De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdVerzorgd leven
| |
Tegenstrijdig karakterHet is fascinerend, maar tegelijk afmattend om aan de hand van zo'n vijfentwintig papers in discussies te zoeken naar het gemeenschappelijke en onderscheidene in problemen en oplos- | |
[pagina 96]
| |
singsrichtingen. Dat hangt samen met de verwarrende thematiek, maar ook met de ambivalente houding van zo'n groep tegenover de huidige verzorgingsstaat: een vastgelopen relatie tussen een sterk lijkende moeder (‘welfare’) en een zwak overkomende vader (‘state’). Het broze evenwicht tussen distantie en engagement, nodig zowel voor de analyse van de ingewikkelde maatschappelijke werkelijkheid als voor het ontwerpen van werkbare veranderingsvoorstellen voor beleid en samenleving, wordt hier op hoge proef gesteld. Dat hangt vooral samen met het tegenstrijdige karakter van dat ‘rare paar’ in een vaak ten onrechte als ‘historisch compromis’ beschreven huwelijk; iets wat de stichters van de verzorgingsstaat Keynes en Beveridge niet wensten en niet hebben kunnen voorzien. Door het stagneren van de economische groei staan de beide pijlers van de verzorgingsstaat - volledige werkgelegenheid en het verzekeren via uitkeringen en overheidsdienstverlening van een menswaardig bestaan voor een ieder - in vele westerse landen op instorten. De vooral sinds 1980 door tal van oorzaken omhooggeschoten werkloosheid in eeg-landen - van zes naar twaalf miljoen in 1983 - is voorshands onoplosbaar, terwijl de oorspronkelijke vloer van sociale voorzieningen eveneens door tal van oorzaken zich in de afgelopen dertig jaar transformeerde tot een plafond van vage aspiraties voor welzijn en geluk (Zijderveld). Dat plafond is veel hoger in landen als Nederland, België, Zweden, Denemarken en Duitsland dan in bij voorbeeld: Zwitserland, de Verenigde Staten of Japan.Ga naar eindnoot2. De uitgaven voor wat de oeso ‘sociale programma's’ noemt op terreinen van pensioenen, onderwijs, gezondheid en werkloosheid, liggen in eerstgenoemde landen (in percentages van het Bruto Nationaal Product) zo'n 12 tot 20% hoger dan in laatstgenoemde. Ook zal de verschuiving van accenten in het programma zich met name door demografische ontwikkelingen voortzetten. Tussen 1960 en 1981 steeg het aandeel pensioenen van 30 tot 38%; het onderwijsaandeel daalde van 30 tot 20%, terwijl gezondheidszorg steeg van 18 naar 23%. Het aandeel werkloosheidsuitkeringen nam toe van 3,5% tot 5,4% en steeg na 1981 in recordtempo (in Nederland van zes miljard gulden in 1980 tot zeventien miljard in 1983!). Het vanuit verschillende disciplines greep proberen te krijgen op de achtergronden van de crisis en op de mogelijke oplossingen wordt bemoeilijkt door de neurotiserende werking van de vele tegenstrijdige aspecten, die in de huidige vastgelopen verzorgingsstaat te onderkennen zijn. Een tegenstrijdigheid is dat in de bloei-jaren het verwachtingspatroon van de burgers zo werd opgeschroefd, dat de verzorgingsstaat daaraan onmogelijk kon voldoen. Een andere tegenstrijdigheid is, dat juist nu zeer velen de kernvoorzieningen van de verzorgingsstaat hard nodig hebben, deze onbetaalbaar worden. De eerdergenoemde ambivalentie werd tot voor kort wel rationeel (h)erkend in de wetenschappelijke en maatschappelijke discussies, en zelfs in het politieke debat, maar de toon is nu alom feller en emotioneler geworden, omdat door het bezuinigingsbeleid in vele landen de existentiële onzekerheid van vele mensen toeneemt. | |
Derde wegDe drievoudige crisis van de verzorgingsstaat - kortweg samengevat als: hoge en onbeheersbare kosten (vooral overdrachtsuitgaven); te weinig (inzicht in) baten (effectiviteit); snel tanende politieke legitimiteit en dalend vertrouwen van de burger in de overheid -, kwam in een aantal bijdragen uitvoerig aan de orde, bij voorbeeld in het bekende probleem van de anonieme solidariteit en ook van de ondoorzichtigheid van al die systemen, die mensen wel beogen zelfwerkzaam te maken, maar in feite hun afhankelijkheid vergroten. Zowel het angstvallig en defensief vastklampen aan de bestaande verzorgingsstaat als het rigoureus (pogen te) ontmantelen ervan (Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk) werd af- | |
[pagina 97]
| |
gewezen. S.M. Miller, ‘The next American Welfare State’, en A. Walker, ‘The future of the welfare state in U.K.: privatisation or socialisation?’, verwierpen in hun bijdragen de politiek van Reagan respectievelijk Thatcher, vooral op grond van het argument dat het vervangen van het universele principe van uitkeringsgerechtigdheid door een residu-achtige selectieve benadering, economisch en sociaal kwetsbaren stigmatiseert; en om met de befaamde Richard Titmuss te spreken, dat betekent ‘een vernederend verlies van status, menselijke waardigheid en zelfrespect’.Ga naar eindnoot3. De gevaarlijke suggestie wordt ook gewekt dat werklozen, die van de ene op de andere dag door bedrijfssluiting uit de marktsector gestoten worden en recht hebben op een uitkering uit de collectieve sector, schuld hebben aan de economische crisis. Bij het uitstippelen van een derde weg om uit de sociale, economische en culturele crisis te komen, kreeg de ‘duale economische benadering’ veel aandacht, zoals ontwikkeld door onder anderen J. Robertson en J. Gershuny.Ga naar eindnoot4. Huber somde in zijn bijdrage een aantal dimensies van ‘economische dualiteiten’ op, gebaseerd op de formele/officiële en de informele/officieuze sector.Ga naar eindnoot5. Herinnerd wordt aan de van K. Polanyi en R. Luxemburg afkomstige transformatietheorie: van oorspronkelijk op familie en lokale gemeenschap steunende activiteiten - al of niet winstgevend - naar formele economie (marktsector) en verzorgingsstaat (budgetsector).Ga naar eindnoot6. Deze te snelle en ver doorgeschoten transformatie heeft in deze gedachtengang een aantal nadelige gevolgen gehad zoals aantasting en uitputting hulpbronnen en vervreemding, etcetera. De sinds kort snel expanderende informele sector met vloeiende overgangen tussen officieus betaald en niet-betaald werk via klussen, doe-het-zelven, vrijwilligerswerk, is te beschouwen als een uit de samenleving zelf opgekomen reactie op de grootschalige, rigide, kostbare budget- en marktsector met al zijn institutionele verwevenheden. De informele sector mag volgens Huber niet vertaald worden in een nostalgisch verlangen naar de ‘goede oude tijd’. Immers tegenover de huidige relatief overontwikkelde formele sectoren zijn de traditionele vroegere communale verbanden relatief onderontwikkeld.Ga naar eindnoot7. De tweezijdige economische benadering kan echter, zo betoogt Huber, ons verder helpen. Deze is in principe gericht op een wederzijdse beperking van en aanvulling op de formele en informele sector, de grootschalige collectieve en kleinschalige zelfverzorging, en de professionele en ‘leken’ dienstverlening. Een overheid-nieuwe-stijl zou voor de ombouw van, zoals de Fransen treffend uitdrukken, l'état protecteur tot l'état catalisateur de voorwaarden dienen te scheppen. Zowel op het terrein van de huisvesting als van de zorg (‘Sozial-stationen’ als plaatselijke sociaal-medische dienstencentra) zijn - volgens Huber - in Berlijn hoopgevende initiatieven ontwikkeld. Berlijn telt verder ongeveer achttienhonderd zelfhelpgroepen en alternatieve projecten, waarin twintigduizend personen actief bezig zijn. Deze ‘nieuwe sociale netwerken’ gedijen in het turbulent-creatieve klimaat van de grote wereldsteden als wegbereiders voor een andere samenleving.Ga naar eindnoot8. Op welke wijze en in welke intensiteit is echter onzeker. De meningen op de conferentie daarover liepen nogal uiteen. Dat is één kant van het grootstedelijk gebeuren. De andere kant mag niet onvermeld blijven: de grote stad als concentratiepunt van achtergebleven bevolkingscategorieën, waar de noden het grootst zijn en zorg onontbeerlijk is. In de bijdrage van J. Vranken over Europese armoede wordt juist ten gevolge van de crisis in de grote steden een sterke toename van structurele verarming verwacht.Ga naar eindnoot9. Een ‘l'état protecteur’, in aangepaste vorm, zal daarom bepaald niet gemist kunnen worden. |
|