| |
| |
| |
Buitenlandse literatuur
De rubriek Buitenlandse literatuur wordt verzorgd door Christel van Boheemen, Piet Calis, Klaus Siegel, Maarten Steenmeijer en Willem G. Weststeijn.
| |
Engels/Amerikaans
Christel van Boheemen
Bang voor Big Brother. Ideologie en verteltechniek in de Engelstalige roman van 1948
Er bestaat een anoniem geschrift uit 1777, getiteld Holland in het jaar 2440, toegeschreven aan Betje Wolff. Het presenteert een utopische visie op ons land: een vredige samenleving geordend volgens de natuurlijke wetten van de rede. Dit naïeve en vermakelijke fantasietje is een navolging van Mercier Louis-Sebastiens omvangrijke roman L'An deux mille quatrecent quarante, die in 1770 anoniem in Amsterdam verscheen, en die we als een achttiende-eeuwse tegenhanger van Orwells 1984 zouden kunnen zien. Dat 1984 niet een op zichzelf staand fenomeen is maar onderdeel van een lange traditie die terugvoert tot het humanistische Utopia van More, is belangrijk. Orwells dystopie (het donkere zusje van de utopie) deelt namelijk een van de kenmerken van het genre: de tekst spreekt weliswaar over een toekomstig tijdvak, maar vertelt ons in feite over de verbeeldingswereld van het tijdvak waarin het werk geschreven werd.
Het jaar 1948, de contekst van Orwells 1984, gaf ons een rijke oogst aan Engelstalige literatuur. Norman Mailer publiceerde The Naked and the Dead en werd van de ene dag op de andere beroemd. Truman Capotes Other Voices, Other Rooms werd alom geprezen, al is dit in terugblik niet zo begrijpelijk. Aldous Huxley, die in de jaren dertig de dystopie Brave New World had geschreven, publiceerde Ape and Essence: een niet minder afschrikwekkende visie op het Californië van na een derde wereldoorlog. T.S. Eliot presenteerde Notes towards the Definition of Culture en ontving de Nobelprijs; en Auden kreeg de Pulitzerprijs voor het lange gedicht The Age of Anxiety. Hoewel er verschil is in land van herkomst, in genre en visie, spreekt uit het merendeel van de literatuur uit 1948 een nadrukkelijke waarschuwing of nostalgische herinnering: de traditionele waarden dreigen in een nieuwe massacultuur verloren te gaan. Of het nu gaat om afkeer van de vervlakking en vulgariteit van de moderne beschaving die spreekt uit het werk van Eliot en Auden, of om de waarschuwing tegen bureaucratie en technologie die klinkt in de fictie van Orwell en Huxley, de strekking blijft hetzelfde: het individu moet gevrijwaard blijven van de dwang van de collectieve massa.
Deze gelijkluidendheid is natuurlijk curieus. Nog opmerkelijker is het dat deze boodschap ook spreekt uit twee niet-Europese romans van 1948 - één uit Amerika, één uit Zuid-Afrika - die ogenschijnlijk over een heel ander onderwerp gaan, namelijk de rassenproblematiek. Ik doel op Alan Patons Cry, the Beloved Country en Faulkners Intruder in the Dust. Deze romans stammen uit totaal verschillende cultuurge- | |
| |
meenschappen. Zij verschillen in hun visie op de tegenstelling tussen blank en zwart, en geven die weer op contrasterende wijze. Maar beide romans betogen dat de oplossing van het probleem niet moet worden toevertrouwd aan de staat, maar aan het individualistisch vasthouden aan de oude waarden.
Alan Paton schreef Cry, the Beloved Country uit persoonlijke betrokkenheid bij de problemen van Zuid-Afrika. In zijn functie als hoofd van een tuchtschool had hij inzicht verkregen in de maatschappelijke omstandigheden die bijna onvermijdelijk tot criminaliteit onder de zwarte bevolking leidden. Anderzijds zag hij hoe de angst van de blanke minderheidsgroep door de toenemende onveiligheid werd aangewakkerd. Deze angst leidde weer tot striktere maatregelen, en zo escaleerde het probleem. Op een studiereis van het gevangeniswezen door Europa en de Verenigde Staten schreef hij de roman in een plotselinge opwelling.
Het verhaal, dat in Zuid-Afrika heel populair werd, lijkt in de eerste plaats een poging om de achtergronden van het gedrag van het zwarte gedeelte van de bevolking te verduidelijken. De erosie van het land en de trek naar de stad, en met name de verbrokkeling van de krachtige band van de stam, leidt tot verwildering. Deze boodschap wordt heel aangrijpend gebracht in het verhaal van de oude en nederige dominee Kumalo uit Natal, die de angstige reis naar Johannesburg aanvaardt om de familieleden die naar de stad trokken, en nooit meer iets van zich lieten horen, op te sporen. Zijn zuster blijkt ‘zonder man’ ergens te wonen waar de illegaal gestookte drank over straat vloeit. Zij ‘lacht luid’ en haar ogen zijn ‘onverschillig’ geworden. Nadat deze vrouw met haar zoontje weer op het smalle serieuze pad is gebracht, begint de dominee de speurtocht naar zijn zoon Absalom. Uiteindelijk, na veel zoeken, waarbij ondermeer aan het licht komt dat Absalom een zestienjarige zwangere vriendin heeft, blijkt het Absalom te zijn die bij een inbraak in een vlaag van paniek een man heeft neergeschoten. Deze man was nu juist de grote voorvechter van de rechten van de zwarte bevolking. Bovendien is hij ook nog de zoon van de rijke planter die in dezelfde vallei als dominee Kumalo woont. Absalom wordt gevangen genomen en tot de strop veroordeeld. Het verhaal vervolgt nadat de dominee in Natal is teruggekeerd, met de beschijving van de contacten tussen dominee Kumalo en Mr. Jarvis, de twee rouwende vaders. Door het lezen van de geschriften van zijn zoon is de laatste tot het inzicht gekomen dat de autochtone bevolking onderwezen moet worden in landbouwmethoden die geen erosie tot gevolg hebben. Dominee Kumalo heeft op zijn beurt het stamhoofd ervan overtuigd dat de Zoeloes hun traditionele wijze van ploegen moeten wijzigen. Als de zon boven de bergen rijst, de zon die het moment van executie van Absalom aangeeft, gloort er ook nieuwe hoop voor
Zuid-Afrika.
Zo samengevat is deze roman een drakerig cliché. Maar dit bewijst eens te meer dat uittreksels de werking van literatuur niet kunnen weergeven. Eenzelfde verhaal kan op verschillende wijzen verteld worden; en het is de techniek die het esthetisch effect bepaalt. Zo gebruikt Paton een heel effectieve vertelstrategie. De ervaringen van dominee Kumalo worden gezien door de ogen van de dominee zelf. Het is bekend dat de beperking van het perspectief op de handeling tot één personage, vaak de verteller, de lezer dwingt tot identificatie - zelfs als hij deze figuur op morele gronden onaanvaardbaar zou vinden. Nabokovs Lolita is hiervan een bekend voorbeeld. Maar net zoals een schrijver de lezer kan dwingen tot identificatie met een personage dat hij verwerpelijk vindt, kan hij dat doen met een romanfiguur die op een geheel verschillend of zelfs veel hoger moreel niveau leeft (de vraag wat ‘hoger’ is laten we hier even buiten beschouwing). In Cry, the Beloved Country beleeft de lezer de handeling zoals de zeer goede dominee die ondergaat. Met hem wagen we de angstige treinreis naar de verre en onbekende stad. Net als hij vragen we iedere keer als we een groepje huizen zien: ‘Dan is dat zeker Johannesburg?’. Wij worden
| |
| |
ook al meteen bestolen door de vriendelijke jongeman die ons van het station naar de bus begeleidde, en die we vroegen een kaartje voor ons te kopen. En net zoals de dominee blijven we nederig, deemoedig, en vol vertrouwen in Gods wil. Voor deze lezer althans zou een personage als dominee Kumalo ongeloofwaardig zijn, ware het niet dat Paton de belevingswereld van deze eenvoudige man, die atavistisch langzaam reageert op de stad omdat hij nog leeft in het trage tempo van de autochtone stam, overtuigend brengt. En door de identificatie met zo'n weerloze en lijdende figuur, ondergaat de lezer het onrecht dat de zwarte bevolking van Zuid-Afrika wordt aangedaan als iets persoonlijks.
Ook om een andere reden is deze roman aangrijpender dan een uittreksel van het verhaal doet vermoeden. Er spreekt een diepe liefde voor het Zuidafrikaanse landschap uit Patons tekst. Het eerste hoofdstuk begint met een lyrische passage, die wordt herhaald als het tragische verloop van de gebeurtenissen haar hoogtepunt heeft bereikt:
There is a lovely road that runs from Ixopo into the hills. These hills are grass-covered and rolling, and they are lovely beyond any singing of it. The road climbs seven miles into them, to Carisbrooke; and from there, if there is no mist, you look down on one of the fairest valleys of Africa. About you there is grass and bracken and you may hear the forlorn crying of the titihoya, one of the birds of the veld. Below you is the valley of the Umzimkulu, on its journey from the Drakensberg to the sea; and beyond and behind the river, great hill after great hill; and beyond and behind them, the mountains of Ingeli and East Griqualand.
The grass is rich and matted, you cannot see the soil. It holds the rain and the mist, and they seep into the ground, feeding the streams in every kloof. It is welltended, and not too many cattle feed upon it; not too many fires burn it, laying bare the soil. Stand unshod upon it, for the ground is holy, being even as it came from the Creator. Keep it, guard it, care for it, for it keeps men, guards men, cares for men. Destroy it and man is destroyed.
Where you stand the grass is rich and matted, you cannot see the soil. But the rich green hills break down. They fall to the valley below, and falling, change their nature. For they grow red and bare; they cannot hold the rain and mist, and the streams are dry in the kloofs. Too many cattle feed upon the grass, and too many fires have burned it. Stand shod upon it, for it is coarse and sharp, and the stones cut under the feet. It is not kept, or guarded, or cared for, it no longer keeps men, guards men, cares for men. The titihoya does not cry here any more.
Door de herhaling van deze beschrijving midden in het boek, en door andere passages waarin de geografie en geschiedenis als in vogelvlucht vanuit een objectief en onbewogen gezichtspunt worden beschreven, krijgt Cry, the Beloved Country een aparte, klassiek tragische dimensie. De erosie van het land en de ontworteling van de bevolking nemen een meer universele betekenis aan - Patons roman behoort tot de traditie van verhalen die gaan over het Verloren Paradijs. Juist omdat dominee Kumalo zijn paradijselijke onschuld niet heeft verloren, komt dit verlies zo navrant over.
Ook stilistisch is Cry, the Beloved Country geraffineerd. Op het eerste gezicht lijkt dit een roman uit de Grandma Moses-school van de literatuur. Het ongekunstelde is echter strategisch. De eenvoud van de taal, het gebrek aan variatie in de zinswendingen, de herhalingen en het steeds voorkomen van zinnen zoals ‘Do not doubt it is fear in his eyes’ zijn effectief in de schildering van een eenvoudig en niet op effect berekend mens. Het bijbelse ritme van de retoriek past ook al bij de belevingswereld van dominee Kumalo. Tegelijk echter is het een geraffineerd retorisch instrument om de lezer te winnen voor het verzoenende en christelijke standpunt van de auteur. In feite is Cry, the Beloved Country helemaal niet ‘naïef’. De techniek bouwt voort op een oude Engelse traditie van vertellen die teruggaat tot Bunyans Pilgrim's Progress, waarvan ook sporen zijn te vinden in Steinbecks The Grapes of Wrath, dat volgens Patons eigen zeggen dit verhaal over Zuid- | |
| |
Afrika heeft beïnvloed.
Een korte analyse: kenmerkend voor Patons denken over het rassenprobleem is zijn gebruik van bijbelse en archetypische symbolen. Zo hanteert hij het begrip ‘het verdeelde huis’ als aanduiding voor de breuk in de Zuidafrikaanse maatschappij, en wordt de politieke tegenstelling als een ‘broederstrijd’ afgeschilderd. Dominee Kumalo, de vader van de zwarte man die gehangen wordt, is de pendant van Mr. Jarvis, de vader van de blanke die is doodgeschoten. Beide vaders zijn zelf onschuldig aan de tweestrijd tussen hun zoons, die het symbool wordt voor de tweestrijd in de natie. In feite pretendeert het verhaal dat ook de zoons ‘onschuldig’ zijn: Absalom haalde immers de trekker over in instinctieve afweer. Zijn tegenpool is een modelblanke die schrijft over het heersend onrecht. Niemand heeft écht boter op zijn hoofd. De omstandigheden zijn verzachtend, zowel voor de blanke overheerser die handelt uit angst en traditie, als voor de zwarte die verbijsterd is door het uiteenvallen van het stamverband. De roman neemt geen standpunt in, wil niet kiezen voor één partij - net zoals de verteller het landschap beschrijft vanuit een objectief kosmisch perspectief dat boven de partijen lijkt te staan.
Zo heeft Paton dus een verzoenende, christelijke roman geschreven: God is werkzaam in het hart van de mens, en alles sal reg kom. De nieuwe hoop die gloort met de morgenstond berust niet op het vooruitzicht op verandering van het systeem, maar op de oude stutpilaren geloof en liefde.
Hoewel de tendens van de roman a-politiek is, komt de mogelijkheid van politieke actie wel in de tekst ter sprake, en wel in een tegenstelling tussen twee broeders. De broer van de dominee blijkt de leider van een politieke groepering te zijn. Dat Paton het niet juist vindt dat de zwarte bevolking actie voert, komt naar voren uit het beeld dat hij schetst van deze man. Hij is een uitstekend spreker, die de massa weet te bewegen, maar juist daardoor is hij gevaarlijk. De vrienden van dominee Kumalo vergelijken hem met een groot en redeloos beest zoals een stier. Bovendien blijkt hij onbetrouwbaar. Absalom pleegde de inbraak samen met de zoon van deze politicus. Maar diens vader maakte gebruik van de mazen in het net om zijn zoon te vrijwaren van straf. Voor de dominee is deze houding onbegrijpelijk: de waarheid is de waarheid. Hij verwijt zijn broer - die ook al aan zijn tweede vrouw is - dat hij de oude waarden van de stam heeft verloren. Hij vertoont een gebrek aan loyaliteit, ook tegenover de blanken. Zo stelt Paton liefde en loyaliteit tegenover politiek, waardoor politiek dus impliciet vergeleken wordt met haat en onbetrouwbaarheid.
Cry, the Beloved Country is dus niet zomaar een willekeurige afbeelding van het Zuid-Afrika van 1948. De opbouw van het verhaal en de keuze van personages berust op de ideologische grondslag van de visie van de auteur. Paton bevestigt de oude waarden die verloren dreigen te gaan - de eenheid van de stam en de familie, en het vertrouwen op Gods wil. Voor de lezer anno 1984 is de dood van Absalom, die samenvalt met het begin van een nieuwe dag, niet het zoenoffer dat de gemeenschap van Zuid-Afrika herenigt. Gezien de huidige problemen in Zuid-Afrika is het eerder het ontroerend naïeve symbool van het verlies van een eenvoud van geest en een blind vertrouwen die niet meer passen in ons denken over maatschappelijke problemen.
Het is niet toevallig dat dominee Kumalo's zoon Absalom heet, net zo min als het gebruik van die naam toevallig is in Faulkners Absalom, Absalom! dat door velen als zijn beste roman wordt gezien. Dit is ook een verhaal over ‘a house divided’. Faulkner is de typische literaire vertegenwoordiger van het Amerikaanse Zuiden; de burgeroorlog, en daarmee de tegenstelling tussen blank en zwart, speelt een rol in het denken over de eigen identiteit. Absalom, Absalom! is een tragische roman over de droom van grootsheid, over broederstrijd en het onbegrip tussen ouders en kinderen; Intruder in the Dust,
| |
| |
de laatste roman die Faulkner voltooide voordat hij de Nobelprijs ontving, behandelt eenzelfde thema op een luchtiger manier.
Op het eerste gezicht is er geen groter contrast met Cry, the Beloved Country mogelijk. De tekst van Faulkner is moeilijk, zijn taal niet transparant. De lezer moet zich inspannen om de draad te volgen, en Faulkner maakt het hem niet gemakkelijk door zijn typische stijl: hij bedenkt nieuwe woorden, schrijft zinnen die niet lopen, en begint een lange beschrijving van een voorval twintig jaar eerder, midden in een zin zonder de lezer een aanduiding te geven. En dan is er nog het typische idioom van het Amerikaanse Zuiden (ik heb eens een Nederlandse bespreking van Light in August gelezen waaruit bleek dat de criticus niet wist dat de titel slaat op drachtige koeien). Misschien is Faulkner in Nederland zo weinig bekend en geliefd om zijn moeilijkheid. Of zijn we bang voor het barokke en emotionele van Faulkner?
Intruder in the Dust is een voorbeeld van al deze typisch faulkneriaanse eigenschappen. Het is bovendien een flirt met een aantal literaire subgenres: de detectiveroman, de Bildungsroman, de streekroman. Zoals het merendeel van Faulkners vertellingen speelt ook dit verhaal in Yoknapatawpha County, het gebied rondom Jefferson, Mississippi, dat een mythische weergave is van Oxford, Mississippi, waar Faulkner opgroeide en woonde. Zoals Hardy zijn Wessex bedacht, en Joyce altijd over Dublin schreef, zo is de geschiedenis van Yoknapatawpha County de leidraad van Faulkners oeuvre: dezelfde families, dezelfde personages keren terug. Intruder in the Dust zou gezien kunnen worden als het vervolg op Go Down, Moses (1942) omdat we dezelfde personages ontmoeten op veel latere leeftijd.
Als we het verhaal willen samenvatten staan we voor een probleem, er zijn namelijk twee manieren om dit te doen. We kunnen de handeling reconstrueren zoals hij plaats gevonden heeft. We kunnen ook de gebeurtenissen beschrijven in de volgorde waarin zij worden gepresenteerd in het verhaal. Als we de handeling chronologisch beschrijven gaat het zo: Crawford Gowrie wil zijn broer vermoorden en bedenkt een ingenieuze opzet om de neger Lucas Beauchamp als zondebok te gebruiken. Hij weet dat Lucas op zaterdag altijd met een geladen revolver rondloopt - dit hoort gewoon bij zijn nette pak. Hij vraagt Lucas hem zaterdagmorgen te ontmoeten voor de countrystore, en wedt met hem dat hij nog geen boomstronk kan raken op een afstand van vijftien meter. Lucas neemt de uitdaging aan en raakt de boom. Crawford vraagt Lucas even te wachten terwijl hij de rekening haalt die moet aantonen dat Crawford de spullen waarvan Lucas vermoedt dat Crawford ze heeft gestolen, echt heeft gekocht. Terwijl Lucas daar staat te wachten komt Crawfords broer Vinson op hem af - vermoedelijk gestuurd door Crawford - en valt dodelijk getroffen door een kogel neer. Natuurlijk houdt men Lucas, die een zojuist afgevuurde revolver op zak draagt, voor de dader, en hij gaat linea recta naar de gevangenis. De rest van het verhaal vertelt hoe blanke vrienden van Lucas 's nachts het lijk opgraven om te ontdekken dat er een ander in het graf ligt. Wanneer het graf de volgende dag door de sheriff officieel geopend wordt, komt men voor nog een andere verrassing te staan.
Intruder in the Dust heeft inderdaad veel van een macabere, over-ingenieuze klucht. In Faulkners romans gaat het echter nooit om wat er gebeurt. Het verleden speelt bij Faulkner de hoofdrol. Belangrijk is de reconstructie van wat er voorgevallen is. Dit kan gebeuren in een conversatie tussen twee vrienden, in de stream of consciousness van één of meerdere personages, of de bekentenissen van één persoon: altijd gaat het hem om een talige, een verbale reconstructie van een handeling, niet om de feiten maar om het proces van interpretatie. Vanuit dit inzicht zouden we Intruder in the Dust heel anders moeten samenvatten: het is een weergave van het proces van bewustwording dat de adolescent Charles Mallinson doormaakt, zijn confrontatie met de problemen van het Amerikaanse Zuiden, waar hij zelf deel van uit maakt,
| |
| |
en waarvan hij de mentaliteit deelt.
Het eerste hoofdstuk beschrijft de vreemde verhouding tussen Charles en Lucas Beauchamp. Op konijnenjacht met vriendjes valt Charles in een ijskoude sloot. Hij wordt hier door Lucas uitgehaald, en mag zich in het huis van de neger drogen, warmen en voeden. Hoe anders toont en ruikt dit huis. Charles realiseert zich dat hij als blanke bij de neger in de schuld staat nu hij diens avondeten heeft opgegeten. Hij probeert de verhoudingen weer recht te trekken door voor het eten te betalen. Lucas blijft minzaam weigeren; maar Charles wordt levenslang geobsedeerd door zijn relatie tot deze trotse zwarte man. Wie is Lucas Beauchamp? Hij is de afstammeling van de McCaslins, een oude aristocratische familie. Hij voelt zich niet zwart, en gedraagt zich met de waardigheid van een aristocraat. Dit wekt blinde woede op bij de blanken die met hem te maken krijgen. Een kenmerkend incident doet zich voor wanneer een paar dronken arbeiders Lucas zonder aanleiding uitschelden voor ‘You goddamn biggity stiffnecked stinking burrheaded Edmonds sonofabitch’. Waarop Lucas deze ‘poor whites’ van zeer gemene huize hoffelijk antwoordt dat hij geen Edmonds is (ook al een oud geslacht): ‘I don't belong to these new folks. I belong to the old lot. I'm a McCaslin.’ Iemand wil Lucas met een knuppel neerslaan, maar wordt tegengehouden terwijl Lucas bedaard en waardig naar de deur stapt, happend in een gingersnap. Lucas gedraagt zich niet volgens de verwachtingen van de blanken. En het begin van de roman belicht de herhaalde pogingen van het kind Charles om zijn schuld terug te betalen, en zo Lucas op zijn plaats te zetten. Hij deelt het algemene gevoel dat ‘we got to make him be a nigger first. He's got to admit he's a nigger. Then maybe we will accept him as he seems to intend to be accepted’.
Faulkner raakt hier aan een van de psychologische achtergronden van discriminatie. Het anderszijn van negers bevestigt de eigen identiteit; het wegvallen ervan (als dat al kan, meestal zien we een verschuiving van de tegenstelling naar een ander terrein) bedreigt de gevestigde opvatting over wat en wie wij zijn. Het proces van bewustwording, de initiatie die Charles ondergaat, is een confrontatie met zijn eigen onvermijdelijke schuld en betrokkenheid bij het onderscheid tussen blank en zwart. Want wat gebeurt er? Lucas, die Charles jaren heeft genegeerd, wat Charles aanvankelijk razend maakte en later opluchtte, blijkt zich Charles heel wel te herinneren. Het is niet aan zijn advocaat, maar aan Charles dat hij de opdracht geeft het lijk op te graven om zijn onschuld aan te tonen. Charles weet dat hij zijn opdracht aan niemand vertellen kan, zelfs niet aan zijn liberale familie. Er is echter wel haast bij, want het volk dromt al naar de gevangenis, belust op een lynch-partij. In het holst van de nacht trekt Charles met een vriendje en een kordate oude dame, ‘a southern lady’, naar het graf.
Behalve in Charles' confrontatie met zijn eigen betrokkenheid wordt het probleem van blank-zwart op een andere manier aan de orde gesteld in de drie lange monologen van Charles' intellectuele oom Gavin Stevens. Deze beschouwt het rassenprobleem als een typisch eigen probleem van het Zuiden. De enige ‘homogeneous’ groepen in de Verenigde Staten zijn de zuiderlingen en de inwoners van New England - hoewel die laatsten snel veranderen. Wat bedoelt Stevens met ‘homogeneity’? Het woord verklaart hij niet; maar uit de context blijkt dat het moet slaan op een soort traditionele gemeenschapszin, een onuitgesproken loyaliteit en saamhorigheid. Zoals Paton spreekt van de loyaliteit van de stam, verheerlijkt Stevens het pre-moderne groepsbewustzijn zoals dat voortleeft in landelijke streken - althans naar zijn zeggen. Zo stelt hij een contrast tussen de ontwortelde vluchtigheid van de stad, en wat hij ‘homogeniteit’ noemt. Nu vindt Stevens dat de neger wordt gekenmerkt door een grotere homogeniteit dan de blanke. Al gebruikt Stevens het woord ‘Sambo’ als collectieve aanduiding, toch is zijn intentie niet denigrerend. In tegendeel, wil het Zuiden weer
| |
| |
sterk worden, dan zouden wit en zwart de krachten moeten bundelen, zo vindt hij. De blanke zou ‘the rest of the economic and political and cultural priviliges which are his right’ moeten opgeven voor de ‘capacity to wait and endure and survive’ van de neger. Mocht dit verwezenlijkt worden, dan zal het Zuiden heersen over de Verenigde Staten: ‘we would present a front not only impregnable but not even to be threatened by a mass of people who no longer have anything in common save a frantic greed for money and a basic fear of a failure of national character which they hide from one another behind a loud lip-service to a flag.’
Toen Intruder in the Dust werd gepubliceerd las men het als een politieke roman. Edmund Wilson beschouwde het als een ‘kind of counterblast to the anti-lynching bill and to the civil-rights plank in the Democratic platform’. Zo eenvoudig ligt de zaak niet. We kunnen Gavin Stevens niet zomaar als de spreekbuis van de auteur beschouwen, wat Wilson wel deed. Stevens is een personage in een fictie, al verkondigt hij ten dele opinies die Faulkner her en der ook geuit heeft. Als we de ideologische strekking van een roman willen definiëren moeten we de structuur van het werk als geheel bestuderen, en met name het netwerk van contrasten, van nadruk en verheimelijking. Zo achterhalen we de innerlijke logica van de opbouw van de fictie als geheel. Wat Gavin Stevens beweert is dan slechts een draadje in het hele stramien. Toch geeft deze draad ons een aanknopingspunt om de steek van het hele breisel te begrijpen: er schuilt een vreemde ambivalentie in Stevens houding tot de neger. Hij wordt verheerlijkt, de hemel in geprezen om zijn geduld en lijdzaamheid - de traditionele waarden van de zuidelijke homogeniteit - maar daarmee is hij nog geen gelijke. Stevens predikt een soort omgekeerde discriminatie, zoals die in victoriaanse tijden tegenover vrouwen werd gebruikt - De Engel aan de Haard - maar daarmee blijft hij negers wel stereotyperen als ‘het andere’.
De ambivalentie van Stevens doordrenkt de hele roman. In feite is de discussie van het rassenprobleem slechts een voorwendsel voor de auteur om een roman over de situatie van het Zuiden te schrijven. Lucas Beauchamp is immers geen ‘gewone’ neger, hij is een aristocraat, miskend door zijn omgeving - net zoals het Zuiden de miskende en gediscrimineerde aristocraat binnen de Verenigde Staten is. Lucas Beauchamp personifieert het Zuiden. Het centrale probleem in Intruder in the Dust is dan ook niet de tegenstelling tussen de posities van de rassen, maar die tussen Noord en Zuid verbeeld als de tegenstelling tussen vulgair plebs en aristocratie. Het is het zich snel uitbreidende geslacht van de Snopes, dat geen stamboom heeft zoals ‘colonies of rats or termites are just rats or termites’, dat probeert Lucas op te zadelen met de schuld van hun eigen broedermoord (de burgeroorlog!). Het zijn types zoals de Snopes die azen op een lynch-partij. De Snopes zijn dan ook geen ‘echte’ oude aristocratische zuiderlingen maar ontwortelde anonieme import.
Zo blijken de verhoudingen binnen Yoknapatawpha County een afspiegeling, een fantasmatische uitbeelding van de zuidelijke visie op de eigen plaats in het geheel van de Verenigde Staten. Maar hierdoor wint de ‘oplossing’ die de roman suggereert juist aan belang. Zoals The Sound and the Fury eindigt met een eerbetoon aan de lijdzame volharding van de zwarte huishoudster Dilsey, zo behelst Intruder in the Dust de suggestie dat het rassenprobleem niet met dwang, niet door het invoeren van nieuwe wetten kan worden opgelost. Het is een ‘familieprobleem’ van het aristocratische Zuiden, waarmee de vulgaire noorderlingen zich niet moeten bemoeien. Uiteindelijk zal het worden opgelost door de volharding van de neger - immers de zuiderling par excellence - die de gemeenschap redden zal.
Zo verheerlijkt Faulkner evenals Paton traditionele waarden. De manier waarop Faulkner dit doet lijkt echter veel minder integer. Hij gebruikt een mythische visie van ‘de neger’ als
| |
| |
fundament voor zijn fictie. Maar romans zijn gelukkig geen politieke verhandelingen, al hebben ze een ideologische strekking. De ontwikkeling van de laatste decennia heeft de boodschap van beide romans achterhaald. Des te opmerkelijker is het dat hun affectieve werking daardoor niet is vervlogen. Cry, the Beloved Country is nog steeds heel ontroerend. Ondanks het effectbejag van Faulkner blijft Intruder in the Dust een spannend verhaal en een fascinerend portret van een cultuurgemeenschap. Al sinds het ontstaan van het genre hebben lezers gedebatteerd over de vraag of de roman een ethisch of een esthetisch geschrift is, of zou moeten zijn. Oplosbaar is de vraag niet, wel blijkt uit deze twee romans van 1948 dat de esthetische de meest duurzame lading is. |
|