houd trachten te geven aan de oorspronkelijke doelstellingen. Bovendien werd het ‘heroïsche verleden’ voor het eerst gedocumenteerd door de uitgave van Documents surréalistes, een bundel met de belangrijkste manifesten van voor de oorlog, samengesteld door Maurice Nadeau.
In januari 1948 verscheen het eerste naoorlogse surrealistische tijdschrift, Néon. Het werd uitgevoerd op krantepapier, met een volstrekt onorthodoxe typografie. Het doet denken aan de huidige graffiti-kunst: een vervlechting van tekeningen, handgeschreven teksten en machineschrift. Néon was daarmee volkomen afgestapt van de strakke, gedisciplineerde vormgeving van de surrealistische tijdschriften van het interbellum.
Van de manifestaties buiten Frankrijk worden alleen die in Tsjecho-Slowakije, Chili, Portugal en Engeland met enkele woorden genoemd.
In januari 1948 werd in Praag een vervolg op de Parijse tentoonstelling van juni 1947 gehouden, maar die moest door de politieke ontwikkelingen in Tsjecho-Slowakije inderhaast worden afgebroken. Verschillende Tsjechische surrealisten weken uit naar Frankrijk toen de macht in Praag werd overgenomen door de communistische partij. Karel Teige werd enkele jaren later, in 1951, bij zijn arrestatie door het regime tot zelfmoord gebracht.
In Santiago de Chile werd in het voorjaar van 1948 eveneens een internationale expositie van het surrealisme georganiseerd die een grote indruk maakte op de jonge literaire en artistieke generatie.
In september 1948 ontstond in Lissabon een surrealistische groep. Portugal leefde toen nog in de verwachting dat het fascistische regime zou worden geliquideerd. In een manifest uit die tijd richtte Mario Cesariny - de belangrijkste dichter en schilder van het Portugese surrealisme - zich tegen de ‘neorealisten’ - de communistisch georiënteerde nieuwe kunststroming; Cesariny verwijt de neorealisten een gebrek aan werkelijk vrije verbeelding, en hij stelt daartegenover de surrealistische activiteit, die veel verder gaat en die hij vergelijkt met een treinreis, die ‘pas eindigt wanneer niet alleen de kolen zijn opgebrand die de locomotief voortbewegen maar ook de locomotief zelf, het station van aankomst, de rails en de passagiers’.
De Engelse surrealisten (onder wie Roland Penrose, Conroy Maddox, George Melly, Simon Watson Taylor) verbraken de relaties met hun vroegere geestverwanten Henry Moore, Herbert Read, David Gascoyne en Humphrey Jennings, die zij beschuldigden van conformisme. Tegelijkertijd stelden zij zich in een manifest van 1947 kritisch op tegenover de socialistische partij - die de mensen wel recht op vrije tijd heeft gegeven, maar die niets heeft gedaan om de mensen een bezielend leven te verschaffen.
In Nederland had de roep om vernieuwing en bezieling van kunst en leven verschillende malen geklonken voordat hij enig effect had. Het internationalisme van Herman Gorter had even weinig onmiddellijke gevolgen gehad als dat van Theo van Doesburg en Arthur Lehning. Het revolutionaire elan van het begin van deze eeuw had in Nederland nauwelijks een wezenlijke weerklank gevonden, zomin in het leven als in de kunst. Pas na 1945 bleek Nederland iets gevoeliger te worden voor nieuwe internationale denkbeelden.
De schilders en dichters van de in 1948 opgerichte Experimentele Groep gaven er blijk van voort te bouwen op de surrealistische uitgangspunten (wat door Jan G. Elburg, Gerrit Kouwenaar en Corneille later ook is bevestigd), maar zij manifesteerden zich als een oppositionele groepering, terwijl van een ‘orthodox’ surrealisme in Nederland feitelijk nooit sprake was geweest. (De spaarzame, geïsoleerde uitingen van surrealisme voor 1940 waren in ieder geval niet datgene waartegen de experimentelen zich verzetten.) De schilder Constant, die via de Deen Asger Jorn in contact was gekomen met het ‘revolutionaire surrealisme’, gaat in zijn Manifest van de Experimentele Groep duidelijk uit van de ideeën van Tzara en Dotremont. Hij verwerpt de manifesten van André Breton, om-