De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdBinnenlands leven
| |
[pagina 182]
| |
omgedoopt in cph en cpn, van meet af aan met het probleem dat ze weliswaar radicalere taal uitsloeg en qua opvattingen ‘zuiverder’ marxistisch was dan de door Troelstra geleide sdap-ers, maar dat er programmatisch nauwelijks verschillen waren. De sdp nam zelfs het program van de sdap over. ‘In de strijd om de politieke invloed miste de sdp gedurende de eerste jaren ondanks alle inspanningen een duidelijk herkenbaar “image”. In theoretisch opzicht was het aanvankelijk zelfs onmogelijk een onderscheid te maken, aangezien beide partijen uitgingen van hetzelfde, uit 1895 stammende, orthodox-marxistische beginselprogramma. In 1912 kwam aan deze verwarrende situatie weliswaar formeel een einde, doordat zowel de sdap als de sdp een nieuw programma aanvaardde, maar ook deze nieuwe beginselverklaringen liepen opvallend weinig uiteen.’Ga naar eindnoot1. Een eigen identiteit ontstond pas na de Russische oktober-revolutie waar de sdp zich volledig achter schaarde. Ze veranderde haar naam van Sociaal Democratisch in Communistisch, werd na verloop van tijd lid van de Derde Internationale ofwel Comintern en paste haar organisatiemodel aan de door de leider van die Comintern, Lenin, voorgeschreven regels aan. Deze sterke identificatie met de Sovjetunie én het strakke leninistische organisatiemodel, dat gebaseerd was op het zogenaamde democratisch-centralisme, hebben vorm gegeven aan het specifieke karakter van de cpn. Nu uitgerekend die twee kenmerken onder druk van de ‘vernieuwers’ terecht over boord gegooid zijn, is het fundamentele onderscheid met andere links-socialistische partijen verdwenen en blijven er alleen historische en culturele verschillen over, die onvoldoende basis zijn voor een eigen ‘communistische identiteit’. Het huidige cpn-bestuur beseft dit wel en zint op argumenten om de eigen overbodigheid te ontkennen. Zo schreef het bestuurslid L. Molenaar, die zich opwerpt als de nieuwe ‘partij-ideoloog’, vorig jaar in het ledenblad: ‘Het bestaansrecht van de cpn ligt in haar historie en haar actuele optreden, in haar revolutionaire traditie en haar visie op de weg naar een socialistisch Nederland, in haar internationalisme en haar besef deel uit te maken van een wereldwijde beweging voor socialisme en democratie’ (cursivering van mij). Daarmee is de cpn weer terug bij af. Haar identiteit is in die redenering het lidmaatschap van de ‘wereldwijde beweging voor socialisme en democratie’, voorheen de door de cpsu geleide Comintern. Meestal gebruikt het cpn-bestuur echter een ander argument dan het prolongeren van het Comintern-verleden om de optie van een kleinlinkse fusie te bestrijden. Bij tijd en wijle benadrukt het dat gestreefd moet worden naar ‘het opheffen van de historische breuken in de arbeidersbeweging’ waarmee bedoeld wordt dat men op (héél erg) lange termijn een opgaan in de pvda voorstaat, zoals de Engelse communisten dat een tijdlang geprobeerd hebben met de Labour Party. Om verschillende redenen is zo'n strategie naar mijn mening tot mislukken gedoemd. Radicale linkse mensen worden niet voor niets geen lid van de pvda en áls ze dat zouden worden met als enig doel de pvda te radicaliseren maken ze weinig kans. De ervaring leert dat de enige manier om de pvda naar links te trekken het formeren van een electoraal sterk links blok is, waarmee men rekening moet houden. Dat is ook in de Bondsrepubliek gebleken waar de spd-leiding twee jaar geleden z'n hele linkervleugel uitschakelde en ondanks het gemor in eigen kring een zeer rechtse koers bleef varen, zoals het propageren van het navo-dubbelbesluit en daarmee de plaatsing van de Pershings. Pas toen weggelopen linkse spd-ers als Petra Kelly en andere radicale mensen er in slaagden met hun Groenen in de Bondsdag te komen en de spd in een aantal deelstaten zelfs van de steun van de Groenen afhankelijk werd, waren de sociaal-democraten bereid enigszins te radicaliseren en met name ook op het punt van de Pershings van mening te veranderen. Bovendien: via een sterke oriëntatie op de pvda, via ‘sociaaldemocratisering’, zal de cpn haar crisis niet te boven komen. Gematigdheid | |
[pagina 183]
| |
is nooit de aantrekkingskracht van de cpn geweest. Haar grootste na-oorlogse groei beleefde ze in de jaren '60 en '70 toen op de golven van de democratiseringsbeweging de radicaalste studenten en arbeiders de in hun ogen radicaalste politieke partij uitzochten om lid van te worden. Die rol van ‘radicaalste’ partij is inmiddels overgenomen door de psp en dat is ook de reden dat deze er van de drie kleinlinkse partijen op dit moment electoraal het best voorstaat. Het sterk anti-parlementaire imago (zorgvuldig gekoesterd door Fred van der Spek) en de duidelijke anti-pvda-houding maken haar aantrekkelijk voor veel jonge radicale kiezers en voor linkse stemmers in het algemeen die ontevreden zijn over de pvda. Het opgeven van dit imago zou waarschijnlijk het einde van de psp zijn, maar het doorzetten ervan betekent een voortdurende, tamelijk vruchteloze querulantenrol. Voor psp-ers die hun eisen wel eens gerealiseerd zouden willen zien en met name van psp-leden op vertegenwoordigende posten (vooral gemeenteraadsleden) is dat laatste vaak frustrerend. Om die reden verbaast het me dan ook niet dat een aantal psp-gemeenteraadsleden als eersten de oproep van het doorbraak-initiatief om aan een fusie van klein-links te gaan werken, ondertekend hebben en dat ook het psp-Kamerlid Willems daar nu onder staat. Weer een heel andere positie wordt ingenomen door de ppr met al haar verschillende schakeringen groen. Ook daar een identiteitscrisis (heeft ze nog wel een identiteit?), maar tevens de meest uitgesproken opvatting over de noodzaak van een klein-links huwelijk. De vraag of de felgroene huisgenoot (in de vorm van Bas de Gaay Fortman en Roel van Duyn) slechts medeminnaar mag zijn of de relatie moet gaan overheersen is nog niet uitgepraat, maar dat de ppr als zodanig dat wél is schijnt voor de meeste Radicalen vast te staan. Heel duidelijk is dat onlangs verwoord door de Groningse ppr-bestuurder Hamminga, die in de Volkskrant schreef dat ‘de ouderwetse ppr-er realistisch genoeg [is] om te erkennen dat de ppr die hem voor ogen staat door een bundeling van ingewikkelde oorzaken haar werfkracht heeft verloren. Hij zal - zij het met moeite - akkoord gaan met een nieuwe politieke formatie waarbinnen het ppr-programma voldoende tot zijn recht zal komen en hij zal daar voor vechten.’ Volgens hem is het idee ‘van een wat grotere ppr in samenwerking met een constructieve pvda in een regeringscombinatie of in een creatieve oppositierol een gepasseerd station’ en is ‘klein links nu op elkaar aangewezen’.Ga naar eindnoot2. En op het laatste ppr-congres constateerde fractievoorzitster Ria Beckers in een pleidooi voor een kleinlinkse samenwerking dat ‘de linkse puinhopen nooit nieuwe kiezers kunnen trekken’. Het is precies die erkenning van het eigen failliet door de drie afzonderlijke partijen, die de voedingsbodem zou moeten zijn voor een nieuwe formatie. Helaas is daar op dit moment (tot grote vreugde waarschijnlijk van de pvda) nog weinig kans op. Voor de hand ligt dat in plaats van een hartstochtelijke nieuwe relatie tussen de drie kleinlinkse partijen, op basis van geheel nieuwe uitgangspunten, er op den duur een gedwongen schijnhuwelijk gesloten zal worden waar geen enkel elan vanuit gaat. Illustratief is in dit verband de gang van zaken bij het tot stand komen van een gemeenschappelijke lijst en een gemeenschappelijk program voor de Europese verkiezingen van '84. De enige reden dat er voor die gelegenheid plotseling wel innig gedaan kon worden (en op zich is dat legitiem) is dat er voor het Europees parlement een kiesdrempel van 4 procent geldt. In het gemeenschappelijk Europese program van ppr/GroenPlatform, psp, cpn en evp staat ondermeer: ‘Veel mensen hebben behoefte aan doorbreking van de verstarring en de verdeeldheid die de progressieve politiek te vaak laat zien. Zij hebben genoeg van de kleine discussies, de stokpaarden, het eigen gelijk. Zij willen een maatschappij-veranderende politiek, die zich eensgezind concentreert op de grote problemen. Zij willen dat progressieve partijen en bewegingen boven hun verschillen uitgroeien | |
[pagina 184]
| |
in het gezamenlijk vechten tegen bewapening, milieuvernietiging, werkloosheid en uitbuiting.’ Een niet van werkelijkheidszin ontblote tekst. Maar toen een groep mensen uit ppr, psp en cpn afgelopen zomer een manifest uitgaven waarin, in vrijwel dezelfde bewoordingen, bepleit werd om op het veel concretere terrein van de Nederlandse politiek en het Nederlandse parlement hetzelfde te doen was zowel in de cpn als in de psp de wereld te klein. De reden dat een groeiend aantal mensen uit de kleinlinkse partijen (inmiddels zijn er meer dan 500 ondertekenaars van het Doorbraakmanifest) desondanks toch doorgaan met hun plannen heeft te maken met timing, zoals bekend heel belangrijk in de politiek. Zij zijn van mening dat een fusie er moet komen op grond van een politieke motivatie in plaats van een louter electorale en dus opportunistische. Wordt het een puur electorale noodgreep dan is het hele idee tot mislukken gedoemd. | |
Tweede jeugd?De midlife-crisis van klein-links kan zich alleen in een bloeiende tweede jeugd omzetten als de crisis door de patiënt onderkend wordt en ze zelf offensieve stappen zet om eruit te komen. De crisis bestaat eruit dat de kleinlinkse partijen evenmin als de pvda in staat zijn een samenhangende strategie te baseren op een analyse van de bestaande maatschappelijke tegenstellingen en een synthese tot stand te brengen van de diverse en elkaar vaak tegensprekende belangen en idealen. Niet door een optelsommetje te maken van de drie kleinlinkse partijen (waaruit in het beste geval één visieloze splinter overblijft) wordt een nieuw politiek alternatief geboren maar door nieuwe visies te ontwikkelen. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat er niet een anti-pvda partij wordt opgericht, maar een partij die zich - met erkenning van de rol van de pvda als potentiële regeringspartij, zonder die rol als ‘verraderlijk’ te beschouwen - ten doel stelt de radicale component in de Nederlandse politiek te organiseren. Geen sectarisch blok tegenover de pvda dus, maar een pluriforme radicaal-linkse partij naast de sociaal-democratie. Alleen door zo'n hergroepering ter linkerzijde kan de keuze die er nu op regeringsniveau is tussen ofwel cda-vvd ofwel cda-pvda doorbroken worden. ‘Wil er [...] sprake kunnen zijn van een vertaling van het maatschappelijk verzet naar het politieke- en naar het regeringsniveau, dan dient de pvda te beschikken over reële coalitiemogelijkheden naar links en zou zij op basis van een minimumprogramma compromissen met een invloedrijke stroming aan haar linkerzijde moeten kunnen sluiten’, aldus de formulering van het toenmalige cpn-Kamerlid Schreuders in een discussiebijdrage over deze problematiek in Socialisme en Democratie.Ga naar eindnoot3. Een sterke, invloedrijke radicale formatie links van de pvda die in staat is verschillende eisen en idealen op elkaar af te stemmen, keuzen te maken, prioriteiten te stellen én politieke resultaten te behalen: hoe breng je zoiets tot stand? Om te beginnen door het ontwikkelen van nieuwe visies. De huidige malaise in het ontwikkelen van die zo broodnodige nieuwe visies hangt nauw samen met de historische en huidige versplintering van klein-links, waardoor gelijkgezinden verdeeld zijn over verschillende formaties. Daardoor krijgt het politieke debat nooit het niveau dat mogelijk en nodig is hetgeen bovendien nog eens in de hand gewerkt wordt doordat de inhoudelijke discussies in elke afzonderlijke partij qua vorm en tempo sterk beïnvloed worden door interne machtsstrijd. Dat vergt ontzettend veel - weggegooide - energie. Conclusie: het ontwikkelen van nieuwe visies als basis voor een samensmelting van kleinlinks tot een nieuwe radicaal-socialistische formatie moet in samenhang gebeuren met het ontwikkelen van zo'n nieuwe formatie. Uiteraard zal een nieuw links program niet vanuit het niets geformuleerd worden en een aantal uitgangspunten kunnen mijns inziens dan ook nu al gegeven worden. Wil het enige aantrekkingskracht hebben voor radicaal-link- | |
[pagina 185]
| |
se mensen dan zal zo'n program zich in elk geval duidelijk moeten onderscheiden van dat van de sociaal-democraten. Anders dan voor de Groenen in West-Duitsland is dat voor radicaal links hier geen eenvoudige zaak: in vergelijking met de spd is de pvda heel links en historisch gezien op dit moment ook voor wat de Nederlandse verhoudingen betreft. Toch moet zo'n onderscheid - ook zonder anti-parlementair of sectarisch te worden - zichtbaar te maken zijn gezien het feit dat de Partij van de Arbeid, net als trouwens cpn en psp, nooit bij machte is geweest een weg te vinden in de verhouding structurele maatschappelijke veranderingen (de doelstelling van iedere linkse socialist) versus maatschappelijke hervormingen. De pvda heeft gekozen voor het primaat van de hervormingen (nu teruggebracht tot de verdediging van ooit tot stand gebrachte hervormingen), de psp voor dat van de ‘structuurveranderingen’ (zonder een daarbij passende strategie) en de cpn zwabbert daar op onduidelijke wijze tussenin. Een nieuwe linkse partij zou zich ten doel moeten stellen de historische taak te vervullen zowel partij te zijn als beweging te blijven; vertegenwoordiger van al die mensen die in het huidige systeem vertrapt, vergeten of onderdrukt worden. Daarbij moet ze zich er - alweer anders dan de pvda - van bewust zijn dat maatschappelijke veranderingen zich voornamelijk buiten het parlement afspelen. Een ander uitgangspunt moet zijn de herwaardering van idealen, dé grote kracht van de vroege socialistische beweging en van alle emancipatiebewegingen. Bij de sociaaldemocratie zijn de idealen verwaterd en vervangen door machts- danwel haalbaarheidsstrategieën terwijl bij de communisten sprake is geweest van een verabsolutering van ‘het’ ideaal dat alle middelen om het te bereiken wettigde. Om te ontkomen aan defensieve, puur op haalbaarheid afgestemde strategieën enerzijds en loze kreten zoals kleinlinks die nu vaak afscheidt anderzijds, zou een nieuwe linkse partij op allerlei terreinen alternatieve modellen moeten ontwikkelen. Modellen die niet alleen maar op haalbaarheid getoetst worden maar die de meest wenselijke toestand uitdrukken zonder a priori onuitvoerbaar te zijn. Vanuit heldere, goed beargumenteerde en becijferde visies, die misschien utopisch aandoen maar waarvoor in ieder geval offensief kan worden opgetreden, moet het mogelijk zijn ideeën van maatschappelijke bewegingen te steunen én compromissen met de pvda te sluiten. De angst voor utopieën is een erfenis van het dogmatische marxisme die overboord gezet moet worden. Er was een tijd dat afschaffing van de slavernij, algemeen kiesrecht en de achturige werkdag denigrerend als utopieën werden afgedaan, maar nu - door de kracht van het ideaal - in politieke realiteiten zijn omgezet! Op dit moment hebben noch de pvda, noch de kleinlinkse partijen ideeën om structurele maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen. Kleinlinks heeft weliswaar de pretentie maar zelfs op de tot prioriteit uitgeroepen ‘strijdterreinen’ komt men niet verder dan wat gerommel in de marge van het bestaande beleid. Neem bijvoorbeeld de vredespolitiek. Van een nieuwe linkse formatie mag verwacht worden dat ze een visie uitwerkt waarin vrede meer is dan een georganiseerde vorm van het-niet-hebben-van-oorlog (de georganiseerde status quo). Dat laatste is de officiële navo-opvatting waartegenover geen van de linkse partijen een eigen visie stelt. Een vredesstrategie moet veel meer omvatten dan geweldloze actie tegen de cruise- en pershingraketten, doorbreking van het blokdenken en demilitarisering. Vrede - en het recht daarop - zou tot onderdeel gemaakt dienen te worden van een noodzakelijk systeem van mensenrechten dat ook tot toetssteen wordt voor de internationale verhoudingen (wie Afghanistan en Polen aanklaagt moet dat ook doen ten aanzien van Chili, Turkije en Grenada). Net als Charta '77 in Tsjechoslowakije en de Groenen in Duitsland zou een radicaal links program er van uit moeten gaan dat het optreden voor vrede niet ge- | |
[pagina 186]
| |
loofwaardig is zolang elementaire mensen- en burgerrechten onderdrukt worden. De officiële politiek van zowel pvda als cpn is dat het veilig stellen van wat zij vrede noemen (de status quo) belangrijker is dan het opkomen voor mensenrechten in West en Oost. Ook het punt van de geweldloosheid verdient grondige uitwerking. Een nieuw links program zal het streven naar eenheid tussen doel en middelen voorop moeten stellen. In tegenstelling tot de pvda zal een nieuwe linkse formatie een heldere visie dienen te ontwikkelen op burgerlijke ongehoorzaamheid als legitiem middel en daarbij niet bang zijn om een fantasierijk scala van geweldloze acties - van blokkades tot en met belastingboycots - in praktijk te brengen. Dit alles niet om het land onregeerbaar te maken (het eeuwige verwijt van rechts en van bangige sociaal-democraten) maar om prioriteiten aan te geven en duidelijk te maken welke grondrechten ondeelbaar en dus niet onderhandelbaar zijn. Zelfs op het gebied van de werkgelegenheid heeft links op dit moment geen offensief beleid. Zowel pvda als fnv gaan met hun plannen uit van de bestaande wantoestand waarvoor via iets andere berekeningen dan die van de regering iets minder schadelijke oplossingen worden aangedragen. cpn, ppr en psp hebben helemaal geen alternatief voorhanden. Een nieuwe partij zou zich ten doel moeten stellen een nieuwe economische politiek te ontwerpen met een nieuwe visie op arbeid waarin de sociale problematiek en in het bijzonder de werkloosheid niet op koste van vrouwen, de sociaal zwakkeren en het milieu wordt ‘opgelost’. Dat betekent dus dat niet kan worden uitgegaan van economische groei en dat er een plan wordt uitgewerkt waarin de 25-urige werkweek, gekoppeld aan een eerlijke verdeling van het betaalde en onbetaalde werk tussen mannen en vrouwen, een beperkte arbeidsplicht en een basisinkomen voor iedereen zijn opgenomen. Op die manier kan de 25-urige werkweek (die nu zonder enige consequentie in het pvda-program is opgenomen) tot inzet worden van de enorme beweging die ze de komende decennia zou moeten worden en die qua intensiteit, omvang én resultaat niet zou horen onder te doen voor bijvoorbeeld de kiesrechtbeweging aan het begin van deze eeuw. Zonder een hergroepering van links zal dat niet lukken en vandaar dat die hergroepering op de agenda zal blijven staan. Dat een fusie van klein links op korte termijn z'n beslag zal krijgen is helaas onwaarschijnlijk. Anders dan in de Bondsrepubliek waar het succes van die hergroepering (in de vorm van de Grünen) mede te danken is aan het bestaan van een uiterst ondemocratische kiesdrempel, zal het hier alleen zo ver kunnen komen als de drie partijen zich vrijwillig opheffen. Daartoe zijn ze om reeksen van redenen (emoties, tradities én machtsposities) niet bereid. De enigen die het tot stand zouden kunnen brengen zijn de (kritische) leden van die partijen. Het valt echter aan te nemen dat de adem van deze kritische leden niet lang genoeg zal zijn. Op het laatste cpn-congres gingen de vernieuwers nog akkoord met de meest absurde compromissen waarover ze zich nu al schamen. Het zou mij niet verbazen als deze mensen de strijd niet volhouden en net als vele andere cpn-vernieuwers de partij met een zucht van tegelijkertijd verlichting en teleurstelling zullen verlaten. Naast een sectarische psp zal er dan een dogmatische, stalinistische kleine cpn overblijven terwijl de ppr misschien helemaal van het toneel verdwijnt. Wat nu nog het Doorbraak-initiatief heet, gericht op een fusie van de klein-linkse partijen zal dan verworden tot een praatgroep van querulante partijleden en politiek daklozen, die misschien ooit besluit de zoveelste linkse splinterpartij op te richten. |
|