep M. de Sagarra. Het uitsluitend hanteren van het Catalaans is alleen weggelegd voor schrijvers die een andere bron van inkomsten hebben, bijvoorbeeld in het onderwijs, de advocatuur of het zakenleven, en dit brengt met zich mee dat het schrijven vaak op de tweede plaats komt. Bovendien ontbreekt uiteraard dikwijls de tijd voor langere publikaties zoals een roman.
Een tweede oorzaak van de onderbroken ontwikkeling van het korte verhaal is het gebrek aan publikatiemogelijkheden - naast de problemen die de schrijver heeft met de censuur, is het ook vrij moeilijk het werk gepubliceerd te krijgen. Tijdschriften in het Catalaans zijn er bijna niet en die er zijn wijden geen rubriek meer aan verhalen. Er bestaat geen uitgebreid net van uitgevers, en het uitgeversbeleid is erg voorzichtig en conservatief. Alleen het werk van gevestigde auteurs wordt gepubliceerd (Mercè Rodoreda, Pere Calders, Salvador Espriu) of heruitgaven van oudere literatuur. Jonge schrijvers kunnen hun werk alleen gepubliceerd krijgen als zij een literaire prijs, bijvoorbeeld de Premi Victor Català, weten te behalen. Ondanks al deze moeilijkheden zijn de Catalaanse schrijvers vastberaden doorgegaan.
Zoals uit het voorgaande al blijkt kan men twee groepen schrijvers onderscheiden, die onderling nogal verschillen: de oudere en de heel jonge auteurs. Het onderscheid berust alleen op chronologische gronden, er is geen sprake van een literaire stroming of beweging. Daarvoor zou een gunstig cultureel klimaat hebben moeten bestaan waarin de auteurs een hechte gemeenschap hadden kunnen vormen, gebaseerd op gezamenlijke ervaringen en opvattingen. De politieke situatie maakte dit geheel en al onmogelijk: in Catalonië kon of wilde men niet publiceren, de schrijvers in ballingschap hadden nauwelijks contact met elkaar en konden ook in Catalonië niet gelezen worden. De verzuchting van Joaquim Molas dat veel
| |
| |
Catalaanse literatuur niet ‘a temps i a Barcelona’ (op tijd en in Barcelona) heeft kunnen verschijnen, is tot een gevleugeld woord geworden. Alhoewel het de vraag is of als dat wel het geval zou zijn geweest er een literaire stroming had kunnen ontstaan, duidelijk is dat men niet de kans heeft gehad zover te komen.
De oudere schrijvers hebben gemeen dat zij voor de burgeroorlog hun onderwijs hebben genoten en gepubliceerd hebben. Het werk dat zij na 1939 produceren is eigenlijk, ondanks de oorlogstijd en de naoorlogse problematiek, een voortzetting van hetgeen zij daarvoor schreven. Het gecompliceerde leven van de Catalaanse maatschappij sijpelt er nauwelijks in door, wellicht een gevolg van de strenge censuur en de vlucht uit de dagelijkse werkelijkheid. De verhalen centreren zich vooral rondom de psychologische problemen van de hoofdpersoon.
Tot de groep van de oudere schrijvers behoren onder anderen Mercè Rodoreda, Pere Calders, Salvador Espriu en Llorenç Villalonga. Het isolement waarin zij leven en de afstand, letterlijk of figuurlijk, tussen hen is groot. Hoe verschillend zijn niet het Zwitserland van Mercè Rodoreda en het Mexico van Pere Calders. En Salvador Espriu en Llorenç Villalonga mogen dan wel in Spanje wonen, maar beiden hebben zich opgesloten in een door hen gecreëerde mythische wereld: Espriu in die van Sinera (de naam van zijn geboorteplaats Arenys van achteren naar voren gelezen), Villalonga in die van het Mallorca van de vorige eeuw.
De schrijfster Mercè Rodoreda (1909-1983) is vooral bekend om haar romans, maar zij heeft ook vele korte verhalen geschreven. Drie bundels zijn van haar hand verschenen, die in 1979 bijeen zijn gebracht door de uitgeverij Edicions 62. In 1958 verscheen haar eerste bundel, Vint-i-dos contes (Tweeëntwintig verhalen), waar haar de Premi Victor Català voor werd toegekend. In haar verhalen toetst zij verschillende verteltechnieken. Een procédé dat Rodoreda vaak gebruikt is dat van een variant op de ‘monòleg interior’, karakteristiek voor het psychologische verhaal. De hoofdpersonen, altijd vrouwen, vertellen aan een zwijgende aanwezige over concrete, belangrijke gebeurtenissen in hun leven die steeds nauwkeurig gesitueerd zijn in een bepaalde tijd (de Republiek, de burgeroorlog, de naoorlogse periode). In La meva Cristina i altres contes (Mijn Cristina en andere verhalen, 1967) gebruikt Rodoreda dezelfde techniek, alleen het wereldbeeld van de hoofdpersonen is totaal veranderd. Zij ervaren hun bestaan als iets mysterieus waar zij geen vat op hebben. Zij bekijken de wereld met andere ogen, de verbeelding of het onderbewustzijn speelt hen parten. Niet zelden ondergaan de personages in de loop van het verhaal een metamorfose, zoals de vrouw die aan het einde van haar brief concludeert dat zij een heks is geworden. De fantasieën van de personages zijn echter geen wilde hersenspinsels, ieder detail wordt nauwgezet beredeneerd.
De derde bundel van Mercè Rodoreda, Semblava de seda i altres contes (Zij leek van zijde en andere verhalen, 1978), is een verzameling van niet eerder uitgegeven verhalen en vertellingen. Ook in deze verhalen speelt de spanning tussen werkelijkheid en fantasie een grote rol.
Het oeuvre van Pere Calders (1912), bestaat eveneens grotendeels uit korte verhalen. Zijn bekendste bundel is Cròniques de la veritat oculta (1955), waar hij de Premi Victor Català voor heeft gekregen. Karakteristiek voor deze Kronieken van de verborgen waarheid is de manier waarop ook hij werkelijkheid en fantasie manipuleert. Op zijn eigen wijze, of men die nu ironisch, humoristisch of satirisch noemt, weet Calders het absurde element in het dagelijks leven naar boven te halen. Situaties die in het begin volkomen gewoon zijn, krijgen een bijzondere wending en daardoor een nieuwe dimensie. Wat normaal is, lijkt nu abnormaal en andersom. Zo slaagt Calders erin geheel aannemelijk te beschrijven hoe een boom groeit en bloeit midden in de eetkamer van een flat in de binnenstad. Met zijn verhalen dringt Calders diep door in de kronkels van de menselijke geest. Zijn overpeinzingen geven de lezer een
| |
| |
geheel nieuwe kijk op de mens en zijn gedragingen in het leven van alledag.
Aan het einde van de jaren vijftig en vooral in de loop van de jaren zestig dient zich een nieuwe groep Catalaanse schrijvers aan. Deze jonge schrijvers zijn voor het merendeel opgegroeid na de burgeroorlog, in de geest van de desillusie van de jaren veertig. Zij zien een maatschappij die gesloten is voor alle invloeden van buitenaf. De officiële taal in hun regio is het Castiliaans, literaire activiteiten zijn er nauwelijks, onderwijs in het Catalaans is verboden. De jongeren zijn dus geheel op zichzelf aangewezen. Alhoewel ze meestal binnen het gezin Catalaans hebben leren spreken, een correcte, schriftelijke beheersing van hun taal moeten zij zichzelf eigen maken. Ook moeten zij veel moeite doen om thuis te raken in het historische en literaire verleden van hun regio. Het is dan ook niet te verwonderen dat deze autodidacten een nogal kritische houding innemen ten opzichte van de maatschappij waarin zij leven. De meerderheid is antifranquistisch en voelt zich catalanist. Allen werken zij samen met de Catalaanse oppositie, die op velerlei terrein actief is. Deze auteurs zien het als hun voornaamste taak te werken aan het behoud van hun taal. Het schrijven is voor hen geen louter literaire zaak, zij worden zeker ook door politieke motieven gedreven. Velen wijden zich niet alleen aan het schrijverschap, maar zijn eveneens op andere culturele gebieden in touw. Een goed voorbeeld is de veelzijdige Josep M. Espinàs. Hij was werkzaam als dichter, verteller (hij schreef vele romans en korte verhalen) en journalist. Bovendien was hij de grote motor achter de beweging van de ‘Nova cançó’ en was hij als zanger een van de grondleggers van de groep ‘Els Setze Jutges’, die deel uitmaakte van deze muzikale beweging. Door hun vele andere werkzaamheden werden deze auteurs indertijd wel eens ‘zondagsschrijvers’ genoemd, hetgeen weer een polemiek veroorzaakte.
Een zo duidelijk verschil tussen de oudere en jongere groep schrijvers heeft vanzelfsprekend gevolgen gehad voor de inhoudelijke kant van de Catalaanse literatuur. Vicenç Riera Llorca, zelf romanschrijver, constateert dat ruim dertig jaar sociale geschiedenis niet in de literatuur is terug te vinden. Door het nagenoeg ontbreken van verhalen en romans (de literaire genres bij uitstek die het maatschappelijk leven weerspiegelen) in het tijdvak van 1936 tot eind jaren zestig, is ook de ‘literaire’ beschrijving van deze periode achterwege gebleven. Riera Llorca acht het een taak voor de jongere auteurs de literatuur in zulke banen te leiden dat een normale ontwikkeling weer mogelijk wordt. Dan zou niet alleen moeten worden geschreven over actuele gebeurtenissen, maar ook over die periode van het leven in Catalonië die veel Catalanen niet kennen. Riera Llorca onderkent wel dat deze leemte langzaam maar zeker wordt opgevuld.
Dat ook anderen ernaar streven de Catalaanse literatuur, respectievelijk het korte verhaal, weer de positie te geven die het toekomt, mag blijken uit het feit dat recentelijk verscheidene bloemlezingen van korte verhalen zijn uitgekomen, bijvoorbeeld de bundel El conte des de 1939 (Het verhaal sinds 1939), bijeengebracht door Esther Centelles. In de inleiding geeft zij een duidelijk overzicht van de politieke situatie in Spanje en in het bijzonder in Catalonië sinds 1939, alsmede van de gevolgen voor de literatuur. De bloemlezing bestaat uit twee onderdelen: verhalen van de oudere en van de jongere schrijvers.
Een zeer uitgebreide verzameling verhalen is de Antologia de contes catalans, i en ii, onder redactie van Joaquim Molas. Hierin zijn verhalen opgenomen vanaf 1865.
Een zuivere Valenciaanse aangelegenheid is de wekelijkse uitgave van El Conte del Diumenge (Het zondagse verhaal, 1981). Hiermee wordt een traditie voortgezet die begon in 1915 met de publikatie van ‘El Cuento Valencià’. Met deze nieuwe uitgave beoogt men het bijeenbrengen van verhalen uit alle streken van de ‘Països Catalans’ (Catalonië, Valencia, Balea- | |
| |
ren). Op deze wijze wil men de taal en literatuur van een minderheid onder de aandacht van een groter publiek brengen. Meer dan tweehonderd schrijvers en literaire critici hebben zich achter dit initiatief geschaard. Het bijzondere van deze uitgave is dat elk kort verhaal vergezeld gaat van een tekening van een Catalaanse artiest en een inleiding van een criticus of collega-schrijver.
Ook in tijdschriften worden tegenwoordig weer korte verhalen gepubliceerd, bij voorbeeld in Crònica, een actueel maandblad, met de vaste rubriek ‘El conte de Crònica’.
Zoals al enigszins naar voren is gekomen, is het manipuleren van de realiteit een van de constanten van het Catalaanse korte verhaal na de burgeroorlog. Droombeelden, surrealistische visioenen, humoristische fantasieën, ze komen alle aan bod. We vinden dit onder meer heel duidelijk in het werk van Joan Perucho (Amb la tècnica de Lovecraft, 1956, Aparicions i fantasmes, 1968) en Jordi Sarsanedas (Mites, 1954).
Een schrijver die wel op een heel eigen manier met de werkelijkheid omspringt is Manuel de Pedrolo (1918). Hij wordt de meest produktieve Catalaanse schrijver genoemd en is een van de weinigen die met het schrijverschap een bestaan heeft kunnen opbouwen. Gezien zijn leeftijd zou Pedrolo gerekend moeten worden tot de oudere schrijvers, maar omdat zijn eerste romans pas aan het eind van de jaren vijftig uitkwamen, beschouwt men hem als een ‘jongere’ schrijver. In zijn romans en korte verhalen komen dezelfde thema's voor: eenzaamheid, gebrek aan onderling contact, het zinloze bestaan, de dagelijkse sleur. In zijn korte verhalen behandelt Pedrolo deze thema's meestal op een veel schematischere en abstractere wijze dan in zijn romans. De personen zijn allegorisch, de enscenering onmogelijk en de gebeurtenissen onwaarschijnlijk. Bij Pedrolo staat echter het verhaal, de geschiedenis als zodanig, niet voorop. In een voorwoord van een van zijn boeken zei hij eens dat het hem niet zozeer ging om het verhaal alswel om de bestudering van de mogelijkheden van een verteltechniek. En dat doet hij dan ook uitbundig; steeds weer experimenteert hij met een andere verteltechniek, omdat hij van mening is dat dé verteltechniek niet bestaat.
Aan het eind van de jaren zestig kondigt zich dan een nieuwe groep schrijvers aan. De bundel korte verhalen La torre dels vicis capitals (1967) van Terenci Moix wordt algemeen beschouwd als het begin van de nieuwe periode. Een paar jaar daarvoor waren er al enkele auteurs die op realistische wijze de maatschappij van die tijd analyseerden door thema's te behandelen als corruptie, falende rechtspraak en schrijnende levensomstandigheden. Wij noemen Estanislau Torres, Josep M. Espinàs en Joaquim Carbó. De nieuwe schrijvers echter gaan nog een stap verder: met grote openhartigheid en durf verleggen zij de grens van wat in die tijd als moreel toelaatbaar wordt gezien ten aanzien van intermenselijke relaties en intieme gevoelens. Het taalgebruik wordt zo veel mogelijk alledaags. Dat dit toen nog een hachelijke onderneming was bewijst de volgende anecdote. Een verhaal van Terenci Moix getiteld ‘Assassinar amb l'amor’ (Doden uit liefde) werd door de censuur verboden. Toch kon het later in een tijdschrift verschijnen omdat men het verhaal enigszins had gewijzigd: het homoseksuele liefdespaar was veranderd in een jongen en een meisje! Gelukkig is de situatie nu wat ten goede gekeerd, ditzelfde verhaal verscheen in 1979 in de originele versie (in Tots els contes ii).
Behalve Mercè Rodoreda en misschien Anna Murià en Maria Aurèlia Capmany zijn de vrouwelijke schrijvers in Catalonië nooit erg op de voorgrond getreden. Ze zijn er echter wel degelijk, ook al zijn velen van hen in Catalonië nauwelijks bekend, laat staan in de rest van Spanje of in het buitenland.
Een van de succesvolste schrijfsters van dit moment is Carme Riera (1948). Haar eerste verhalenbundel Te deix, amor, la mar com a penyora (Ik laat aan jou, mijn lief, de zee als onder- | |
| |
pand, 1975) heeft veertien drukken beleefd en is vertaald in het Castiliaans en Grieks, de tweede, Jo pos per testimoni les gavines (De meeuwen zijn mijn getuigen, 1977) is achtmaal herdrukt. In 1981 publiceerde zij een derde bundel, getiteld Epitelis tendrissims (Zachte epitelen). Voor de volledigheid noemen wij nog haar eerste en enige roman tot nu toe, Una Primavera per a Domenico Guarini (1981), een biografie voor kinderen over Ramon Llull (1233-1316) - de grondlegger van de Catalaanse literatuur - en een tv-reportage over de Barcelonese begraafplaatsen. Zij is docente aan een middelbare school en aan de Universitat Autònoma in Barcelona, schrijven doet ze in haar vrije tijd.
Carme Riera schrijft het succes van haar verhalenbundels zelf toe aan het feit dat het om korte verhalen gaat, het huidige levenstempo zou de mensen ervan afhouden dikke boeken te lezen. Bovendien meent zij dat de verhalen aanspreken omdat lezers er hun eigen gevoelens en belevingen in herkennen.
Carme Riera begint te schrijven als ze zeven jaar is en haar eerste communie heeft gedaan. Omdat ze nu is toegelaten tot de biecht, kan ze met iemand spreken die ze niet ziet, terwijl zij zelf ook niet wordt gezien. Het biechten is voor haar een prachtige gelegenheid verhaaltjes te vertellen. De gedichten die zij in die tijd schrijft (nog in het Castiliaans), hebben meestal een religieuze achtergrond. Via deze gedichten probeert ze haar eenzaamheid kwijt te raken. Op een nonnenschool in Palma leert ze schrijven, iedere dag worden er stijloefeningen gedaan, vooral het brieven schrijven wordt druk beoefend. Haar eerste verhalen zijn liefdesgeschiedenissen, op deze manier wil ze het verboden contact met jongens veinzen.
Verschillende elementen uit haar leven, vanaf haar vroegste jeugd, zijn in haar verhalen terug te vinden, soms op de achtergrond, soms als thema. Mallorca speelt hierbij een grote rol. Het eiland en vooral de zee verschijnen steeds weer. Een van de belangrijkste onderdelen van het Mallorcaanse leven is het huis. Hoewel de huizen in de verhalen lang niet altijd uitgebreid worden beschreven, is de lezer zich constant bewust van de sfeer die er van het huis uitgaat en die de personages beïnvloedt. De jeugd van Carme Riera heeft zich voornamelijk afgespeeld in twee huizen, één in Palma de Mallorca en één in Deià. Voor haar hadden deze huizen een bepaalde betovering, het waren mysterieuze ruimtes waar eindeloze speurtochten konden worden gehouden. Het is dan ook niet toevallig dat veel verhalen zich in deze twee omgevingen afspelen.
Zij gaat naar Barcelona om te studeren aan de Faculteit der Letteren. De stad maakt een geweldige indruk op haar, ze zwerft hele dagen rond en is verliefd op Barcelona. Dit is de derde stad die wij in haar verhalen tegenkomen. De eerste jaren interesseert de politiek haar meer dan de studie. In 1967 wordt ze zelfs gearresteerd voor het verbranden van een Amerikaanse vlag. Dan krijgt ze belangstelling voor haar studie (de bekende professor José Manuel Blecua stelt haar aan als zijn assistente) en de politiek maakt plaats voor sociale activiteiten (zij gaat gratis les geven op de school van de zusters van het Heilig Hart). Tijdens deze periode schrijft ze, midden in de nacht, voornamelijk poëzie, gedreven door bijvoorbeeld een hopeloze verliefdheid of een meteorologische gebeurtenis, zoals de komst van de lente of de zomerhitte. Deze gedichten heeft ze nooit gepubliceerd omdat ze die als privé-bezit beschouwt.
Later leert ze Aina Moll kennen. Zij is de dochter van Francesc de B. Moll, een zeer belangrijke figuur op het gebied van de Catalaanse respectievelijk Mallorcaanse taal- en letterkunde en uitgever van ongekende betekenis voor de Mallorcaanse literatuur. Dank zij haar gaat Carme Riera over van het Castiliaans op het Catalaans als middel om zich schriftelijk uit te drukken. Verscheidene verhalen schrijft zij in het Mallorcaans, een variant van het Catalaans, de taal die ze tot dan toe slechts mondeling bezigde. Deze verhalen winnen hierdoor zeker aan sfeer en authenticiteit. Het
| |
| |
schrijven in het Catalaans biedt bovendien onverwachte mogelijkheden: in het titelverhaal van haar eerste bundel Te deix, amor, la mar com a penyora wordt een liefdesgeschiedenis verteld; pas in de laatste alinea, door het introduceren van een voornaam, wordt het evident dat het om een lesbische relatie gaat - omdat door het gebruik van het woord ‘nosaltres’ (= wij), dat in het Catalaans zowel voor mannelijke als vrouwelijke personen wordt gebruikt, de sekse van de hoofdpersoon onbekend blijft. In het Castiliaans zou dit spel niet mogelijk zijn geweest.
Van groot belang voor de ontwikkeling van de centrale thematiek in haar werk is de magische wereld van de Mallorcaanse huizen van vroeger en nu, het mystieke van rooms-katholieke tradities en riten, en de nonnenschool van weleer, gevestigd in een imponerend gebouw in Palma, dat plaats heeft moeten maken voor een flatgebouw. Volgens Carme Riera zijn het bovenal deze dingen die de fantasie prikkelen, of liever gezegd prikkelden. Zij verafschuwt de vervlakking van de moderne tijd, het kuddegedrag dat de mensheid wordt opgelegd. Voorstellingsvermogen is niet meer nodig, alles wordt de mens voorgekauwd: de televisie vervangt het boek, de hamburger komt in de plaats van grootmoeders pot. Zo zal de literatuur eens vervangen worden door video, films in polaroid. Carme Riera verwerpt deze negatieve aspecten van de hedendaagse maatschappij die gericht is op de massa en die zich in een doodlopende straat bevindt, een technocratische maatschappij die zich laat verleiden tot het vulgair genieten van de overvloed. Het onpersoonlijke van onze wereld wijst zij ten enen male af. Zij probeert het midden te vinden tussen individualisme en de noodzaak tot solidariteit. Zij gelooft niet in de vrijheid van de mens - deze is helemaal geconditioneerd door afkomst, omgeving enzovoort, er kan dan ook geen sprake zijn van gelijke kansen. Toch ziet zij wel een mogelijkheid om vrijheid te scheppen, namelijk door de ander te respecteren en je eigen mening en persoonlijkheid niet aan iemand op te leggen. De ergste typen mensen vindt zij de dogmatici die geloven dat zij de waarheid in pacht hebben en die aan iedereen willen opleggen.
Al deze gevoelens en ideeën weet Carme Riera zeer goed weer te geven in haar verhalen en vooral in de bundels Te deix, amor, la mar com a penyora en Jo pos per testimoni les gavines. Haar suggestieve kracht is zo groot dat geen lezer onbewogen kan blijven bij het lezen van de episodes uit het leven van haar personages, die ten onder gaan of dreigen te gaan in een maatschappij die niet is gericht op het individu. Door de subtiele en zeer persoonlijke weergave van de intieme gevoelens van mensen is er op geen enkel moment sprake van een pathetisch verhaal dat de lezer tot tranen toe moet beroeren. De stijl is eenvoudig en direct, vaak een gevolg van het vertellen in de ik-vorm. Soms is het verhaal een brief van de hoofdpersoon, een andere keer praat het personage in zichzelf tijdens het bekijken van een oude foto.
De verhalen van Carme Riera spreken bovendien de lezer zeer aan, omdat de personages zo herkenbaar zijn. Zo is er het verhaal over een eenzame vrouw die in het wilde weg telefoonnummers draait en dan naar ‘Àngela’ vraagt, enkel en alleen om maar wat aanspraak te hebben. Of de geschiedenis van een steriele vrouw die wanhopig op zoek is naar een kinderhand om vast te houden. Er is één element, één personage dat steeds weer in de verhalen opduikt en er een mythische tint aan geeft: de zee. Zoals andere Mallorcaanse schrijfsters voelt Carme Riera zich erg tot de zee aangetrokken en dit gevoel geeft zij door aan haar (voornamelijk vrouwelijke) personages. Die aantrekkingskracht is vaak zo groot dat de zee tot een geliefde wordt, waaraan de vrouw is verbonden door een hartstochtelijke liefde. Soms is deze liefde het personage fataal. In een van de verhalen wil een vrouw zich met haar geliefde verenigen en verdrinkt. In het titelverhaal van de bundel Te deix, amor, la mar com a penyora, dat een vervolg krijgt in het titelverhaal van de bundel Jo pos per testimoni les gavines, is de zee getuige van een liefdesgeschiedenis. Als de lief- | |
| |
de onmogelijk blijkt, ziet de hoofdpersoon maar één uitweg: zij verdwijnt in de zee, de enige deelgenoot van haar kortstondige geluk.
Het is te betreuren dat de derde bundel van Carme Riera, Epitelis tendríssims, hierbij enigszins uit de toon valt. De schrijfster beoefent hier het erotische genre met een humoristische ondertoon. Het fijngevoelige van de eerste bundels is hier geheel afwezig. Het zijn absurde geschiedenissen rondom absurde liefdes voor een bloemkool, een politiehond... Carme Riera tracht met deze verhalen de conventies rond het normale erotische taalgebruik te doorbreken. Het resultaat kan echter niet in de schaduw staan van haar twee eerste boeken, die door hun universele thematiek in een Catalaanse/Mallorcaanse enscenering niet alleen de Catalaanse lezers zullen aanspreken.
| |
Bibliografie van genoemde werken
Verhalenbundels
Pere Calders, Cròniques de la veritat oculta, Edicions 62, serie ‘Les millors obres de la literatura catalana’, no. 9, Barcelona, 1979. |
Terenci Moix, La torre dels vicis capitals, 2e ed., Edicions 62, serie ‘El Balanci’, Barcelona, 1972. |
Terenci Moix, Tots els contes i en ii, Edicions 62, serie ‘El Cangur’, nos. 40 en 47, Barcelona, 1978. |
Carme Riera, Te deix, amor, la mar com a penyora, Editorial Laia, serie ‘Les Eines’, no. 12, Barcelona, 1980. |
Carme Riera, Jo pos per testimoni les gavines, Editorial Laia, serie ‘Les Eines’, no. 26, Barcelona, 1981. |
Carme Riera, Epitelis tendrissims, Edicions 62, serie ‘El Balanci’, no. 137, Barcelona, 1982. |
Carme Riera, Una Primavera per a Domenico Guarini, Edicions 62, serie ‘El Balanci’, no. 128, Barcelona, 1982. |
Montserrat Roig, Molta roba i poc sabó... Edicions 62, serie ‘El Cangur’, no. 38, Barcelona, 1979. |
Mercè Rodoreda, Tots els contes, Edicions 62, serie ‘Les millors obres de la literatura catalana’, no. 18, Barcelona, 1979. |
Jordi Sarsanedas, Mites, Edicions 62, serie ‘El Cangur’, no. 60, Barcelona, 1981. |
| |
Anthologieën
Esther Centelles (ed.), El conte des de 1939, Edicions 62, serie ‘El Carbell’, no. 4, Barcelona, 1982. |
Vicent Franch i Ferrer (ed.), El Conte del Diumenge, Editorial Prometeo, Valencia, 1981. |
Joaquim Molas (ed.), Antologia de contes catalans i en ii, Edicions 62, serie ‘Les millors obres de la literatura catalana’, nos. 93 en 94, Barcelona, 1982. |
|
|