De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdDood en leven
| |
[pagina 190]
| |
relatie, terwijl in het andere geval volgens een militair-tactische redenering uitsluitend wordt gelet op de meest gevaarlijke ontwikkelingen.Ga naar eindnoot2. Tenslotte kan men deze tegenstrijdigheid ook nog wijten aan het defensiebeleid dat doorgaans rekening houdt met het ergst denkbare geval. Het is vaak gebaseerd op voorstellingen van vijandschap en dreiging en bezit een tendens tot overdreven percepties, overtrokken reacties en zeer vergaande militaire plannen.Ga naar eindnoot3. In beide verklaringen wordt echter een belangrijke schakel overgeslagen zodat in feite toch niet duidelijk wordt gemaakt wat er in dit proces is gebeurd en hoe men dit kan verklaren. Het verschil tussen actuele en toekomstige militaire kracht maakt niet duidelijk waarom er in zulke dramatische woorden over de nabije toekomst wordt gesproken. Zelfs lobbies en druk van belangengroeperingen die sterk op defensie zijn georiënteerd, zijn ontoereikende verklaringen. Het verschil in benadering tussen strategie en tactiek is duidelijk genoeg, maar meestal heeft de catastrofes voorspellende tactische visie betrekking op de actuele en heel nabije situatie. Het steeds zich willen instellen op het ergste geval doet denken dat zich zulke irrationale en pathologische verschijnselen in de bewapeningswedloop voordoen dat men deze alleen maar als waanzinnig kan kenschetsen. Daarmee is een proces geëtiketteerd, maar onvoldoende beschreven en niet verklaard. De ontbrekende schakel in de verklaring zijn prenucleaire denkbeelden over het politieke en militaire nut van militaire kracht in het kernwapentijdvak. Om vast te stellen waaruit deze bestaan, is het eerst noodzakelijk de betekenis van de nucleaire revolutie te schetsen. | |
De nucleaire revolutieIn een opstel over de politieke, militaire en strategische implicaties van het kernwapen uit 1946 waarschuwde Bernard Brodie regeringen en militairen dat zij voor de moeilijke taak stonden zich in hun denken en plannen aan de realiteiten van het kernwapen aan te passen: ‘... it is clear that our military authorities will have to bestir themselves to a wholly unprecedented degree in revising military concepts inherited from the past’.Ga naar eindnoot4. Hun ervaringen moesten zij als waarschijnlijk irrelevant opzij zetten. Welke principes van buitenlandse en defensiepolitiek en strategie waren immers in het geding sinds de invoering van het kernwapen? a. Voortaan was oorlog tussen kernwapenstaten geen bruikbaar politiek en militair middel meer. Dankzij zijn vernietigingskracht is het kernwapen een zitwapen of absoluut wapen. Als idee bleef de oorlog in nucleaire omstandigheden mogelijk, maar als werkelijkheid werd zij ondenkbaar en onwaarschijnlijk. De oorlog als voortzetting van het politieke verkeer tussen staten met gebruik van andere middelen had altijd een doelgericht en beperkt gebruik van geweldsmiddelen verondersteld en zeker een zodanig gebruik dat de uitkomst nooit tegelijkertijd totale vernietiging van de tegenpartij en zelfmoord kon zijn. b. Met het kernwapen veranderden de traditionele functies van militaire macht. Dat waren primair het uitschakelen van de vijandelijke strijdkrachten en hun hulpbronnen en het bezetten van grondgebied. Conventionele wapens vertegenwoordigen fysieke capaciteiten, maar met kernwapens kan geen grondgebied bezet worden. Het zijn op zijn best politiek-psychologische wapens. c. In het nucleaire tijdvak werd het principe van nationale veiligheid betekenisloos. Sinds het einde van de achttiende eeuw werden de industriële capaciteiten van staten naast de wapens en de strijdkrachten een steeds belangrijker factor in de oorlogvoering. Nationale veiligheid in de zin van het onkwetsbaar maken van het eigen grondgebied kon toen een centraal doel van de defensiepolitiek van staten worden. Omgekeerd hield dit in dat het grondgebied en in het bijzonder de industriële centra van de tegenpartij militaire of tactische doelwitten werden. De aanvallen met onderzeeboten op koopvaardijschepen en de bombardementen van steden en industriële centra ge- | |
[pagina 191]
| |
durende de Eerste en de Tweede Wereldoorlog werden weliswaar strategisch genoemd, maar het waren eigenlijk tactische operaties. In het nucleaire tijdperk kan men met kernwapens geen grondgebied, steden, industrieën of mensen beschermen. Dankzij de snelheid, de reikwijdte en de vernietigingskracht van kernwapens is nationale veiligheid in de traditionele zin een illusie geworden. Voortaan zou de veiligheid van kernwapenstaten berusten op de onkwetsbaarheid van hun kernwapensystemen en de kwetsbaarheid van hun grondgebied. d. De in theorie tactische of fysieke functie van kernwapens is irrelevant, want noch steden en industriële centra noch de kernwapensystemen en andere militaire installaties van de tegenpartij vormen een relevant doelwit. De veiligheid van staten hangt uiteindelijk af van hun afschrikkingsvermogen of hun vermogen om geweld te voorkomen. Wat telt is alleen nog een verzekerd of onkwetsbaar vergeldingsvermogen. In 1946 schreef Bernard Brodie: ‘If the atomic bomb can be used without fear of substantial retaliation in kind, it will clearly encourage aggression. So much the more reason, therefore, to take all possible steps to assure that multilateral possession of the bomb, should that prove inevitable, be attended by arrangements to make as nearly certain as possible that the aggressor who uses the bomb will have it used against him’.Ga naar eindnoot5. In het nucleaire tijdperk heeft militaire kracht in de betrekkingen tussen Oost en West alleen nog maar een beperkte politiek-psychologische betekenis, namelijk afschrikking. En deze afschrikking hoeft niet waterdicht of honderd procent zeker te zijn. In 1946 schreef Bernard Brodie al: ‘The threat of retaliation does not have to be 100 percent certain; it is sufficient if there is a good chance of it. But that chance has to be evident. The prediction is more important than the fact’.Ga naar eindnoot6. In 1974 voegde hij hieraan toe: ‘It is the curious paradox of our time that one of the foremost factors making deterrence really work and work well is the lurking fear that in some massive confrontation crisis it might fail. Under these circumstances one does not tempt fate.’Ga naar eindnoot7. Dergelijke opvattingen stonden loodrecht op een politieke en militaire traditie waarin het niet verzekerd zijn van maximale veiligheid steeds sterke gevoelens van onzekerheid en angst kon oproepen. Uit deze nieuwe principes kan men nog enkele andere praktische conclusies afleiden. In de eerste plaats dat het idee van de mogelijkheid van een succesvolle verrassingsaanval een hersenschim is.Ga naar eindnoot8. ‘Surprise attack’ is een waanvoorstelling geworden. In de tweede plaats maakt het in het kernwapentijdperk weinig of niets uit of een partij een getalsmatig of technologisch overwicht bezit, zolang een wederzijds verzekerd vergeldingsvermogen bestaat.Ga naar eindnoot9. Tenslotte is in het kernwapentijdvak ook een nietnucleaire oorlog tussen Oost en West zeer onwaarschijnlijk geworden. Brodie meende dat wanneer er een verzekerd vergeldingsvermogen bestond ‘[...] the bomb cannot but prove in the net a powerful inhibition to aggression’. Zelfs wanneer er toch een conventionele oorlog zou uitbreken, zou ‘[...] the shadow of the atomic bomb [...] so govern the strategic and tactical dispositions of either side as to create a wholly novel form of war.’Ga naar eindnoot10. Het kernwapen was objectief een vinding waarmee het karakter van de oorlog veranderde en waardoor de traditionele principes van buitenlandse politiek, defensiebeleid en strategie op hun kop werden gezet. Het kernwapen is echter een middel van de politiek zoals de oorlog een maatschappelijk verschijnsel is. Dit betekent dat het van de mensen en de maatschappij afhangt of de politiek en de strategie ook daadwerkelijk zouden veranderen. Brodie had al in 1946 zijn twijfels daaraan geuit en de latere ontwikkelingen zouden laten zien hoe gegrond deze waren. | |
De ‘indamming’ van de nucleaire revolutieTerwijl Brodie en zijn geestverwanten zich in 1945 en 1946 zo goed mogelijk rekenschap gaven van de gevolgen van het kernwapen, sloe- | |
[pagina 192]
| |
gen anderen een tegenovergestelde weg in.Ga naar eindnoot11. Sommige militaire autoriteiten beschouwden het kernwapen als ‘just another weapon’ hoewel zij de vernietigingskracht ervan wel erkenden. Zij pasten kernwapens gewoon in de toen gangbare strategieën in.Ga naar eindnoot12. Een oorspronkelijker visie, die afweek van de opvattingen van Brodie maar ook van die van de militairen, kwam eveneens in 1946 van de vergeten strategische denker William Borden. Hij beschouwde het kernwapen als een beperkt wapen dat alleen maar tactische functies kon hebben. In een oorlog - en volgens Borden was een kernwapenoorlog waarschijnlijk - zouden kernwapens alleen maar als ‘counterforce’ wapens op een zinvolle wijze kunnen worden gebruikt. Kernwapens moesten worden ingezet tegen de kernwapensystemen van de tegenpartij. Strategische bombardementen van de steden en industrieën van de tegenpartij waren volgens hem zinloos en gevaarlijk. Zijn centrale stelling luidde ‘[...] that strategic bombing will not decide an atomic war, that military installations and not cities form the key targets [...] The atomic bomb is a finite weapon, and it cannot destroy the world; but it can destroy individual nations which fail to guard their freedom and treasure’.Ga naar eindnoot13. Brodie zag in 1946 heel duidelijk dat het kernwapen op zichzelf niet automatisch de oorlog onmogelijk zou maken. De vernietigingscapaciteit van kernwapens was toen al zo enorm dat oorlog in feite onmogelijk was geworden. Had overigens Johann von Block tegen het einde van de negentiende eeuw in zijn studie Der Krieg niet al hetzelfde gezegd? Niet pure vernietigingskracht zou agressie afremmen, maar het feit dat de mogelijke agressor rekening zou moeten houden met een onvoorstelbare vernietiging van eigen land en eigen bevolking.Ga naar eindnoot14. Er zijn verschillende redenen waarom regeringen en politieke en militaire leiders in 1945 en daarna niet in staat waren de implicaties van de ontwikkeling van kernwapens onder ogen te zien. a. De betekenis van kernwapens werd soms niet opgemerkt omdat de politici en militairen het wezen en karakter van conventionele oorlog niet eens begrepen en zij evenmin een duidelijke visie hadden op de internationale politiek en de functies van militaire macht.Ga naar eindnoot15. Wie dat wel hadden zagen meestal wel dat de implicaties van het kernwapen in strijd waren met de overgeleverde inzichten. Maar dat was een kleine minderheid. Nog belangrijker was het op zich gerechtvaardigde gevoel dat een absoluut wapen de traditionele functies en taken van de strijdkrachten zou kunnen aantasten. Daarom ging men de betekenis van het kernwapen relativeren. Men ontkende bijvoorbeeld niet de vernietigingskracht en de afschrikkingsfunctie van kernwapens, maar legde toch de nadruk op de mogelijkheid dat afschrikking zou kunnen falen en dat vergelding wel eens ongeloofwaardig zou kunnen zijn omdat de tegenpartij meer vernietiging zou willen en kunnen incasseren dan men aanvankelijk had aangenomen. Dankzij deze houding kon er een amalgaam van oud en nieuw ontstaan en kon het kernwapen worden ‘ingedamd’. b. Kernwapens hadden het wezen van de oorlog veranderd. In hoeverre daaruit praktische conclusies getrokken zouden worden, hing in eerste instantie van de politieke en militaire leiders af. Wat het kernwapen in elk geval niet kon veranderen, was de structuur van de internationale politiek. Concurrentiedwang, machtsstrijd en oorlogvoering waren onlosmakelijk verbonden met de internationale statenanarchie. Op basis daarvan waren er houdingen, visies en gedragsregels ontstaan die zelfs een theoretische herordening van de wereldpolitiek in de weg stonden. Eerder diende het kernwapen veranderd te worden dan de structuur van de internationale politiek.Ga naar eindnoot16. De nucleaire revolutie vond bovendien plaats in een periode waarin de relatieve autonomie van de militaire instituties en het wapenaanschafproces onder invloed van de | |
[pagina 193]
| |
maatschappelijke specialisatie sinds de negentiende eeuw steeds groter was geworden. Deze sectoren oefenden grote invloed op de politiek uit. In 1946 klonk de uitspraak van Brodie dat bijna de enige functie van de strijdkrachten oorlogspreventie was, als ketterij in de oren van de militaire autoriteiten. Kernwapens die een eind zouden maken aan het traditionele oorlogshandwerk, was een bedreiging voor alle krijgsmachtonderdelen. Kernwapens die sommige krijgsmachtonderdelen overbodig zouden maken en andere buitensporig zouden bevoordelen, waren evenzeer een bedreiging. Om deze reden was het het beste het kernwapen aan alle onderdelen te geven. Vervolgens konden zij de bedreiging samen onschadelijk maken. Ook het idee van afschrikking en de daarmee verbonden beperking van militaire kracht was een zeer ongewoon denkbeeld voor een wereld die nog kortgeleden geteisterd was door oorlogsgeweld en waarin nog recent leger en oorlog werden verheerlijkt. Het was eigenlijk onvoorstelbaar dat wapens in de militaire arsenalen zouden worden opgeslagen met als enig doel ze niet te gebruiken. c. Ook het tijdsverloop speelde parten. Terwijl wetenschapsbeoefenaars kernwapens verder ontwikkelden zodat zij na enkele jaren in staat waren deze in massa te produceren en terwijl de militairen hun arsenalen verrijkten met nieuwe wapens en tegelijkertijd verschillende tactische (‘counterforce’) plannen voor het gebruik van kernwapens opstelden, waren regering en politici niet in staat een politiekmilitaire doctrine op te stellen. Ze wisten dat kernwapens politieke betekenis hadden, maar bleven vele jaren afwachten in de wetenschap dat kernwapens fysiek onbruikbaar waren. Zowel in de Verenigde Staten als in de Sovjetunie duurde het bijna tien jaar voordat regeringen een kernwapendoctrine of afschrikkingsstrategie opstelden. In 1953 formuleerde de regering-Eisenhower een afschrikkingsdoctrine die bekend is geworden als de doctrine van de massale vergelding. In 1960 volgde de Sovjetunie met een verwante doctrine.Ga naar eindnoot17. Door de traagheid van de regeringen konden des te gemakkelijker bij politici, militairen en opinieleiders denkbeelden ingang vinden die een versmelting van oud en nieuw waren. d. Kernwapens waren aanvankelijk nauwelijks onderwerp van politiek en strategisch denken. Wie erover nadachten waren militairen en enkele strategische denkers. De militairen betrokken het kernwapen in hun tactische analyse en redeneringen. In de tactische analyse worden alle denkbare bedreigingen geidentificeerd. Daarbij wordt uitsluitend gelet op de eigen percepties en kwetsbaarheid. Men probeert de gevaarlijkste acties van de tegenpartij op te sporen zonder zich af te vragen of deze waarschijnlijk zijn. Men is immers uitsluitend geconcentreerd op de militaire vermogens van de vijand en niet op diens intenties en op de omstandigheden die zijn acties kunnen bevorderen of tegenwerken. De tactische analyse is in wezen een vergelijking van de militaire capaciteiten of ‘net assessment’. Militaire vermogens veranderen niet snel, terwijl volgens de militairen intenties in één nacht kunnen veranderen. Om het ‘ergste geval’ te bepalen kan men zich dus het beste oriënteren op de militaire vermogens. In een dergelijke éénzijdige visie op de militaire werkelijkheid wordt altijd het onwaarschijnlijke waarschijnlijk als er geen correctie van de beeldvorming vanuit politiek en strategie plaatsvindt. Overigens kan men deze tactische dispositie van de militairen ook verklaren uit het feit dat deze de beste rechtvaardiging biedt voor hun handwerk, namelijk oorlogsvoorbereiding. Eigenlijk hebben tactische visies en redeneringen in het politieke en strategische denken sinds 1950 overheerst. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitgebreide strategische literatuur van de hand van de civiele strategische denkers.Ga naar eindnoot18. Niettegenstaande hun pretenties leverden zij meestal studies af die zich hoofdzakelijk op het niveau van de militair-tactische analyse bewogen. Dit werd veroorzaakt door hun historische en politieke onwetendheid en door hun voorkeur voor kwantitatieve, empirische modellen | |
[pagina 194]
| |
en benaderingen. Zij gingen de politiek-militaire werkelijkheid te lijf met speltheorie, systeemanalyse, econometrische modellen, statistiek en waren vaak hoofdzakelijk geïnteresseerd in kwantificeerbare gegevens zoals aantallen wapens, vergelijkende krachtsverhoudingen en fysieke prestatiekenmerken van wapens. Evenals de militairen ontkenden zij de afschrikkingsfunctie van kernwapens niet. Maar als gevolg van hun wetenschappelijke en politieke oriëntatie begrepen zij afschrikking als een verschijnsel dat hoofdzakelijk in stand werd gehouden door wapens en militaire vermogens.Ga naar eindnoot19. Zodoende grepen zij terug op de leer van het machtsevenwicht. In deze balans worden militaire vermogens tegen elkaar afgewogen, als indicator van de relatieve machtsposities. Dankzij deze restauratiepoging werd de weg vrijgemaakt voor een herleving van de traditionele opvattingen over de functies van militaire macht in de internationale politiek. Retorisch werd de afschrikking de hoeksteen genoemd van alle denken over militaire macht en van elk defensiebeleid, maar in feite was deze het sluitstuk van uitvoerige uiteenzettingen die op basis van prenucleaire denkbeelden de oorlog als middel van de politiek in ere herstelden. De achttiende-eeuwse oorlog gold vaak nog als het ideale voorbeeld. Op basis daarvan behandelden strategische denkers een lange reeks van nucleaire spookbeelden en waanvoorstellingen. Uitvoerige militaire en politieke richtlijnen werden vervolgens opgesteld om deze wanen zoals de vele ‘gaps’ waarschijnlijker te maken. | |
Invloed van prenucleaire denkbeeldenPrenucleaire denkbeelden zijn opvattingen over het wezen van de oorlog en over de politieke en militaire functies van militaire kracht in het kernwapentijdvak waarin de nucleaire revolutie wordt ontkend of grotendeels weggedacht. Het woekeren van allerlei defensiepanieken, voorspellingen van catastrofale achterstanden, mispercepties en emotionele reacties kunnen daarmee worden verklaard. In de structuur en het feitelijke proces van de internationale politiek vond men bovendien argumenten in overvloed om het prenucleaire denken te rechtvaardigen. Was het afschrikkingsevenwicht immers niet erg instabiel (‘delicate’) gezien een steeds machtiger tegenpartij; zou afschrikking niet gemakkelijk kunnen falen door toedoen van deze tegenpartij die onverzoenlijk was en een agressieve ideologie aanhing; maakten deze feiten niet duidelijk dat niet enkel een kernwapenoorlog maar ook een conventionele oorlog tussen Oost en West geenszins onwaarschijnlijk was en waren tenslotte de kernwapensystemen van de tegenpartij gezien hun grote doelaccuratesse geen tactische, beperkte en dus bij uitstek ‘counterforce’ wapens met behulp waarvan een kernwapenoorlog zou kunnen worden gevoerd en gewonnen? Dus - de volgende stap - militair overwicht telde toch. Volgens de versimpelde oriëntatie op afschrikking was de relatieve positie die men innam op de militaire balans van belang. Hoe meer militaire kracht, hoe meer macht of invloed. Daardoor zou de sterkere partij de zwakkere in vredestijd kunnen chanteren en tijdens een nucleaire oorlog kunnen dwingen tot vroegtijdig opgeven. Overwicht zou tenslotte de tegenpartij in de gelegenheid stellen een verrassingsaanval uit te voeren want de geloofwaardigheid van de vergeldingscapaciteit van de zwakkere partij zou twijfelachtig worden. Men kan deze lijst nog aanzienlijk uitbreiden. Het prenucleaire denken kan worden omschreven als een poging om de klassieke theorie en politiek van het machtsevenwicht in ere te herstellen. Ook in het kernwapentijdperk betekent dit dat een bewapeningswedloop bij tijden onvermijdelijk wordt. Blijvend succesvolle wapenbeheersings- en/of ontwapenings-onderhandelingen vereisen daarom dat de grootmachten hun politiek-strategisch denken gaan richten op de realiteiten van het nucleaire tijdperk. |
|