| |
| |
| |
Vojtech Mastny
De Sovjetunie en de militarisering van de koude oorlog in 1948
De koude oorlog begon vijfendertig jaar geleden als een politiek conflict. Dat kreeg in laatste instantie zijn vorm door twee onverenigbare opvattingen over internationale orde - de ene uitgaand van het beginsel van pluralisme, de andere van het machtsmonopolie van één partij. Sindsdien is het conflict uitgemond in een bewapeningswedloop, die niet meer in de eerste plaats wordt aangedreven door veranderende politieke calculaties van de wedijverende supermachten, maar door wapentechnische overwegingen die in belangrijke mate los staan van hun respectieve waardesystemen. Hoe en waarom ontstond deze uiterst belangrijke transformatie van het centrale conflict van onze tijd? Kunnen we uit een heronderzoek van het verleden afleiden wat gedaan kan worden - als er tenminste iets aan te doen valt - om dat proces van richting te veranderen en de onontkoombare rivaliteit tussen de grootmachten in minder dodelijke en meer rationele kanalen te sturen?
Hoe meer we de oorsprong van de koude oorlog vanuit een langere termijn perspectief bezien, hoe duidelijker het jaar 1948 een waterscheiding blijkt - en hoe meer ook het gedrag van de Sovjetunie in dat jaar een bepalende factor geweest blijkt te zijn in het vorm geven aan de gebeurtenissen die nog moesten komen. Zeker, de Oost-West betrekkingen waren al tevoren verslechterd. De beslissende heroriëntering begon aan Amerikaanse en niet aan Russische kant. De grote verandering, in de lente van 1947, was de keuze van de strategie van indamming (containment), die ondanks de vele verschillende vormen welke deze kreeg, bepalend bleef voor het Amerikaanse antwoord op de Russische uitdaging. Maar ‘indamming’ was bedoeld om uitbreiding tegen te gaan van de macht en invloed van de Sovjetunie in gebieden die als vitaal voor de belangen van de Verenigde Staten werden beschouwd. Het was daarom eerder een politieke dan een militaire strategie. Aanvankelijk leek de Sovjetunie dit ook zo op te vatten. Toegegeven, de Amerikaanse hulp aan Griekenland en Turkije in 1947, het eerste uitvloeisel van de nieuwe Amerikaanse strategie, hield het zenden van militaire adviseurs en van wapens in. Maar dat had geen andere verandering van het Russische beleid tot gevolg dan het uit routine veroordelen van de plotselinge Amerikaanse wens om regeringen in het zadel te houden die een relatief lage plaats op de lijst van prioriteiten van de Sovjetunie innamen. De kern van de indammingspolitiek was dan ook niet de bescheiden Amerikaanse hulp aan deze twee marginale landen, maar de zeer omvangrijke hulpverlening die vervolgens onder het Marshall-plan aan West-Europa werd verstrekt. Het was deze historische verbintenis die de Verenigde Staten aanging met de economische en daarmee ook met de politieke, sociale en ideologische stabilisering van dat cruciale gebied, die de Sovjetunie terecht opvatte als een krachtige uitdaging van het eigen perspectief op de
naoorlogse internationale orde - een uitdaging van nadrukkelijk niet-militaire aard.
Wat was dat perspectief van de Sovjetunie
| |
| |
op de naoorlogse ordening? Aanvankelijk was dit zowel gematigder als ingrijpender dan wat er in werkelijkheid uiteindelijk ontstond. Voor Stalin was Europa de sleutel tot de veiligheid van de Sovjetunie. Van dat gegeven uitgaand voorzag hij een zo door en door verzwakt en verdeeld continent, dat de Sovjetunie er voor onbepaalde tijd haar hegemonie zou kunnen uitoefenen. Dit kwam neer op rechtstreekse controle van dat deel van Europa dat algemeen erkend werd als het eigen bolwerk en een minder directe vorm van overheersing in alle andere landen. Geen enkel Europees land zou nog in staat zijn om de wensen van Moskou in de wind te slaan.
Dit veiligheidsconcept vroeg niet noodzakelijkerwijs om het vestigen van communistische regimes, maar sloot dat ook niet uit als de omstandigheden het mogelijk zouden maken. De Sovjetunie steunde de ontwikkeling van loyale communistische partijen waar dat maar mogelijk was, maar gaf toch de voorkeur aan plooibare coalities waarin deze partijen wel in de machtsbalans de doorslag zouden geven maar niet op hun eentje de verantwoordelijkheid zouden dragen. Dergelijke coalities zouden in ieder geval eerder op geloofwaardige steun in eigen land kunnen rekenen en bovendien de Verenigde Staten niet onnodig in het harnas jagen.
Het perspectief van Stalin was aantrekkelijk omdat het op het eerste gezicht het eeuwige veiligheidsprobleem van de Sovjetunie leek op te lossen. Maar ondanks zijn reputatie een realist te zijn was het in feite niet minder illusoir dan de oorspronkelijke Amerikaanse notie van een bondgenootschap met Moskou in een volgens Amerikaanse beginselen geordende wereld - alleen heel wat gevaarlijker. Stalin overschatte in de eerste plaats zijn vermogen om in Oost-Europa het soort heerschappij te vestigen dat hij zich wenste, zonder zich in toenemende mate op de communisten te verlaten. En de wijze waarop hij dat deed - in Polen en elders - moest zijn voormalige bondgenoten wel alarmeren, waardoor al in 1945 het afglijden naar de koude oorlog begon. Ten tweede beoordeelde hij de toestand van West-Europa verkeerd. West-Europa was namelijk bepaald nog niet als machtsfactor verdwenen. Het waren de gevolgen van deze verkeerde beoordeling die het koude-oorlogsproces onomkeerbaar maakten.
Het is niet zeker of West-Europa zonder de precies op het juiste moment komende Amerikaanse hulp op de been gekrabbeld zou zijn. Wél zeker is het dat de macht van de Sovjetunie het herstel van West-Europa niet kon verhinderen. Maar het veiligheidsperspectief van Stalin berustte nu juist op het voorkómen van dat herstel. Stalin had daarmee het verwezenlijken van wat hij als zijn eigen vitale belang zag, afhankelijk gemaakt van ontwikkelingen, die hij noch beheerste, noch begreep. Het Russische streven naar absolute veiligheid, dat de absolute onveiligheid van ieder ander land in zijn buurt vereiste, moest vroeg of laat wel in botsing komen met de Amerikaanse opvatting van het eigen nationaal belang, die erop neerkwam dat geen enkel land mocht worden toegestaan om Europa te overheersen. Per slot van rekening hadden de Verenigde Staten in twee wereldoorlogen voor dat doel gevochten.
Het Marshall-plan maakte het herstel van West-Europa zo goed als zeker en luidde bovendien het op handen zijnde bankroet in van Stalins visie op de meest wenselijke naoorlogse internationale orde. Voor de zoveelste keer zag de Sovjetunie zich gesteld voor een verslechterende veiligheidssituatie. Dat Stalin zelf sterk aan die verslechtering had bijgedragen door zijn willekeurige en veel te beperkte definitie van veiligheid, maakte die positie niet minder zorgelijk. Dat het mede de intrinsieke merites van het westerse en het Sovjet-systeem op de proef stelde, deed het er voor het laatste ook niet al te best uitzien. Ondanks dappere taal over het heden en een groot zelfvertrouwen in de toekomst was het materiële overwicht van het ‘kapitalisme’ op het ‘socialisme’ vanzelfsprekend en de uitkomst van een vergelijking van hun respectieve populariteit op zijn best onzeker. Stalin beantwoordde de uitdaging
| |
| |
niettemin met dezelfde munt.
Al waren de hulpbronnen van Moskou inferieur aan die van het Westen, ze waren groter dan ze ooit tevoren geweest waren. De Tweede Wereldoorlog zelf en de nasleep ervan hadden geresulteerd in een niet eerder vertoonde uitbreiding van de macht en invloed van de Sovjetunie. De Sovjetunie had zich weten te verzekeren van de heerschappij over uitgebreide gebieden in Europa en Azië. Ook haar prestige als onbetwiste leider van het internationale communisme bereikte in 1947 een hoogtepunt. Nooit tevoren of daarna was de beweging die Moskou als uniek instrument voor het eigen buitenlandse beleid had opgekweekt zo eensgezind en geïnspireerd en zo ontvankelijk voor Russische leiding. Het was daarom niet verbazend dat Stalin besloot om deze geduchte politieke, ideologische en morele hulpbron te gebruiken. Daarmee verhoogde hij het niveau van de confrontatie, zij het dat er nog steeds geen militaire bijbetekenissen aan waren verbonden.
De ingrijpende transformatie van het Amerikaanse beleid eerder in dat jaar was briljant uitgedacht, zeer snel uitgevoerd en uiteindelijk opvallend succesvol. De daarmee overeenkomende verandering aan de Sovjet-kant ontwikkelde zich - ondanks de ‘wetenschappelijke’ pretenties van een marxistisch regime - op een proefondervindelijke manier en nam ook meer tijd in beslag, terwijl de resultaten uiteindelijk niet met de verwachtingen overeen kwamen.
De ingewikkelde opeenvolging van gebeurtenissen begon in september 1947 met de oprichting van de Kominform als het coördinerende lichaam van de belangrijkste Europese communistische partijen. Op de oprichtingsbijeenkomst verwierp Andrei Zhdanov namens de Sovjetunie officieel de coalitiestrategie, die Moskou hen tevoren dwong te volgen. Hij kondigde ook de doctrine af van de ‘twee kampen’, een doctrine die de onverzoenlijke vijandschap postuleerde tussen het kapitalisme en socialisme in een in twee machtsblokken verdeeld Europa. Deze leer hield in dat de Sovjetunie afzag van de hoop om het continent te overheersen door gunstige ontwikkelingen uit te buiten die zich in feite niet hadden voorgedaan. In plaats daarvan werd een bewuste poging ondernomen om door strijdvaardig optreden aan beide kanten van de kloof de steeds ongunstiger ontwikkelingen te keren. Aan westerse kant, met name in Frankrijk en Italië, moesten de communisten hun internationalistische plicht doen door pro-Amerikaanse regeringen te ondermijnen door middel van verlammende stakingen en sterk opgevoerde politieke agitatie. In Oosteuropese landen hield de nieuwe internationalistische campagne in, dat er een communistisch machtsmonopolie moest worden gevestigd. Hoewel het doel duidelijk was, de middelen om het te bereiken waren dat niet.
In de laatste maanden van 1947 zocht de Sovjetunie naar de beste middelen om haar Oosteuropese machtsbereik zo goed mogelijk te organiseren voor de op handen zijnde confrontatie met het Westen. Kennis achteraf doet de mate van onzekerheid vervagen, die een taak van een dergelijke omvang onvermijdelijk bemoeilijkt. Dat blijkt vooral bij het project voor supranationale integratie van Oost-Europa, waar het Joegoslavië van Tito zich enthousiast voor inzette, maar dat achteraf de katalysator bleek van zijn breuk met Stalin kort erna. Toch was de Russische leider van het project op de hoogte en hoewel hij het eerder had ontmoedigd deed hij dat nu niet meer. Hij liet Zhdanov aan Joegoslavië de leidende rol geven bij het op gang brengen van het internationalistische offensief van de Kominform. Ook het hoofdkwartier ervan liet hij in Belgrado vestigen. In het licht van wat erop is gevolgd, zijn de Joegoslaven geneigd om alle gunsten van de Sovjetunie te interpreteren als omvangrijke misleiding. Maar ondanks Stalins neiging tot bedrog kon zijn vertrouwen heel gemeend zijn.
De Joegoslavische communisten, die graag hadden gezien, dat hun staat zou worden opgenomen in de Sovjetunie als één van de constituerende republieken, zochten juist gretig de erkenning als Stalins meest vertrouwde volge- | |
| |
lingen die Zhdanov ze nu eindelijk gaf. Hun welverdiende reputatie als leiders van het meest militante anti-Amerikaanse regime in het naoorlogse Europa kwam de Russische politiek in de laatste maanden van 1947 goed van pas. Er was ook geen enkele aanwijzing voor Stalins ontevredenheid over hun diplomatie die, in voorbereiding van een latere confederatie van alle communistische staten in de Balkan en misschien elders in Oost-Europa, ernaar streefde om een netwerk van wederzijdse verdedigingsverdragen met Joegoslaviës directe buren tot stand te brengen. Deze verdragen verschilden van eerdere (soortgelijke) instrumenten van het Sovjet-blok door clausules die niet alleen tegen Duitsland waren gericht maar impliciet ook tegen de Verenigde Staten. Zij waren aan het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken voorgelegd voordat ze uiteindelijk werden vastgesteld tijdens de triomfantelijke bezoeken van Tito aan de respectieve hoofdsteden tegen het einde van het jaar.
Het is daarom des te raadselachtiger dat 1948 begon met de historische confrontatie tussen de Sovjetunie en Joegoslavië die, hoewel aanvankelijk voor de ogen van het publiek verborgen, zich al snel tot een open breuk van enorme afmetingen ontwikkelde. Dit was niet de ontknoping van enige al eerder zichtbare verslechtering van de betrekkingen tussen de twee staten. Het is zeker dat Joegoslavische vertegenwoordigers, toen ze in januari en februari naar Moskou werden geroepen, volstrekt werden verrast door Stalins schijnbaar onverklaarbare gedrag.
De Russische dictator moedigde tijdens die gesprekken de Joegoslaven aan om Albanië in te lijven, alleen om ze een paar dagen later de mantel uit te vegen omdat ze dat zogenaamd juist wilden proberen. Hij gaf ze ook een reprimande voor het sluiten van de recente veiligheidsverdragen, waartegen hij tevoren geen enkel bezwaar had laten blijken. Samen met hun Bulgaarse kameraden, kregen de Joegoslaven ervan langs dat ze een confederatie van de Balkanstaten voorstonden, maar tegelijkertijd kregen ze wel te horen dat ze die confederatie tussen hun eigen landen zo snel mogelijk tot stand moesten brengen. Als opperste belediging dwong Minister van Buitenlandse Zaken Molotov de ongelukkige bezoekers een vernederende verklaring te ondertekenen, waarin ze moesten beloven om de Sovjetregering te raadplegen over alle buitenlandse politieke kwesties - alsof ze dat niet al lang op eigen initiatief deden.
Hieruit moet wel volgen dat het eigenaardige gedrag van Stalin niet het resultaat was van iets wat de Joegoslaven al of niet hadden gedaan, maar van een plotselinge ommezwaai van zijn eigen beleid. Tegen 1948 waren de plannen van de Kominform in West-Europa niet alleen mislukt, maar dreigden ze ook contra-produktief te worden. De door de communisten gecoördineerde stakingen in Frankrijk en Italië verzwakten de respectieve regeringen daar niet, maar versterkten eerder het algemene wantrouwen in de Sovjetunie en de bereidheid om zich onder Amerikaans leiderschap te scharen.
In Griekenland, waar de communisten een burgeroorlog voerden, werd onder hun auspiciën in december 1947 een ‘voorlopige regering’ gevormd. Al was dit voor zover bekend is niet uitdrukkelijk door Moskou verboden, in de nieuwe situatie moest het wel beschouwd worden als een vergissing waarvan de risico's groter waren dan Stalin wenste te nemen. Gedurende de gesprekken met de Joegoslaven vertelde Stalin hun in ieder geval dat de Griekse opstand zou mislukken en onmiddellijk moest worden beëindigd. Zijn draai van honderdtachtig graden tegenover Albanië - een land dat hij overigens met onverholen minachting behandelde - doet ook een snelle herberekening veronderstellen van de mogelijke risico's die verbonden waren aan een poging om de status quo te veranderen zo dicht bij Griekenland, waarbij de Verenigde Staten het eigen vitale belang ondubbelzinnig duidelijk had gemaakt.
Maar terwijl Stalin aan de rand van zijn
| |
| |
machtsbereik voorzichtiger werd, ging hij des te vastberadener zijn greep op dat gebied zelf versterken. Nadat hij het aanvankelijk door hem gesteunde plan voor een confederatie van Oost-Europa in de grond had geboord, volgde hij nu een andere benadering voor het organiseren van dat gebied - een benadering waarvan het minder waarschijnlijk was dat het Westen gealarmeerd zou raken, maar te zelfder tijd meer geëigend om de heerschappij van de Sovjetunie te versterken. In een snelle opeenvolging van bilaterale verdragen versterkte Moskou de directe banden met haar onderhorigheden als in naam soevereine staten en als zodanig van elkaar gescheiden.
In plaats van het scheppen van een nieuwe overkoepelende structuur was het doel om de bestaande staten een maximale uniformiteit op te leggen, waardoor ze zouden worden omgevormd tot replica's van de Sovjetunie zelf. De Joegoslaven werden toen, ironisch genoeg, juist getroffen door hun neiging om het Sovjetmodel grondiger na te bootsen dan wie ook. Volgens de eigenaardige logica van Stalin moesten juist de meest loyale volgelingen een bijzondere vernedering ondergaan. Daarmee zou het beginsel van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, dat hij boven iedere vrijwillige vorm van bondgenootschap stelde, ook krachtig genoeg aan de andere staten worden opgelegd.
In de steeds meer verbitterde geheime correspondentie tussen Moskou en Belgrado ontbrak de beschuldiging van een onvoldoende strijdbare buitenlandse politiek opvallend in de lange lijst van overigens even onwaarschijnlijke beschuldigingen waarmee Stalin de Joegoslaven bestookte. Dit wijst er ten eerste op dat de controverse niet werkelijk berustte op meningsverschillen over de buitenlandse politiek, en ten tweede dat de Sovjetunie het Westen nog steeds niet onnodig wilde provoceren, maar wel voortging het eigen imperium te consolideren. De communistische staatsgreep in Tsjecho-Slowakije eind februari had dat provocerende effect toch.
Tsjechoslowaakse communisten probeerden de coalitieregering in hun land al te vervangen door hun eigen bewind vanaf het ogenblik dat de Sovjetunie hen dit had opgedragen toen de Kominform in het leven werd geroepen. Maar het tijdstip waaróp werd bepaald door hun binnenlandse tegenstanders die, aan groeiende druk onderworpen, een kabinetscrisis versnelden waarop zij niet waren voorbereid, anders dan de communisten. De uitkomst van de strijd was overigens nooit aan twijfel onderhevig. Aangezien de niet-communistische politici onderwerping aan Moskou al tot leidend beginsel van de Tjechoslowaakse buitenlandse politiek hadden gemaakt, zelfs voordat Stalin dat afdwong, en aangezien zij zich zelf al aan systematische schendingen van de democratische procedures te buiten gegaan waren, waren zij slecht toegerust om een door Moskou gesteunde machtsgreep van de communisten te weerstaan, toen de gelegenheid daartoe zich voordeed. Daarom hoefde het Rode Leger geen vinger uit te steken en de communistische militia's geen schot af te vuren.
In Tsjecho-Slowakije maakte de Sovjetunie gebruik van een allang bestaande gelegenheid om wat in die tijd een goedkope overwinning leek te behalen. Toch moest Moskou een prijs betalen voor het cynisme waarmee de machtsgreep werd uitgevoerd en voor de geschapen situatie, waarin de gewelddadige dood van de Minister van Buitenlandse Zaken, Jan Masaryk, plaatsvond. Het was duidelijk dat de communisten hierbij betrokken waren. De verontwaardiging in West-Europa zette zich meteen om in verlies voor de communisten bij de verkiezingen in Italië. De machtsovername in Tsjecho-Slowakije werd alom opgevat als een eerste stap in de voortgaande expansie van het Sovjet-rijk. Maar het was in feite eerder de afsluiting van het proces dan de Stalinistische integratie daarvan.
De Finse communisten waren net zo belust op de macht als hun Tsjechoslowaakse tegenhangers. Na de machtsgreep in Praag verklaarde een van hun leiders in een openbare toe- | |
| |
spraak dat Tsjecho-Slowakije het goede voorbeeld had gegeven. En inderdaad volgde prompt een kabinetscrisis, die werd uitgelokt door het grillige gedrag van de communistische minister van Binnenlandse Zaken. Toen de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije nog aan de gang waren, had Stalin bovendien geëist dat het Fins-Russische verdrag herzien moest worden in overeenstemming met de bilaterale verdragen die hij had opgelegd aan reeds door de Sovjetunie onderworpen landen.
Maar hier hielden de overeenkomsten tussen Tsjecho-Slowakije en Finland op. Het ontslag van de communistische minister door de Finse president beëindigde de crisis en toen Finse vertegenwoordigers na gepast oponthoud Moskou bereikten om een nieuw verdrag te bespreken, verraste Stalin hen door niet verder aan te dringen. Het valt niet te bewijzen dat dit resultaat al van tevoren vast stond, evenals het tegendeel in het geval van Tsjecho-Slowakije. Maar het ontbreken van gunstige mogelijkheden, gezien tegen de achtergrond van het hardnekkige Finse verzet tegen voorgaande inbreuken op hun onafhankelijkheid van de kant van de Sovjetunie, legde Stalin ongetwijfeld beperkingen op. Het deed hem de Finse uitzondering dulden en daarin gedroeg hij zich zonder twijfel in die tijd het meest als een staatsman. Nadat hij zijn land de last van een imperium had opgelegd, schiep hij onbewust ook een model - en misschien het enige levensvatbare - voor de mogelijke ontbinding ervan wanneer dat eenmaal onvermijdelijk zou zijn geworden.
Maar in 1948 was die tijd ongetwijfeld nog heel ver weg en waren de voorbeelden van zelfbeperking minder belangrijk dan de overduidelijke buitensporigheden van het gedrag van de Sovjetunie. In maart stelde John McCloy, de Amerikaanse militaire gouverneur in Duitsland, vast dat ‘oorlog onverwacht plotseling zou kunnen uitbreken’. Niets wijst erop dat de Sovjetunie zich toen voorbereidde op een oorlog met het ontzaglijk veel machtiger westerse blok en nog veel minder dat het die oorlog wenste, zeker niet in de nabije toekomst. Maar het voortdurende getheoretiseer van de Sovjetunie over ‘onvermijdelijkheid van de oorlog’ kwam slecht van pas. Het is juist dat die theoretische uitspraken verwezen naar de wenselijkheid van onderlinge strijd tussen de kapitalistische staten, in plaats van naar een oorlog tussen hen en het socialistische blok. Niettemin bracht de combinatie van agressief politiek gedrag en militante retoriek een oorlogsachtige atmosfeer teweeg. Door in juni de Berlijnse blokkade op te leggen voegde Moskou voor de eerste keer een militaire dimensie toe aan wat tot nog toe in feite een politieke rivaliteit tussen de twee machtsblokken was geweest.
Door te proberen een lokaal strategisch voordeel om te zetten in algemene politieke winst nam de Sovjetunie bewust een militair risico. Het doet er niet toe of Stalin de westerse machten uit de belegerde stad wilde verwijderen of een overeenkomst over de toekomst van Duitsland op Russische voorwaarden wilde afdwingen, zoals waarschijnlijker was, gezien het feit dat hij de deur openhield voor besprekingen. Want in plaats van een nederlaag te aanvaarden, hadden de Verenigde Staten heel goed er de voorkeur aan kunnen geven om de blokkade met geweld te doorbreken. Alleen de vaste overtuiging van Stalin dat dit een te verwaarlozen risico was, kon een zo roekeloos avontuur rechtvaardigen.
In feite was het risico groter dan hij gedacht moet hebben. In Washington adviseerden invloedrijke stemmen het gebruik van geweld om, wat zij geloofden dat Russische bluf was, op de proef te stellen. Zij kregen niet de overhand en de oplossing die de Verenigde Staten uiteindelijk kozen - het uitsluitend door de lucht bevoorraden van de stad - was even vindingrijk als onmogelijk van tevoren te voorzien. Het valt niet te zeggen of er uiteindelijk een open confrontatie met het Rode Leger van zou zijn gekomen als Amerika had gepoogd om door de blokkade heen te breken. Maar we weten nu wel dat alleen het onwaarschijnlijke het mogelijke heeft gekeerd.
| |
| |
De vraag blijft waarom de meestal zo voorzichtige Stalin dit risico, dat het hele Oost-Westconflict van karakter heeft veranderd, nam. Hij legde de blokkade op vlak voor de al vastgestelde Kominform bijeenkomst, waarin Joegoslavië uit het ‘socialistische kamp’ zou worden gestoten. Het is niet zeker of Stalin de ruzie met Tito was begonnen met de bedoeling om hem afgezet te krijgen. Maar tegen die tijd was dat zonder enige twijfel de bedoeling, aangezien het verzet van Joegoslavië het oorspronkelijke Russische plan om dat land te vernederen had doen mislukken. Een door Moskou geinstigeerde samenzwering binnen de Joegoslavische communistische partij was zich aan het vormen.
De geheimzinnigheid waarin de controverse zich ontwikkelde verborg hoe wanhopig Stalin een succes nodig had. Zowel in Berlijn als in Belgrado leek een makkelijk succes aanvankelijk vrijwel zeker. En evenals in Berlijn ontging het Stalin onverwacht toen Tito, wel verre van zich te laten afschrikken, zijn zaak openlijk aan het Joegoslavische volk voorlegde en het overleefde. Zelden zijn twee zaken van dusdanig centraal belang voor de buitenlandse en binnenlandse belangen van Moskou, zo slecht behandeld. De Sovjetunie werd als roekeloos én zwak aan de kaak gesteld.
Al was Europa het hoofdtoneel waarop de koude oorlog werd opgevoerd, wat er achter de coulissen in het Midden Oosten gebeurde maakte het er niet beter op. In mei werd de Sovjetunie mede-sponsor van een resolutie van de Verenigde Naties, waarin het vestigen van de staat Israël werd goedgekeurd. Het steunen van een joodse staat betekende in die tijd voor de Sovjetunie het verzwakken van de positie van Engeland als de belangrijkste westerse mogendheid in dat strategisch zo belangrijke gebied. Met behulp van zijn vazal Tsjecho-Slowakije was Moskou de belangrijkste leverancier van wapens aan de Israëlische strijdkrachten, die de Arabieren bestreden. Omdat de Sovjetunie zeer nauwe betrekkingen met de nieuwe staat wilde onderhouden, ontving het de eerste diplomatieke vertegenwoordiger daarvan met veel vertoon.
Maar Stalin had al spoedig goede redenen om zich nog eens te bedenken over zijn flirt met het zionisme. Het in Moskou verschijnen van de eerste Israëlische gezant, Golda Meïr, had opnieuw een onverwacht gevolg: roerige manifestaties van nationalistische en religieuze hartstocht bij de Russische joden. Sinds duizenden Moskovieten de geallieerde overwinning in mei 1945 hadden toegejuicht, had de Russische hoofdstad geen soortgelijke spontane uitbarsting meer gekend, en als precedent was het niet bemoedigend. Met deze gebeurtenis kwamen de gevolgen van Stalins recente vergissingen in de buitenlandse politiek het dichtst bij huis. Er volgde een nieuwe terugval in antisemitisme, dat overigens nooit ver uit Stalins gedachten was.
Tegen het einde van de zomer kon de balans worden opgemaakt van het plotselinge verval van de aanvankelijk zo fortuinlijke internationale positie van de Sovjetunie. Behalve Stalin zelf was niemand dan Zhdanov zo nauw verbonden met alles wat verkeerd was gegaan. Hij had een leidende rol gespeeld bij de pogingen om zowel de Russische joden als de joden in het buitenland achter de zaak van Moskou te krijgen. Hij was het brein achter de mislukte ondermijning van West-Europa door de Kominform, en hij was het ook die aan Tito's Joegoslavië de leidende rol had toebedeeld bij de integratie van Oost-Europa op communistische leest. En daarna was hij belast met de uitstoting van datzelfde land uit de Kominform - nog een mislukking. Het is begrijpelijk dat de ster van Zhdanov aan glans inboette. Het is nog steeds niet zeker of zijn dood op 31 augustus 1948 toeval was of zoals sommige Sovjet-woordvoerders later zouden suggereren, het resultaat van ‘vuil spel’. Hij zelf viel nooit officieel uit de gratie, maar de meeste van zijn medewerkers wel.
Door de in 1948 begonnen ideologische vernieuwingen krijgt men enig inzicht in het eigenaardige soort opmaken van de balans, dat in
| |
| |
Moskou op gang kwam. De Sovjetunie begon bijna tegelijkertijd met de dubbelcampagne tegen ‘losgeslagen cosmopolitanisme’ en ‘bourgeois nationalisme’, die het tegendeel moesten zijn van de communistische deugden, respectievelijk internationalisme en patriottisme. Die deugden werden ieder op hun beurt zowel in West-Europa als in Oost-Europa ten tonele gevoerd, zij het om verschillende redenen. In West-Europa beriepen de communisten zich op patriottisme om hun landen zich teweer te doen stellen tegen de Verenigde Staten. In Oost-Europa diende internationalisme als argument om de Joegoslavische ketterij tegen te gaan. Na de breuk met Tito werd de leer van ‘verschillende wegen naar het socialisme’ officieel in de ban gedaan. Maar wat belangrijker was, elk van de pejoratieve etiketten kon beurtelings op de individuen, die als zondebokken voor falend beleid werden uitgekozen, worden geplakt.
De merkwaardige lotgevallen van Wladislaw Gomulka, die soms ten onrechte wordt afgebeeld als een mogelijke Poolse Tito, vormen een goed voorbeeld. In september werd hij om schijnbaar triviale redenen onderworpen aan een partijproces. Het proces ging om een volledig onbekend artikel dat in 1944 door een van zijn medewerkers was geschreven. Het bepleitte een compromis met de lokale volgelingen van de Poolse regering in ballingschap in Londen. Het voornaamste doel van het artikel was eigenlijk om zich te onderwerpen aan Moskou's kritiek op de eerder door Gomulka geuite mening dat een dergelijk compromis mogelijk noch wenselijk was. Uit het erop volgende verloop van de gebeurtenissen bleek dat hij gelijk had en Moskou niet. Maar aangezien Stalin nooit wou toegeven dat zijn beleid verkeerd was of zelfs veranderd zou kunnen worden, moesten zijn onderhorigen die dat beleid in het verleden loyaal hadden uitgevoerd achteraf juist daarvan worden beschuldigd. Die charade liep vooruit op het kenmerkende patroon van de zuiveringsprocessen in de komende jaren.
Bij het toe- en afnemen van hun hoop op gunstige ontwikkelingen, analyseerden de Russische leiders de lange termijn tendensen in de ‘correlatie van krachten’ tussen hun eigen en de kapitalistische wereld. Maar zoals vooral de debatten over de geschriften van Eugen Varga lieten zien, gaf hun analyse minder de werkelijkheid weer dan de behoefte om reeds vaststaande opvattingen te rationaliseren. Tevoren steunde de stelling van Varga, dat het kapitalisme een periode van tijdelijke stabiliteit doormaakte, het idee dat dit de Sovjetunie in staat zou stellen om de eigen macht en invloed uit te breiden zonder op al te sterke weerstand te stuiten. Maar in de herfst van 1948 werd Varga juist aangevallen op grond van de stelling dat het kapitalisme in een diepe crisis verkeerde en daarom gevaarlijk was. Dit zou het mobiliseren van alle hulpbronnen van het ‘socialistische kamp’ vereisen om zich voor te bereiden op een confrontatie. De verschuiving van prioriteiten van consumptie- naar kapitaalgoederen gaf aan dat men zich in toenemende mate op militaire macht ging verlaten.
Welke ook de onpersoonlijke krachten mogen zijn, waarvan het marxisme leert dat ze de loop van de geschiedenis bepalen, Stalin zag zeer goed dat persoonlijkheden veel verschil kunnen maken. Hij volgde zorgelijk de Amerikaanse presidentsverkiezingen, waarbij hij ondubbelzinnig maar niet erg handig zijn hoop uitsprak dat Truman zou verliezen. Het enthousiasme voor Henry Wallace dat de Sovjetdictator openlijk ten toon spreidde, was waarschijnlijk al voldoende om diens nederlaag te verzekeren, zij het niet noodzakelijkerwijs de overwinning van Truman. Stalin was bepaald niet de enige die Trumans kansen op herverkiezing verkeerd beoordeelde, maar hij had wel de meeste redenen om het resultaat diep te betreuren.
De internationale omgeving van de Sovjetunie verslechterde in de tweede helft van 1948 verder. Maar toen het nieuwe jaar op het punt stond te beginnen was het beeld toch niet helemaal somber. Het Russische volk, al was het
| |
| |
vermoeid en weerbarstig, droeg tenminste met spreekwoordelijk geduld zijn lot. En wat de kosten daarvan ook mochten zijn, de Sovjeteconomie bereikte haar vooroorlogse niveau en bleef in een indrukwekkend tempo verder groeien. Voor Stalin was misschien nog het meest bemoedigend, dat de Joegoslavische ketterij zich niet verder verspreidde. Ondanks de vele tegenslagen in de buitenwereld hield het binnenlandse front van het pas samengebrachte rijk zich goed.
Had een meer verzoeningsgezind Amerikaans beleid op dit kritieke moment de op handen zijnde militarisering van de koude oorlog kunnen tegenhouden en misschien ook een verdere verkilling van de Oost-Westrelaties kunnen keren? De vraag is wel belangrijk, maar academisch, want het toenmalige gedrag van de Sovjetunie maakte iedere verzoening ondenkbaar. Later, in 1949, beperkte de Sovjetunie haar verliezen door de slecht doordachte blokkade van Berlijn op te heffen. Maar de reeds aangerichte schade kon niet meer ongedaan worden gemaakt. Vóór het einde van de blokkade hadden de Westeuropeanen al met dezelfde munt geantwoord op de vermeende militaire dreiging van de Sovjetunie door een bondgenootschap met de Verenigde Staten aan te gaan.
De schepping van de navo voerde het niveau van de confrontatie op en versterkte daarmee het patroon van uitdaging en antwoord, dat uiteindelijk een bewapeningswedloop onvermijdelijk maakte. Al spoedig zou de herziene indammingsdoctrine, die in het begin van 1950 gecodificeerd zou worden in het geheime nsc-1968 memorandum, de Sovjet-dreiging ondubbelzinnig niet alleen als een politieke maar ook als een militaire dreiging bestempelen. Die beoordeling was niet geheel juist, want de Russen waren niet van plan om West-Europa aan te vallen, zoals men in die tijd dacht. Maar zij was ook niet geheel onjuist omdat de Sovjetunie haar best deed om die indruk te wekken door haar militaire kracht op te bouwen en geschikt te maken om buiten de eigen grenzen te gebruiken.
De militaire uitgaven van de Sovjetunie werden groter dan die van de Verenigde Staten. De ontploffing van de eerste Russische atoombom in 1949 verbeterde vanuit het perspectief van Moskou de ‘correlatie van krachten’ dramatisch. Niet alleen maakte de Sovjetunie publiekelijk kond, dat zij de internationale situatie met meer zelfvertrouwen tegemoet trad, de legers van het Sovjet-blok begonnen ook met voorbereidingen voor een invasie van Joegoslavië. En dat die invasie er nooit van gekomen is kwam doordat - volgens hooggeplaatste overlopers die bij de planning ervan waren betrokken - de nog stoutmoediger militaire avonturen, die Stalin goedkeurde, namelijk de Noordkoreaanse aanval op Zuid-Korea, op onverwacht sterk Amerikaans verzet stuitte. Maar al kwam er in Europa geen oorlog, de militarisering van de koude oorlog zette door.
Het is nuttig om de misrekeningen van de Sovjetunie, die deze bedroevende loop van gebeurtenissen kunnen verklaren, te resumeren. Zelfs tegen het einde van 1947 concurreerden de twee rivaliserende machtssystemen nog met niet-militaire middelen, zij het met toenemende verbetenheid. Terwijl de Sovjetunie daarin aan de verliezende hand was, begon zij in het begin van 1948 haar militante houding tegen West-Europa te matigen, maar tezelfdertijd de eigen greep op Oost-Europa te verstevigen. Stalin was daarbij zo onverstandig een te groot belang toe te kennen aan het volledig onderdrukken van Joegoslavië, waarvan het onverwachte verzet zijn problemen sterk deed toenemen. Tegen de achtergrond van het politieke overwicht van het Westen dwong de kunstmatige uitgelokte Joegoslavische crisis hem om een gok te wagen om een belangrijk succes te behalen. Zijn mislukte uitbuiten van het schijnbare Russische militaire overwicht in Berlijn leidde daarentegen tot een verdere verslechtering van Moskou's internationale positie. Het Westen voegde nu aan zijn politiek overwicht het besluit toe om eveneens weer een militaire macht op te bouwen. Stalin had toen nog steeds
| |
| |
de mogelijkheid om zijn westerse tegenstanders over zijn bedoelingen gerust te stellen, zoals hij eerder gedaan had toen zijn binnenlandse front minder veilig was. Maar nadat hij het verlies van Joegoslavië had doorstaan en zijn eigen orde aan de rest van het Sovjet-imperium had opgelegd, verkoos hij het om die mogelijkheid nu niet te benutten. In plaats daarvan intensifieerde hij de Oost-Westrivaliteit en bracht hij deze op de rand van oorlog.
De handelingen van Moskou gedurende deze kritieke periode kwamen eerder voort uit de behoeften van de Russische machtspositie, zoals Stalin die bepaalde, dan uit de groeiende westerse militaire kracht. Zoals altijd, was ook toen de onveiligheid van de Sovjetunie vooral van politieke aard. Daarom kon de Russische neiging om in het gebruik of het dreigen met geweld, verlichting te zoeken voor die onveiligheid eigenlijk niet worden voorkomen, maar alleen teniet gedaan. Daarin lag - en ligt nog steeds - de voornaamste overweging voor het behoud en zonodig herstel van een militair evenwicht, dat ironisch genoeg een eerste vereiste is voor het demilitariseren van de onvermijdelijke rivaliteit. Maar zoals de nasleep van 1948 laat zien is een vereiste nog geen garantie. Want de Amerikaanse indammingspolitiek, hoe succesvol verder ook, mislukte maar al te duidelijk bij het tegengaan van een bewapeningswedloop.
Waar het om gaat is dat de toestand van de Oost-Westbetrekkingen nooit het resultaat van het Amerikaans beleid alleen is geweest. Die toestand heeft altijd ook berust op Moskou's beoordeling van de eigen inerne kracht en zwakte, zowel in absolute termen als in relatie tot die van haar tegenstanders. En die beoordeling kan het Westen alleen indirect en marginaal beïnvloeden - zo het dat al kan. In 1948 werd Stalin onderworpen aan een groeiende druk van buiten, maar intern waren de huidige staat en de toekomstige vooruitzichten van zijn machtsbereik bemoedigend genoeg om hem niet te dwingen een compromis met de buitenwereld te sluiten. Dat moet hij althans hebben gedacht, als we uitgaan van het toenemende agressieve patroon van de buitenlandse politiek van de Sovjetunie.
In 1984 worden de opvolgers van Stalin opnieuw met een verslechterende veiligheidspositie geconfronteerd, aangezien de groeiende Amerikaanse militaire kracht zowel hun winst in bewapening van de laatste jaren teniet doet als de kans op gemakkelijke politieke voordeeltjes vermindert. Maar het leiderschap in de Sovjetunie is wat zwakker en heeft minder samenhang dan in de tijd van Stalin en staat nu voor toenemende interne problemen, terwijl het toont dat het minder in staat en bereid lijkt om deze te lijf te gaan. Als dat niet tot meer verzoeningsgezind Russisch gedrag leidt, komt dat zeker niet voort uit het ontbreken van de positieve prikkels daartoe. Het zou eerder het resultaat zijn van het westerse falen om Moskou ervan te overtuigen dat een samengaan van externe en interne noodzaken geen alternatief laat dan ontspanning.
(Vertaling: G. van Benthem van den Bergh)
|
|