Nederland zijn neutraliteit prijsgeeft en een commissie van deskundigen verklaart dat voor de handhaving van de binnenlandse rust en orde nog tienduizend politie-agenten nodig zijn, Curie mag Amerika niet binnen en in de Amsterdamse raad staat Gortzak tegenover de rest. Meer van die dingen. In de politiek en op de kaart waren in 1948 de demarcatielijnen al getrokken, maar niemand besefte nog dat ze zo definitief waren, en onder andere uit dat gebrek aan inzicht ontstond de koude oorlog.
In aanmerking genomen wat er op het spel stond, zien de kranten van die dagen er nog opmerkelijk kalm uit. Dat komt door de papierschaarste en misschien door een zeker gevoel voor intussen ruimschoots achterhaalde netheid, die verhinderen dat het nieuws van grote, vette koppen wordt voorzien. Maar er zijn nog twee omstandigheden waaruit die betrekkelijke kalmte kan worden verklaard.
De eerste is dat ons burgerlijk publiek niet werkelijk verrast zal zijn geweest door de Sovjet-politiek. Ook wat betreft ons beeld van de Sovjetunie heeft de oorlog geen breuk betekend maar was het niet meer dan een onderbreking. De burgerlijke sympathie voor ‘Rusland’ heeft geduurd van 1941 tot misschien 1946; daarna was het afgelopen en begon de restauratie van het vooroorlogse imago. De Moskouse processen tussen 1936 en 1938, de inlijving van de Baltische staten en de veldtocht tegen Finland hebben hun naoorlogs complement in de zuiveringen en de salamitactiek in Oost-Europa, de staatsgreep in Praag en de blokkade van Berlijn. Het zou belangwekkend zijn, eens een systematisch onderzoek te doen naar het ‘vijandbeeld’ zoals dat tussen 1945 en 1948 in de media van het Westen is ontstaan: welke sjablones de politieke karikaturen beheersten, welke bijvoeglijke naamwoorden bij de beschrijving van de tegenstander tenslotte dwangmatig werden gebruikt, hoe men analyseerde en commentarieerde, en welke de blijkbaar onontkoombare conclusies waren. Ik heb het gevoel dat ik het wel weet, maar toch zou ik het graag bevestigd willen zien. Indrukwekkend van compactheid is een passage uit Jacques de Kadts boek Rusland en wij, één jaar voordat 1984 zou verschijnen: ‘Rusland is een staat met meer dan 180 miljoen inwoners, een staat met grote natuurlijke rijkdommen, Rusland heeft een reeds ver ontwikkelde industrie, waarvoor het nagenoeg alle grondstoffen en al het benodigde technische kader zelf kan opleveren. Het heeft een uiterst krachtige regering, bestaande uit mannen van grote politieke energie en bekwaamheid. Vergeleken bij Stalin is Churchill een domkop, vastgenageld aan vele versleten vooroordelen, en was Roosevelt een beminnelijke amateur met een al te geringe kennis van historische en sociale krachten. Rusland heeft een staatsmachine die uiterst sterk en soepel is, en die, dank zij de
machteloosheid van het volk, tot alle manoeuvres in staat is. Het beschikt over een leger dat groot, zwaar bewapend en door de oorlog gestaald, door de uiteindelijke overwinning van zelfvertrouwen vervuld is. Het is dus een grote mogendheid van formidabele kracht.
Jong, fris en krachtig, kan het de oude droom van het panslavisme, dat het geroepen was over het verrotte westen te heersen, de politieke, sociale en technische realiteiten geven, die in het oude Rusland volkomen ontbraken. De mystiek van het Oostelijk Christendom en het panslavisme is door de mystiek van het wereldcommunisme versterkt en gemoderniseerd. Dat de Russen geroepen zijn om de wereld te beheersen en van die wereld een “communistische” te maken, dat machtswil en idealisme in dat begeren van de wereldmaatschappij samenvloeien, is dus zo voor de hand liggend dat het geen nader betoog hoeft.’
Eigenaardige ambivalentie, deze waarschuwing voor de tegenstander in de vorm van een nauwelijks geclausuleerde lofrede. Hier is geen aandacht voor de middelpuntvliedende krachten, die alle wereldrijken en superstaten aantasten; geen oog voor de gruwelijke strategische fouten die Stalin eerst als economisch planner, daarna als veldheer gemaakt had; geen rol toebedeeld aan de bureaucratie van het centralis-