en zijn vriendin moeten eerst hun diepste gedachten aan die gedachtenpolitie openbaren, alvorens ze na langdurige martelingen hun persoonlijkheid en hun gevoelens voor elkaar verliezen. Die totale controle op individuen, onder meer met behulp van een radicale inperking van de uitdrukkingsmogelijkheden van de taal in Newspeak, wordt evenals de uitzichtsloosheid van ieder verzet mogelijk gemaakt door de internationale politiek. De drie superstaten hebben namelijk hetzelfde maatschappelijke stelsel; in Oceanië bestaande uit de binnen-partij, de buiten-partij en de ‘proles’; top, midden en laag. Om die hiërarchie - en de totalitaire staat zelf - te handhaven is oorlog, of beter een soort oorlogstoestand nodig. Af en toe ontploft een raketbom (v-2's?) vooral in de wijken waar de ‘proles’ wonen. Dat rechtvaardigt het vermoeden, dat de vijand, Eurazië, er niets mee te maken heeft: de raketbommen hebben tot doel de bevolking in een oorlogstoestand te houden en daardoor makkelijker te kunnen onderdrukken. Het rechtvaardigt ook de schaarste, die eveneens bewust gehandhaafd wordt om de machtsverhoudingen ongelijk te houden. Economische overvloed gaat immers samen met democratisering.
Toch is de oorlog niet helemaal een façade. Er is weliswaar geen directe dreiging van een kernoorlog; in de jaren vijftig waren honderden atoombommen gevallen op industriecentra, vooral in Europees Rusland, West-Europa en Noord-Amerika. Maar: ‘Het gevolg was, dat de heersende groepen van alle landen ervan overtuigd raakten dat nog een paar atoombommen het einde van de georganiseerde samenleving zou betekenen, en dus van hun eigen macht.’ Ofschoon er geen formele overeenkomst werd gesloten of zelfs maar overwogen, vielen er geen bommen meer. Alle drie de grootmachten gingen gewoon door met het produceren van kernwapens en sloegen ze op om voorbereid te zijn op hun beslissende kans, die vroeg of laat zou komen, daarvan waren ze overtuigd.
Hiermee loopt Orwell vooruit op de situatie, zoals die nu bestaat - met één verschil: er is geen grote atoomoorlog nodig geweest om de grootmachten te leren zich terughoudend te gedragen. En dat betekent ook, zoals gezegd, dat juist hét centrale kenmerk van Orwells wereld niet meer kan ontstaan. Er zijn ook nu drie grootmachten (of misschien beter tweeëneenhalve grootmacht): de Verenigde Staten, de Sovjetunie en China. Maar hun territoir is nog steeds wat het in 1945 was. China heeft Tibet erbij veroverd, maar is Taiwan kwijtgeraakt; de Sovjetunie heeft Oostenrijk en Joegoslavië laten gaan, en misschien Afghanistan erbij veroverd. Dat is niets vergeleken bij Orwells drie superstaten, die in steeds wisselende bondgenootschappen met elkaar strijden om het deel van de wereld dat niet bij een van de drie is ingelijfd: tropisch Afrika, de Arabische wereld (Israël komt niet voor in 1984, vermoedelijk omdat het nog niet bestond toen Orwell schreef), Zuid- en Zuidoost-Azië. Dat is een groot deel van de huidige derde wereld, met uitzondering van Latijns-Amerika, dat bij Oceanië is ingelijfd.
Orwells ‘vierde’ wereld is vrijwel uitsluitend bron van goedkope slavenarbeid en van grondstoffen. Maar al zijn de economische belangen van de grootmachten wel drijfveer van voortdurende schermutselingen, zij wegen niet zwaar genoeg om de in economisch opzicht vrijwel geheel zelfvoorzienende grootmachten met elkaar in oorlog te brengen. Orwell, dat is duidelijk, geloofde nog in de economische verklaring van de oorlog, die marxisten en liberalen gemeen hebben. Daarom is er ook in zijn wereld een bewapeningswedloop, maar spitst die zich niet op atoomwapens toe. Het is een middel om wetenschappelijk vernuft te kanaliseren en niet aan te wenden voor de produktie van - de hiërarchie bedreigende - consumptiegoederen. Maar geen van de bewapenings-projecten wordt ooit uitgevoerd en geen van de grootmachten verkrijgt ooit een ‘significant lead on the others’ (waarom niet blijft duister).
Orwell heeft zijn model van een wereldorde-