De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
A. Lammers
| |
1Truman sprak tegen een Congres, het tachtigste, dat vanaf begin 1947 overwegend uit Republikeinen bestond, voor het eerst sinds de grote depressie. Van 1933 tot 1945 had Franklin D. Roosevelt de scepter in de Verenigde Staten gezwaaid. Door zijn toedoen was de Amerikaanse maatschappij in de jaren dertig ingrijpend veranderd. Zijn New Deal had de basis gelegd voor de verzorgingsstaat Amerikaanse stijl, de groei van de vakbonden gestimuleerd en het bedrijfsleven, in de twenties nog oppermachtig, aan talrijke regelingen onderworpen. Tegelijk had Roosevelt een politieke coalitie opgebouwd, die hem en de Democraten bij verkiezingen telkens weer een meerderheid bezorgde. Deze was tijdens de Tweede Wereldoorlog afgekalfd en verdween ten slotte bij de tussentijdse verkiezingen van 1946. De interpretatie die men van deze politieke omslag gaf was dat de nieuwe president, Harry S. Truman, de kwaliteiten miste om de diverse componenten van Roosevelts coalitie bij elkaar te houden. De vakbonden, de kiezers in de grote steden, de boeren, liberals en progressieven: allemaal vonden ze Truman tekort schieten. Te pas en te onpas werd hij met zijn voorganger vergeleken, en steeds viel deze vergelijking in zijn nadeel uit. Hij had geen charisma, kreeg geen greep op de gebeurtenissen en omringde zich met medewerkers die zijn kleurloze ‘middle of the | |
[pagina 21]
| |
road’-opvattingen bevestigden.Ga naar eindnoot2. De Republikeinen leidden uit de desintegratie van de Democratische coalitie af dat zij de verkiezingen van 1948 moeiteloos zouden kunnen winnen en na het Congres ook het Witte Huis zouden bezetten. ‘Fate put me here, and fate can keep me here or put me out - and out would suit me better,’ schreef Truman op 8 februari 1948 in zijn dagboek.Ga naar eindnoot3. Maar zo fatalistisch als hij zich wilde doen voorkomen was hij bepaald niet. Truman stond klaar zelf over zijn lot te beschikken. Hij meende in de voorbije periode een goed president te zijn geweest. Ondanks het conservatieve offensief in het Congres waren de sociale verworvenheden van de New Deal onaangetast gebleven. Evenmin behoefde hij zich te schamen voor zijn buitenlandse politiek. Samen met leden van het State Department had hij de grote lijnen geschetst van een containment-politiek met als doel het expansionisme van de Sovjetunie te beteugelen. Want dat het Kremlin naar wereldheerschappij streefde, naar de uitbreiding van een systeem waarin de staat oppermachtig was en de mens slechts een onderdeel van de economische machine, daarvan was hij overtuigd geraakt. Truman betoogde keer op keer de lessen uit het (recente) verleden te hebben geleerd. Wat hij beslist wilde vermijden was appeasement van de nieuwe Hitler, Josef Stalin. Dictatoren diende men ogenblikkelijk de voet dwars te zetten, anders zou de wereld te maken krijgen met de ene crisis na de andere totdat opnieuw een wereldoorlog zou uitbreken. Amerika had in het interbellum verzuimd een leidende rol in de internationale politiek te spelen. Het Congres had zelfs neutraliteitswetten aangenomen die de dictatoren tot verdere agressie aanzetten. Amerika zou zich niet tweemaal aan dezelfde steen stoten! Alleen de president was volgens Truman in staat een slagvaardig buitenlands beleid te voeren, het Amerikaanse leiderschap in de vrije wereld te belichamen. Bovendien zag hij het als zijn taak de publieke opinie definitief tot het internationalisme te bekeren. De naoorlogse welvaart hield wat dat betrof gevaren in. De Amerikaanse burgers zouden in hun drang naar het goede leven licht kunnen vergeten dat er andere zaken belangrijk waren dan auto's, huizen en koelkasten. Het Witte Huis redeneerde vanaf 1946 dat het Russische optreden in Europa onheilspellend was, voor Europa zelf maar niet minder voor de Verenigde Staten. Men kon zich immers niet langer terugtrekken in Fortress America, Amerika's veiligheid begon al in Europa. Om de Russische dreiging daar te keren was geld nodig, fondsen bij voorbeeld ter ondersteuning van de Westeuropese democratieën die economisch aan de grond waren komen te zitten en daardoor een gemakkelijke prooi voor het communisme vormden. In maart 1947 vroeg Truman het Congres om economische (en militaire) steun voor Griekenland en Turkije, die door het internationale communisme dreigden te worden opgeslokt; in juni van datzelfde jaar lanceerde minister van Buitenlandse Zaken George Marshall een grootscheeps herstelprogramma voor de rest van Europa, voorzover het al niet in de invloedssfeer van de Sovjetunie was komen te liggen. Bovendien zouden de Verenigde Staten hun eigen militaire paraatheid dienen op te voeren. Na afloop van de oorlog was de demobilisatie van de strijdkrachten radicaal aangepakt, ‘the boys had to come home’. Dat was zonder de minste aarzeling gegaan omdat men nog in de veronderstelling leefde dat met de Russen kon worden samengewerkt. De ontgoocheling volgde spoedig, althans in regeringskringen. Buiten Washington leken de oude idealen over vreedzame samenwerking met de Sovjetunie een taai leven te leiden. Maar ook in het Congres zeiden de Republikeinen dat Amerika's eerste prioriteit moest zijn te bezuinigen op de nationale begroting. Ze waren pas bereid gebleken geld voor Griekenland en Turkije te voteren toen Truman betoogde dat de barbaren uit het Oosten op het punt stonden westwaarts te trekken indien Amerika niet handelend zou optreden. Leiders | |
[pagina 22]
| |
van de Grand Old Party noemden het Marshallplan een ‘New Deal op globale schaal’ en toonden zich voorshands niet bereid van harte met het regeringsvoorstel in te stemmen. Tegelijk echter hielden de Republikeinen het electoraat voor dat Truman en de zijnen te slap optraden tegen het communistische gevaar. Op het eerste gezicht leek dat een paradox. Niet volgens de Republikeinen, want volgens hun interpretatie werd Amerika eerder bedreigd door interne vijanden dan door externe. | |
2Al in de jaren dertig waarschuwden zij ervoor dat on-Amerikaanse elementen de Republiek ondermijnden. Het zou in het Washington van de New Deal wemelen van de ‘roden’ en van spionnen, of op zijn minst van lieden die ‘soft on communism’ waren. In 1944 had de Republikeinse presidentskandidaat Thomas Dewey geschermd met het verwijt dat Roosevelt niet hard genoeg optrad tegen inheemse communisten. Bij de verkiezingen van 1946 volgden talrijke andere Republikeinen zijn voorbeeld en hamerden op het thema van Democratische achteloosheid jegens ‘subversieven’. De koude oorlog die in dat jaar in volle hevigheid losbarstte inspireerde star-spangled Amerikanen tot verhoogde activiteit. Om steun te krijgen voor hulp aan Griekenland en Turkije greep Truman in maart 1947 de publieke opinie bij het nekvel om haar met bijna apocalyptische taal wakker te schudden voor de dreiging van het communisme. Het zou Amerika's taak moeten worden alle vrije volken te helpen die werden bedreigd door agressie van binnenuit of van buitenaf, zo luidde Trumans doctrine. Als het communisme inderdaad zo gevaarlijk was, betoogde de Republikeinse oppositie, zou hij er toch ook in eigen land harder tegen dienen op te treden. Truman besefte de logica van dat argument. Pal na afkondiging van de Trumandoctrine, met daarin vervat steun aan Griekenland en Turkije, vaardigde hij een loyalty order uit. Doel ervan was ‘maximum protection against infiltration of disloyal persons’ in de federale bureaucratie. Het ministerie van Justitie stelde lijsten op met namen van verenigingen die verdachte activiteiten of ideeën hadden ontplooid. Wie daarvan lid was of was geweest, moest voor zogenoemde loyalty-commissies verschijnen of kreeg te maken met de fbi. Deze door J. Edgar Hoover geleide instantie beleefde vanzelfsprekend gouden tijden: ze stelde dossiers op van duizenden Amerikanen en putte net zo goed in de verledens van ministers als van conciërges. Waar de president immers naar wilde streven was absolute veiligheid, en één rotte appel in de bureaucratie kon de hele zaak aansteken. In plaats van de Republikeinse gemoederen te kalmeren leken deze maatregelen eerder olie op het vuur te gooien. Opwinding over spionnen en fellow travellers bleef in 1948 voortduren, slechts getemperd door de overtuiging dat de Republikeinen ook zonder op het bestaan van inheemse communisten te speculeren bij de presidentsverkiezingen aan het langste eind zouden trekken. In wezen ging het wellicht ook niet om ‘echte’ spionnen: waar velen angst en walging voor voelden was de richting waarin de Amerikaanse maatschappij zich door de New Deal bewoog. Al vanaf 1933 was sociaaleconomische verandering aan de orde van de dag, Roosevelts programma lag eraan ten grondslag. ‘New Dealism’ bepaalde de Amerikaanse politieke cultuur, een term met een vage inhoud, door de historicus Eric Goldman als volgt omschreven: ‘New Dealism may have been a set of domestic policies, but is was also, in just as important a sense, an emphasis, a climate of opinion, a collection of attitudes. It was the assumption that the new was better than the old; that intellectuals ought to be leaders; that morals and religion as well as economics and politics were constantly reexamined.’ En zo voegt hij eraan toe: ‘The Truman Administration broke with many of these attitudes but it never really disassociated itself from them in the public mind. The New Deal and the figure of Franklin Roosevelt | |
[pagina 23]
| |
loomed over anything a Democrat did [...].’Ga naar eindnoot4. | |
3Toch zouden de conservatieve frustraties over het New Dealism in de verkiezingscampagne van 1948 geen hoofdrol spelen. In de eerste plaats omdat de Grand Old Party een man als kandidaat naar voren schoof, Thomas Dewey (dezelfde als die het in '44 tegen Roosevelt had opgenomen), die zich gematigder wilde opstellen dan de stoottroepen van Rechts, en demonstreerde dat hij sinds zijn laatste campagne naar het midden was opgeschoven. In de tweede plaats omdat interne vijanden door gebeurtenissen in het buitenland in 1948 minder belangrijk werden dan externe. In februari vond in Tsjecho-Slowakije een communistische coup plaats, de in het Westen bewonderde minister van Buitenlandse Zaken Jan Masaryk overleed op verdachte wijze, en ook deze natie, waarover het Westen sinds de conferentie van München een slecht geweten had, verdween definitief achter het IJzeren Gordijn. Een paar maanden later, in juni, begonnen de Russen met de blokkade van Berlijn: ze versperden de toegangswegen naar de westelijke sector - toegangswegen waarover noch in Jalta noch in Potsdam duidelijke afspraken waren gemaakt. In Washington besloot de regering dat Berlijn in geen geval kon worden prijs gegeven. De Amerikanen sloegen een luchtbrug naar de belaagde stad en bovendien dirigeerde Truman enige tientallen b-29 bommenwerpers naar Engeland, die - mocht een militair conflict met de Sovjetunie uitbreken - nucleaire aanvallen zouden kunnen ondernemen. Al op 19 mei 1948 hadden de Joint Chiefs of Staff een strategisch plan onder de codenaam Halfmoon goedgekeurd dat ‘a powerful air offensive to exploit the destructive and psychological power of atomic weapons against the vital elements of the Soviet war making capacity’ inhield. President Truman verzette zich eerst tegen dit plan maar zou door de blokkade van Berlijn van gedachten veranderen. Hij moest rekening houden met de Republikeinse oppositie in het Congres, die als grote doelstelling had te bezuinigen op de nationale begroting, maar tegelijk van hem verlangde dat hij harder tegen de Russen zou optreden. De president loste dit dilemma op door zijn goedkeuring te hechten aan een militair concept waarin de atoombom centraal stond (de aanmaak van atoombommen was nu eenmaal voordeliger dan uitbreiding van de conventionele strijdkrachten). ‘The president's continuing refusal to budget adequate conventional alternatives made the United States virtually dependent on the atomic bomb,’ merkte een historicus onlangs op.Ga naar eindnoot5. Natuurlijk is het van belang daarbij te weten dat deze weigering voortvloeide uit overwegingen van politieke aard. In elk geval bleek uit zijn beslissing b-29 bommenwerpers naar Engeland te sturen hoezeer binnen- en buitenlandse politiek in Amerika met elkaar verstrengeld waren. Uitbreiding van de conventionele strijdkrachten zou immers een aanslag op de begroting hebben betekend, waardoor de Republikeinen in het verkiezingsjaar 1948 de mogelijkheid zou zijn geboden de Democraten spilzucht te verwijten. Electoraal gezien kwamen de buitenlandse crises Truman uitstekend van pas. Ze bewezen het gelijk van zijn al eerder geformuleerde stelling dat de horden uit het Oosten verder westwaarts zouden trekken indien Amerika zou nalaten doeltreffende maatregelen te nemen of voor appeasement zou kiezen. Naar aanleiding van de coup in Tsjecho-Slowakije betoogde hij voor het Congres: ‘I believe that we have learned the importance of maintaining military strength as a means of preventing war. We have found that a sound military system is necessary in time of peace if we are to remain at peace. Aggressors in the past, relying on our apparent lack of military force, have unwisely precipitated war. Although they have been led to destruction by their misconception of our strength, we have paid a terrible price of our unpreparedness.’Ga naar eindnoot6. | |
[pagina 24]
| |
Opiniepeilingen wezen uit dat ook de Amerikaanse bevolking, net als de Republikeinen, een harde houding tegen de Sovjetunie wenselijk achtte maar dat zij tegelijk de gevolgen daarvan (ook de financiële!) vreesde. Een ruime meerderheid zei te geloven dat binnen enkele jaren een nieuwe oorlog zou uitbreken en dat het de eerste taak van de president moest zijn deze te voorkomen. Vandaar dat Truman omzichtig manoeuvreerde. Hij nam een dreigende houding tegen de Russen aan, overtuigd als hij was van hun boze bedoelingen, maar liet tevens geen gelegenheid voorbijgaan om er op te wijzen dat hierdoor de vrede juist bewaard zou blijven. Onderhandelen met de Russen had alleen zin als het gebeurde op basis van kracht, Amerikaanse zwakte zouden zij onmiddellijk uitbuiten. ‘In times of crisis the American citizen tends to back up his President,’ had Trumans adviseur Clark Clifford eind 1947 geschreven in een blauwdruk hoe de verkiezingen toch te winnen. Precies zo gebeurde: Tsjecho-Slowakije en Berlijn stelden Truman in staat zich te profileren als vormgever van de Amerikaanse politiek van containment. En zelfs de top van de Republikeinse partij schaarde zich in 1948 achter dit beleid, temeer daar de regering Dewey en diens adviseur voor buitenlandse zaken, John Foster Dulles, volledig op de hoogte hield van de stappen die ter oplossing van de crises werden ondernomen. Truman meende dat ‘politics should stop at the water's edge’, met andere woorden dat de conflicten over de binnenlandse politiek niet moesten worden doorgetrokken naar de buitenlandse, terwijl Dewey aan het begin van zijn campagne de kiezers liet weten: ‘This campaign will not create division among our people. Instead this campaign will unite us as we have never been united before. It will unite us so strongly that no force will again attack us,’ waarmee hij bedoelde dat de Republikeinse partij haar isolationisme had opgegeven en niet, zoals in 1940-41, de president wilde hinderen bij de formulering van een slagvaardige buitenlandse politiek.Ga naar eindnoot7. De nationale consensus waarvan Truman in zijn State of the Union repte, leek dus gehandhaafd te blijven, ja zelfs versterkt te zijn door de twee crises. Niettemin waren er ook spelbrekers. Een der opmerkelijkste figuren die in 1948 het Amerikaanse toneel bevolkten was Henry A. Wallace. | |
4Wallace, die tijdens de New Deal als minister van landbouw fungeerde, trad vanaf 1941 op als vice-president naast Franklin Roosevelt. Hij was een idealist van het zuiverste water maar neigde in de praktische politiek naar naiveteit. Zijn denken en daden wekten zoveel irritatie bij zijn Democratische partijgenoten, vooral bij de conservatieve, dat hij op de conventie van 1944 werd ‘gedumpt’ ten gunste van senator Harry Truman. Hij bleef na Roosevelts dood, als minister van handel, zitting hebben in het kabinet van de nieuwe president. Maar Wallace voelde zich daarin steeds minder thuis. Vele liberals beschouwden niet Truman maar hem als de ware plaatsbekleder van Roosevelt op aarde. Zijn ambitie werd hierdoor gestreeld. In september 1946 kwam het tot een openlijke breuk tussen beiden over de te volgen politiek tegen de Sovjetunie. De Verenigde Staten moesten zich volgens Wallace neerleggen bij de Russische overheersing van Oost-Europa, en meer in het algemeen diende Amerika in het reine te komen met het bestaan van de Sovjetunie. Truman koos voor een politiek van containment, die naar de mening van Wallace een politiek van confrontatie was. Hij zelf zei net als Roosevelt (althans de Roosevelt van Wallace) veel meer heil te zien in vreedzame coëxistentie.Ga naar eindnoot8. Zijn kritiek op Trumans beleid werd in de loop van 1947 scherper. Dat beleid zou de Sovjetunie nodeloos provoceren. Militairen en bankiers maakten sinds de komst van Truman de dienst uit in het Witte Huis. De Trumandoctrine kwam regelrecht uit hun koker, en het Marshallplan was volgens Wallace een ‘martial | |
[pagina 25]
| |
plan’. De conflicten die sinds 1945 met de Russen waren gerezen, waren naar zijn mening niet uitsluitend het gevolg van Stalins streven naar wereldheerschappij, zoals de Amerikaanse regering beweerde. Het zogenoemde expansionisme van de Sovjetunie was, zo betoogde Wallace, de revisionist avant la lettre, veeleer een streven naar veiligheid. Amerika zou daar begrip voor moeten opbrengen. ‘If we believe it is impossible to live in the world with communism, we are accepting the inevitability of suicidal war,’ meende hij, en hij voegde Truman toe dat wie bij de atoombom leefde door de atoombom zou omkomen. Hij stelde Franklin Roosevelt ten voorbeeld. In geen lichaam had f.d.r. hogere verwachtingen geïnvesteerd dan in de Verenigde Naties. Truman cum suis leken daarentegen de Verenigde Naties te beschouwen als een wassen neus, of als een instantie die door de Verenigde Staten voor eigen doeleinden kon worden gemanipuleerd. Toch was de Verenigde Naties volgens Wallace het enige forum waar internationale geschillen vreedzaam konden worden beslecht. Amerika had wel degelijk een missie in de wereld, de basis ervan was een humanitair idealisme. Maar de wijze waarop Truman deze missie interpreteerde kon volgens Wallace slechts rampspoed brengen. Amerika was naar zijn mening in de ban van het communisme geraakt. Elk probleem dat zich voordeed werd onveranderlijk betrokken op het conflict tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie. ‘I get the impression these days,’ redeneerde Wallace, ‘that the people who are most dominated by the Kremlin - by Moscow - are those who oppose everything the Russians do, whether it is good or bad or inconsequential.’ En aangezien tussen Republikeinen en Democraten inzake de buitenlandse politiek geen enkel verschil bestond, stelde hij zich in december 1947 aan het hoofd van een Progressieve partij, die het Amerikaanse volk een echt alternatief zou bieden: verzoening in plaats van confrontatie, vrede in plaats van oorlog. Deze progressieve partij zou in 1948 inderdaad een rol van betekenis spelen, zij het een heel andere dan in de bedoeling van haar oprichters lag. Pacifisten, van Truman vervreemde ‘ex-New Dealers’ en communisten sloten zich bij Wallace aan. De Amerikaanse communistische partij schoof geen eigen kandidaat naar voren omdat zij Wallace een welsprekend woordvoerder van de eigen doelstellingen vond. Voor Wallace zou die steun de kus des doods blijken te zijn. Zijn tegenstanders rolden bijna over elkaar heen in hun haast hem te betichten van heulen met de vijand. Hij maakte ze dat wel heel gemakkelijk door zich niet te distantiëren van de communisten in de partij, en door bijvoorbeeld de communistische coup in Tsjecho-Slowakije te interpreteren als een begrijpelijke reactie op een rechts complot dat de Amerikaanse ambassadeur zou hebben beraamd. Truman kwam al snel tot de conclusie dat ‘all the artists with a capital A, the parlor pinks, and the soprano voiced men’ Wallace steunden (homoseksualiteit hield voor de meesten, Kinsey ten spijt, bijna automatisch sympathie voor het communisme in). Tijdens de Tsjechische troebelen riep hij uit geen steun te behoeven van ‘Wallace and his communists’. Eigenlijk gebruikten al degenen van wie vermoed werd dat zij wel eens soft on communism konden zijn de kandidatuur van Wallace om zich van on-Amerikanisme vrij te pleiten. Vakbondsleiders grepen het fenomeen Wallace aan om communisten uit hun kring te verwijderen, terwijl de ‘Americans for Democratic Action’, een verzameling prominente progressieven die zo snel mogelijk van hun radicale verleden afscheid wilden nemen, talrijke pamfletten publiceerden waarin Wallace een handlanger van Stalin heette en uiteraard een appeaser van het slag Neville Chamberlain. Het enige wat men naliet was Wallace's argumenten met argumenten te beantwoorden, de aanwezigheid van levensechte communisten in de Progressieve partij volstond om zijn ideeën te verketteren. En Truman slaagde erin het communistische etiket dat de Republikeinen zo graag op | |
[pagina 26]
| |
de Democraten plakten, op de partij van Wallace aan te brengen. Dat was een kunststukje, net als zijn geslaagde poging de Republikeinen deelgenoot te maken van zijn buitenlandse politiek. Desondanks bleven alle opiniepeilingen aangeven dat de meeste kiezers liever Dewey dan Truman in het Witte Huis zagen. Voor Truman was dat het sein om in de aanval te gaan en de ‘details’ die de twee grote partijen verdeeld hielden met betrekking tot de binnenlandse politiek op te blazen tot vitale kwesties. New Dealism mocht dan vele Amerikanen zijn gaan tegenstaan, het Witte Huis redeneerde dat er nog altijd meer Amerikanen waren die baat zouden vinden bij voortzetting van de New Deal, of die in elk geval met dankbaarheid terugdachten aan wat de Democratische partij voor hen in het verleden had gedaan. | |
5Toen de verkiezingscampagne in het midden van 1948 goed op gang kwam trok Truman Roosevelts kleren aan en droeg ze met zwier - slechts de lange sigarettenpijp waarmee Roosevelt een generatie Amerikanen had gebiologeerd, ontbrak hem. Vond men dat zijn regering in de binnenlandse politiek te weinig had gepresteerd? Dat lag dan niet aan hem maar aan het tachtigste Congres waarmee hij had moeten samenwerken en dat door de Republikeinen werd geleid. Die Republikeinen waren onverbeterlijk: ze maalden als immer alleen om de belangen van het bedrijfsleven en de rijken, ze waren gluttons of interest, vol minachting voor degenen in Amerika die het moeilijk hadden. Naarmate de campagne vorderde begon Truman zijn tegenstanders te vergelijken met hele of halve fascisten, die de boze opzet hadden de vakbonden weer terug te drijven in de kooi der slavernij en die niet aarzelden de boeren ‘een riek in de rug te poten’. Bovendien kon hij de verleiding af en toe niet weerstaan het isolationistische verleden van de Republikeinen op te rakelen, een isolationisme dat Amerika in 1920 buiten de Volkenbond had gehouden en de dictatoren van de jaren dertig alle vrijheid had gegeven zich breed te maken in de wereld. Viel werkelijk aan te nemen dat de Republikeinen hun denkbeelden voor de volle honderd procent hadden opgegeven? Of stonden achter Dewey's rug in Huis en Senaat de isolationisten te popelen Amerika's heil brengende rol in de internationale politiek terug te dringen? Keer op keer refereerde Truman aan de daden van zijn grote voorganger, Roosevelt. In zijn dagboek reageerde hij zijn Rooseveltcomplex af door hem een showman en een fakir te noemen. Maar voor het front der kiezers omschreef hij f.d.r. als de beste president die de Verenigde Staten ooit hadden gehad. Stemde men tegen Truman dan stemde men tegen Roosevelt, tegen de New Deal en het internationalisme, dan wilde men kennelijk terug naar het kille kapitalisme van vóór 1933, naar een Amerika dat de rest van de mensheid de rug toekeerde.Ga naar eindnoot9. Kortom, Truman probeerde de door Roosevelt gevormde coalitie bij elkaar te houden, zich op te werpen tot bindend element tussen de liberals, de vakbonden, de boeren, de etnische minderheden in de grote steden, en de negers. Zonder slag of stoot ging dat niet. Vooral de liberals bleven tot op het laatst uitzien naar een vervanger voor Truman. Merkwaardig genoeg begonnen ze een affaire met generaal Eisenhower, van wie nota bene niemand wist wat zijn ideologie was, hij zelf evenmin. Aan deze hofmakerij kwam pas een eind toen Eisenhower per brief onomwonden mededeelde dat hij zich voor geen enkele partij kandidaat wilde stellen. Zo bleef de liberals geen andere keuze dan toch maar met Truman in zee te gaan. De vakbonden hadden dat al eerder gedaan. Het tachtigste Republikeinse Congres was immers op de proppen gekomen met de Taft-Hartley wet, die beoogde unfair practices van de bonden te beteugelen, zoals de Wagner Act van 1935 paal en perk had gesteld aan unfair practices van werkgevers. In 1947 sprak Truman een gloed- | |
[pagina 27]
| |
vol veto over de nieuwe wet uit (een veto dat het Congres overigens weer ongedaan zou maken), en een jaar later plukte hij de vruchten van deze actie. Zowel de American Federation of Labor als het Congress of Industrial Organizations riepen hun leden op Truman te steunen, want wellicht wilden de Republikeinen nog verder gaan dan de Taft-Hartley wet, iets wat Truman niet waarschijnlijk maar zeker achtte. Evenzeer waarschuwde Truman de boeren dat de Grand Old Party niets liever wilde dan het subsidiesysteem dat de New Deal had gecreëerd kortwieken - ook voor hen zou een Republikeinse overwinning slechts verarming brengen. Het invloedrijke contingent joodse kiezers in de grote steden was niet vreemd aan zijn beslissing de nieuwe staat Israël nog geen kwartier na haar geboorte de facto te erkennen, ondanks felle oppositie van het State Department. Ten slotte ontpopte hij zich tot kampioen van de zwarten in Amerika. Door hun steeds in omvang toenemende migratie naar de grote steden in het noorden en westen van het land waren zij een factor van gewicht geworden in de nationale politiek: daar immers konden zij hun stem uitbrengen, terwijl hun dat in het zuiden zo goed als onmogelijk werd gemaakt. In de jaren dertig had de New Deal ook voor deze groepering veel betekend, genoeg in elk geval om niet langer de Republikeinse partij (de ‘partij van Lincoln de emancipator’) te steunen maar naar de Democraten over te lopen. En het was alweer op deze gevoelens van dankbaarheid dat Truman in 1948 speculeerde. Tegelijk echter zei hij verder te willen gaan dan Roosevelt. Begin 1948 liet hij het Congres weten de verstrekkende voorstellen te onderschrijven die een door hem ingestelde Civil Rights Commission had geformuleerd. Er zouden afdoende maatregelen tegen het lynchen van zwarten moeten komen, de federale regering diende het tot haar taak te maken de zwarten in het zuiden in de uitoefening van hun politieke rechten te beschermen, en het zuidelijk apartheidssysteem af te breken. Racisten in het zuiden raakten prompt in rep en roer, er werd een States' Rights Party opgericht die zei tot aan haar laatste snik te zullen strijden voor white supremacy, maar veel indruk maakte dat niet op het Witte Huis. Kort na de Democratische conventie van juli 1948 vaardigde Truman zelfs een presidentieel bevel uit waardoor segregatie in de strijdkrachten verboden werd. De zwarte gemeenschap toonde de gewenste dankbaarheid en voorzover zij in staat was haar stem uit te brengen zou dat op Harry Truman gebeuren. Het rassenprobleem kwam in 1948 stellig ook in het centrum van de nationale aandacht te liggen, omdat de Sovjetunie in haar propaganda-offensief onophoudelijk beklemtoonde dat Amerika eerst de hand in eigen boezem moest steken eer zich op te werpen tot kampioen van de gelijkheid in de wereld. Truman leek ervan doordrongen dat, wilden de Verenigde Staten geloofwaardig blijven, de belofte van het Amerikaanse leven de zwarten even goed zou moeten gelden. De steun die hij gaf aan de strijd voor gelijke burgerrechten vloeide dus zowel voort uit overwegingen van puur politieke aard, als uit de omstandigheden van de koude oorlog. Overigens vertoonde hij zich tijdens de campagne niet in het zuiden. Daar verscheen wel Henry Wallace. Nog krachtiger dan Truman pleitte hij voor een tweede reconstructie. De blanken in het zuiden jouwden hem uit, spuugden of bekogelden hem met stenen. De Republikeinen lieten het bij vage algemeenheden (hetgeen voor Truman aanleiding vormde de gop te definiëren als de partij van de Grand Old Platidudes). Volgens hun strategen maakte de opkomst van de States' Rights Party Deweys verkiezing nog zekerder: het zuiden was altijd solide Democratisch geweest, nu was daar niet langer sprake van, de lachende derde zou Dewey worden. Was de campagne van '48 de eerste waarin het rassenprobleem een der centrale kwesties was, ze was tevens de eerste waaraan de diverse | |
[pagina 28]
| |
nieuwe televisiemaatschappijen ruime aandacht schonken. Sommigen voorspelden dat de Amerikaanse politiek daardoor radicaal zou veranderen. Ze konden nauwelijks bevroeden hoezeer zij gelijk zouden krijgen. Daarnaast was het de laatste campagne die werd verslagen door de fameuze gesel van de Amerikaanse ‘bobooisie’, Henry L. Mencken, en bovendien de laatste waarin de kandidaten per trein door het land spoorden om hun supporters vanaf het achterbalkon te wijzen op de eigen deugden en de ondeugden van de tegenstander. Vooral Truman maakte tientallen whistle stops, waarbij hij van leer trok tegen het tachtigste Republikeinse Congres dat niets had gedaan voor de Amerikaanse bevolking behalve hem dwarszitten. Aanvankelijk leek zijn strijd hopeloos maar langzaamaan breidde het gehoor van de gifkikker uit Missouri zich uit: zelden had men een president gehoord die zich van kleurrijker invectieven bediende om de oppositie te vloeren. | |
6Wel heel spectaculair werd het toen hij beweerde dat niet de Democraten soft on communism waren, maar dat integendeel een Republikeinse overwinning de communisten in de kaart zou spelen. De geschiedenis (1929!) had volgens Truman geleerd dat Republikeinen depressies veroorzaken. Welnu, een nieuwe economische ineenstorting zou koren op de communistische molen zijn. Het communisme tierde alleen welig onder ellendige economische omstandigheden (dat was ook de reden om West-Europa weer op de been te helpen), welvaart hield extremisme buiten de deur. De Democratische partij stond volgens Truman borg voor economische vooruitgang. Deze vooruitgang was alleen mogelijk indien alle groeperingen van de Amerikaanse maatschappij bij het federale beleid werden betrokken. De Republikeinen dachten slechts aan Business, aan de ‘drippingdown’-theorieën die het land onder Herbert Hoover hadden geplaagd. Voorspoed was de beste remedie tegen maatschappelijke onvrede; klassentegenstellingen zouden er door verdwijnen, en wie ogen had om te zien kon naar Trumans mening constateren dat zijn beleid een ‘economy of abundance’ naderbij bracht. De Republikeinen mochten dan hun anticommunistische stokpaardje berijden, hij zelf geloofde in de kracht van de Amerikaanse democratie. Het was onzinnig, zo redeneerden hij en andere Democraten nu, dat een enkele ambtenaar met communistische sympathieën een wezenlijk gevaar betekende voor de Amerikaanse samenleving in haar geheel. De regering deed al het mogelijke het bureaucratische apparaat te zuiveren van subversieve elementen, de fbi was waakzaam, er was een Loyalty Review Board die alle civil servants op hun Amerikaanse deugdelijkheid doorlichtte. Wat viel er nog meer te doen zonder de grondrechten van het individu aan te tasten? Intussen bepaalde Dewey zich er voornamelijk toe boven het politieke gewoel verheven te blijven. Hij reisde met zijn trein, de Victory Special, het land door maar verwaardigde zich nauwelijks op Trumans tirades te reageren. Zijn voornaamste zorg was eerder wie hij in zijn toekomstige kabinet zou opnemen. Het anticommunistische thema raakte hij slechts nu en dan aan om vervolgens meteen over te schakelen op de federale bureaucratie die niet zozeer pink of red was maar, wat voor hem zwaarder woog, het bedrijfsleven op alle mogelijke manieren dwars zat. En heel in het algemeen was het naar zijn zeggen ‘time for a change’: de Democraten hadden zich al sinds 1933 tegoed gedaan aan de staatsruif, ze waren lui en vadsig geworden. Met hem, Dewey, in het Witte Huis zou een frisse wind door Amerika gaan waaien, enzovoort. Zelfs verstokte Republikeinen konden nauwelijks een geeuw van verveling onderdrukken. Maar niet iedereen in het conservatieve kamp koos voor gematigdheid. In het House un-American Activities Committee bij voorbeeld spande een jonge afgevaardigde uit Californië, Richard Nixon, zich in het volle pond te | |
[pagina 29]
| |
halen uit de onthullingen van de ex-communist Whittaker Chambers.Ga naar eindnoot10. In augustus '48 liet deze de commissie weten dat hij in 1925 de leer van Marx had omarmd en in de jaren dertig een actieflid was geweest van een ‘ondergrondse’ afdeling van de communistische partij, waartoe ook een aantal vooraanstaande bureaucraten had behoord. Een van hen zou Alger Hiss zijn geweest. Hiss had snel carrière gemaakt in Washington, een hoge positie bereikt in het State Department, zou deel uitmaken van de Amerikaanse delegatie naar de conferentie van Jalta en na de oorlog ten slotte directeur worden van de prestigieuze Carnegie Endowment for Peace. Hij was het prototype van de New Dealer, een intellectueel, welbespraakt en gepolijst. Aanvankelijk ontkende Hiss ten stelligste Chambers ooit te hebben gekend, laat staan te hebben gesympathiseerd of te sympathiseren met het communisme. Maar op aandringen van Nixon verstrekte Chambers allerlei details uit het leven van Hisss, die zo saillant waren dat twijfel rees over Hiss' ontkenningen. Op 17 augustus gaf hij toe dat hij Chambers omstreeks 1935 wellicht onder een andere naam, George Crosley, had gekend. Maar sinds dat jaar zou deze schemerige figuur uit zijn leven zijn verdwenen. Chambers hield echter voet bij stuk: samen met Hiss zou hij hebben behoord tot een organisatie die ten doel had de regering te infiltreren en spionnage te bedrijven. Hiss deed hem daarop een proces aan. De zaak had zoveel bizarre facetten dat de media zich er op stortten. Op de televisie kon men de hoorzittingen van de commissie volgen, en Amerika koos partij. Ook Truman werd naar zijn mening gevraagd. Een journalist informeerde of de affaire-Hiss mogelijkerwijs een ‘red herring’ was om de aandacht af te leiden van wezenlijke problemen. Truman zei daarvan volkomen overtuigd te zijn. Veel belangrijker voor de kiezers was het falen van het Republikeinse Congres, dat hij zelf voor een speciale zitting midden in de zomer had bijeengeroepen teneinde de beloften waar te maken die in het Republikeinse verkiezingsprogramma waren geformuleerd. Natuurlijk zonder enig resultaat, en om hun hypocrisie te verdoezelen zou de oppositie trachten Hiss aan de schandpaal te nagelen, aldus Truman. | |
7Toch droeg Chambers steeds meer belastend materiaal aan. Hiss' oorspronkelijke zelfverzekerdheid verdween en onder het spervuur van vragen van de commissie, met Nixon in een glansrol, zag men hem veranderen in een man die overhoop lag met zijn eigen verleden. De Engelse journalist Alistair Cooke schreef dat met Hiss ‘a generation on trial’ stond, een generatie die onder druk van de crisisomstandigheden der jaren dertig maatschappelijke exprimenten had willen ondernemen, welke nu, tijdens de koude oorlog, opeens verdacht leken.Ga naar eindnoot11. Alger Hiss was zo'n figuur en wat hem extra suspect maakte was zijn prominente aanwezigheid op Jalta. De kritiek op de overeenkomsten die Roosevelt daar had gesloten, nam in 1948 in heftigheid toe, niet alleen in Republikeinse kring. Voor velen was het een raadsel waarom de Amerikanen te Jalta vergaande concessies aan de Russen hadden gedaan. Jalta kwam gelijk te staan met een onbegrijpelijk soort appeasement, dat echter door de onthullingen over Hiss wat meer begrijpelijk werd. Dat was ook de reden waarom de rechtervleugel van de gop druk ging uitoefenen op Dewey om de ‘mess’ in Washington centraal te stellen in zijn campagne. Alleen de Republikeinen zouden geschikt zijn de federale Augiasstal uit te mesten. Maar Dewey bleef zich beperken tot gemeenplaatsen - hij had de overwinning immers al op zak? De kiezers beschikten anders: in november stemden vierentwintig miljoen Amerikanen op dappere Harry, tweeëntwintig miljoen voor Dewey, terwijl de Progressieve partij en de States' Rights Party genoegen moesten nemen met iets meer dan één miljoen stemmen elk. Roosevelts coalitie was dank zij kunstmatige adem- | |
[pagina 30]
| |
haling overeind gebleven. Deze volkomen onverwachte overwinning van de Democraten (ook in het Congres behaalden zij de meerderheid) zou evenwel grote gevolgen hebben. In december 1948 toverde Chambers uit pompoenen (!) in zijn tuin kopieën te voorschijn van geheime documenten die hem naar zijn zeggen in 1938 waren toegespeeld door Alger Hiss. De conservatieven in Amerika verloren daarop al hun zelfbeheersing. Het definitieve bewijs was nu geleverd dat Washington wel degelijk vol zat met spionnen, die de regering-Truman de hand boven het hoofd hield. En na 1948 zouden de Republikeinen met graagte elke anticommunistische stok pakken om de Democraten mee te slaan. Dat ging ze des te gemakkelijker af omdat Amerika in 1949 zijn nucleaire monopolie verloor en tegelijk China ‘kwijtraakte’ aan het communisme. De verklaring lag voor de hand: Amerikaanse spionnen en Amerikaanse fellow travellers waren er de schuld van dat Amerika nog geen vijf jaar na afloop van de oorlog zijn superieure positie in de wereld dreigde te verliezen en het wereldcommunisme steeds verder zag oprukken. De irritatie over een containment-politiek die niet ‘containde’ nam toe, de jacht op subversieven werd nu pas echt geopend. Consensus veranderde in een star conformisme, en terwijl president Truman begin 1948 nog had beweerd dat Grote Broer geen kans had in Amerika, zouden al aan het einde van dat jaar talrijke little brothers de natie gaan zuiveren van al wat naar hun mening zweemde naar rood of roze. De enige Truman die zij wilden volgen was de man die tijdens zijn campagne had uitgeroepen: ‘I have said time and again that Almighty God intended this great nation to be the leader of what is right and what is well for the world [...] It requires that we remember that the foundation of the things for which we stand is the Book of the Law, and in the gospel according to St. Matthew, St. Mark, St. Luke and St. John. If we just remember that, and follow these precepts, we are going to get what God Almighty intended us to get.’Ga naar eindnoot12. Veel informatie bevatten voorts: R.J. Donovan, Conflict and crisis: The presidency of Harry S. Truman, 1945-1948, New York, 1977; J.C. Goulden, The best years, 1945-1950, New York, 1976; G. Hodgson, America in our time, New York, 1976; E.R. May, ‘Lessons of the past’: The use and misuse of history in American foreign policy, New York, 1973; D. Yergin, Shattered peace: The origins of the Cold War and the National Security State, Cambridge 1977; R.M. Freeland, The Truman doctrine and the origins of McCarthyism, New York, 1972; A.L. Hamby, Beyond the New Deal: Harry S. Truman and American liberalism, en S.M. Hartmann, Truman and the 80th Congress, Columbia, 1971. |
|