verbieden van het Catalaans als officiële taal trof men deze regio in het diepst van zijn wezen. De gevolgen waren catastrofaal: het onderwijs in het Catalaans werd verboden, de culturele instituten werden opgeheven, de massamedia dienden het Castiliaans (de enige officiële taal in Spanje) te hanteren, de publikatie van boeken in het Catalaans werd verboden. Desondanks bleef een kleine groep intellectuelen voor hun cultuur opkomen: zij kwamen in het geheim bijeen en wisten zelfs enige publikaties uit te brengen. Anderen gingen in vrijwillige ballingschap en publiceerden aldaar, enkelen schakelden over op het officiële Castiliaans of gaven er de voorkeur aan te zwijgen.
Vanaf 1946 was er een lichte kentering waar te nemen in de politiek van Franco ten aanzien van Catalonië. Op dat moment was een goede verstandhouding van Spanje met West-Europa van het uiterste belang voor de Generalísimo, en een voorzichtige liberalisering was het gevolg. Dit betekende dat er voor het eerst publikaties in het Catalaans werden toegestaan. De versoepeling hield echter geenszins een officiële erkenning van de Catalaanse cultuur in, laat staan de mogelijkheid tot normalisering van taal en cultuur, en het onderwijs in het Catalaans bleef verboden. De publikaties die werden toegestaan konden dan ook niet rekenen op subsidie van de overheid; bovendien bleef de strenge censuur onverminderd van kracht.
Toch zag men in de jaren vijftig kans een proces op gang te brengen dat leidde tot een gedeeltelijk herstel van het culturele en literaire leven in Catalonië. In de loop van de jaren zestig kreeg dit proces een extra impuls door de opkomst van een Catalaanse oppositie. Deze bewoog zich niet alleen op politiek en economisch vlak, maar was ook actief op cultureel gebied. De oppositie zag het als zijn taak te ijveren voor de ‘catalanització’ van hun regio. Zo werd in 1961 het ‘Omnium Cultural’ opgericht, een stichting die de normalisering van het Catalaans ten doel had. Toen men evenwel twee jaar later een campagne op touw zette om het Catalaans in het onderwijs en de massamedia in te voeren, werd de stichting door de overheid de mond gesnoerd. Andere initiatieven op cultureel gebied hadden meer succes, onder andere een beweging van musici (vooral zangers), de zogenaamde ‘Nova cançó’ (het Nieuwe lied). De ‘Nova cançó’ wilde de muzikale tradities in ere herstellen. In het begin maakte men gebruik van volksliedjes en bekende gedichten uit de Middeleeuwen en de Gouden Eeuw. Langzamerhand kreeg men echter meer aandacht voor liederen met een politieke of sociaal-kritische inhoud en werden vele gedichten van moderne auteurs op muziek gezet, die op deze wijze op grote schaal bekendheid kregen.
1966 was een belangrijk jaar. Er kwam een nieuwe Wet op de Pers, waarbij de censuur enigszins verlicht werd, en er ontstonden meer mogelijkheden voor het publiceren in het Catalaans. Ook de economische vooruitgang van de jaren zestig droeg bij aan de ontwikkeling van het culturele leven in Catalonië. Schuchtere initiatieven kregen hun definitieve vorm, nieuwe ondernemingen werden opgezet. Het tijdschrift Serra d'Or speelde hierbij een grote rol. Oorspronkelijk was het een religieus tijdschrift, uitgaande van de Abdij van Montserrat (bij Barcelona), dat zich ontwikkelde tot een tijdschrift van algemeen culturele aard, waaraan intellectuelen van zeer uiteenlopende huize meewerken. In die periode werden ook enkele belangrijke uitgeverijen in het leven geroepen, waaronder Edicions 62. Men stelde literaire prijzen in, zoals de Premi d'Honor de les Lletres Catalanes en de Premi Josep Pla. De Jocs Florals (traditionele competitie tussen dichters om de hoogste eer: een gouden of zilveren bloem en een troubadoursmuts) werden wederom uitgeschreven. Theatergroepen, zoals ‘Els Joglars’ en ‘La Trinca’, brachten nieuwe stukken uit. Op deze en vele andere manieren vochten de Catalanen voor het behoud van hun nationale identiteit.
Alhoewel de situatie na de dood van Franco aanzienlijk is verbeterd, is ze nog verre van ideaal. Volgens de wet is het Catalaans nu de