| |
| |
| |
Gunnar Ekelöf
Tien gedichten
Euforie
Je zit alleen in de tuin met een zakboek, een broodje, je fles en je pijp.
Het is nacht maar zo kalm dat de kaars zonder flikkering brandt,
een weerschijn over de ruw-planken tafel verspreidt
en glinstert in fles en glas.
Je neemt een slok, een hap, je stopt je pijp en steekt hem aan.
Je schrijft een paar regels en overpeinst een ogenblik
de veeg van avondrood op weg naar morgenrood,
de zee van wilde kervel, groenwit schuimend in de schemer van de zomernacht,
geen vlinder om de kaars maar muggenkoren in de eik,
de bladeren verstild in de lucht... En de esp die in windstilte ritselt:
De hele natuur krachtig in liefde en dood om je heen.
Als was het de laatste avond voor een lange, lange reis:
Je hebt het biljet in je zak en eindelijk alles gepakt.
En je kunt de nabijheid van verre landen voelen,
hoe alles in alles begrepen is, begin en eind tegelijk,
hoe hier en nu je vertrek en je thuiskomst zijn,
hoe dood en leven krachtig als wijn in je werken!
Ja, één zijn met de nacht, één met mijzelf, met de kaarsvlam
die mij stil in de ogen ziet, ondoorgrondelijk en stil,
één met de esp die beeft en fluistert,
één met de bloemschermen die uit de duisternis leunen en luisteren
naar wat op de punt van mijn tong lag maar nooit werd gezegd,
iets dat ik niet zou verraden zelfs als het kon.
En dat het zuiverste geluk mij doorstroomt!
En de vlam klimt... Alsof de bloemen steeds dichterbij kwamen,
dichter en dichter, in iriserende glans, bij het licht.
Een huivering speelt door de esp, het avondrood krimpt
en alles wat onuitsprekelijk en ver was is onuitsprekelijk nabij.
| |
| |
Ik geloof in de eenzame mens
Ik geloof in de eenzame mens,
in hem die eenzaam dwaalt,
die niet als een hond zijn reuk achterna rent,
die niet als een wolf de reuk van mensen mijdt:
Mens en anti-mens tegelijk.
Hoe gemeenschap te vinden?
Wat vee is in anderen is ook vee in jou.
Wat bodem is in jou is ook bodem in anderen.
Moeilijk om aan jezelf te wennen.
Moeilijk jezelf te ontwennen.
Wie het doet wordt toch nooit alleen gelaten.
Wie het doet blijft toch altijd solidair.
Het onpraktische is het enig praktische
Het had andersom kunnen zijn
als in een spiegelwereld:
De Dood had jou kunnen baren
en Het Leven jou uit kunnen doven
het een zowel als het ander -
Uit Dood ben jij ontstaan, Het Leven
| |
| |
Non serviam
Ik ben een vreemdeling in dit land
maar dit land is geen vreemdeling in mij!
Ik ben niet thuis in dit land
maar dit land gedraagt zich alsof het thuis is in mij!
Onverdunbaar bloed stroomt
door mijn aderen, een drinkglas vol!
En altijd zal de jood, de lap, de kunstenaar in mij
zijn bloedverwantschap zoeken: De schrift doorvorsen,
in woest gebied een omweg om de sejte maken
in woordeloos ontzag voor het vergetene
jojken tegen de wind: Wilde! Neger! -
rammen en klagen tegen het steen: Jood! Neger! -
buiten de wet en onder de wet:
Gevangen in die der blanken en toch
- geloofd zij mijn wet! - in de mijne!
Zo ben ik in dit land een vreemdeling geworden
maar dit land heeft het zich in mij gemakkelijk gemaakt!
Ik kan niet leven in dit land
maar dit land leeft als gift in mij!
Eens, in het wilde Zweden
van de korte milde, van de arme uren
was mijn land! Het was overal!
Hier, in het beklemmend knusse Zweden
van de lange weldoorvoede uren
waar alle kieren zijn dichtgestopt...heb ik het koud.
sejte: lapse offerplaats in het landschap
jojken: lapse manier van zingen
| |
| |
Absentia animi
In de herfst als je afscheid neemt
In de herfst als alle hekken open staan naar weiden zonder zin
waar onwerkelijke zwammen wegrotten
en karsporen vol water op weg zijn
naar het niets, en een slak op weg is
een gehavende vlinder op weg is
naar het niets, dat een verlepte roos is,
de kleinste en lelijkste. En de hooiwagens, die stomme sukkels
broospotig, dronken in avondlijk lamplicht
en de lamp zelf die kwijnend sputtert
over de nietige zee van het licht, de poolzee der gedachte
van reeksen door reeksen gedeeld
uit het niets door het niets naar het niets
zin tegenzin slotzin dzjinni dzjinn Zin
(als het spinnen van een naaimasjien)
En de spinnen weven hun web in de stille nacht
De woorden doen hun dienst en liggen daar
Stof daalt over hen neer, stof of dauw
tot de wind omhoog wervelt en (ze) neerlegt daar (en) elders
hij die partout de zin van alles zoeken wil heeft al langgeleden
dat de zin van het ritselen het ritselen is
wat in zichzelf iets anders is dan
natte rubberlaarzen door de bladeren
verstrooide voetstappen in het park door het blader-
tapijt, dat teder zich hecht
aan natte rubberlaarzen, verstrooide stappen
In de herfst als alle hekken
kan het wel gebeuren dat in de laatste schuine zonnestraal
| |
| |
aarzelend met lange tussenpozen
een vergeten merel zomaar in een boomtop
zingt, terwille van zijn keel. Je ziet
zijn boomtop tegen het bleke fond van de hemel staan
bij een eenzame wolk. En de wolk zwemt
als andere wolken, maar ook vergeten, hors saison
en met haar wezen reeds lang ergens anders
en in zichzelf (als het lied) al iets anders dan
van de lucht van een wolk
Ik ben ver weg (tussen de echo's van de avond)
drijft aan de heldere hemel
boven een boomtop een wolk
in heerlijke onwetendheid!
weerspiegelt het vlak van het zwart paarlen oog
in heerlijk sluimer-weten
ligt een zweem van het nabije!
in wat deze kant van gene zijde is
| |
| |
het lied van iets anders!)
Zin tegenzin slotzin die weer zin wordt
En de spinnen weven hun web in de stille nacht
| |
| |
Poëtiek
Het is de stilte waarnaar je moet luisteren
de stilte achter allusies, elisies
de stilte in welbespraaktheid
of in - wat genoemd wordt - formele perfektie.
Dat is het zoeken naar het zinledige
En alles wat ik zo kunstig poog te dichten
is tussen de regels geschreven
Aan Posthumus
Posthumus, jij, die in je elektronische stoel
het geruis van het voorbije mensdom kan horen
zoals wij op een oude 78-toeren-plaat
de schlager uit onze jeugd horen, steeds verder
onder het geluidsvlies van de raspende naald in het versletene
gekraak en geknars over butsen en barsten,
of zoals wij in radioprogramma's over de ether
de Melkweg horen ruisen...Hoeí Hoeí - Come! Posthumus!
In het ruisen van de antieke zee
waar de ketenen van duizenden slaven een barst zijn
en het kreunen van duizenden aan de kruisweg een kras
wordt ook het wellustige zuchten en kreunen een krassenreeks:
Noëte, lumen, va, va, usque, va, Noëte mijn licht
kom, kom klaar, laat het komen! Havete transistores
balete transistores! Posthumus! Do you hear me?
De antieke plaat snort rond, we moeten hem over
de dolgedraaide groeven helpen waarin hij hapert en rondtolt
De menselijke schlager dringt er doorheen. Yes Posthumus
| |
| |
Katakombeschildoring
Het zegel der doden verbroken
in het kryptogram der kryptogamen
elkaars lijken warmen onder de beeldschone kurve der kuisheid in
het witte marmer van de eeuwigheid
de grafsteen waarvan de drukkende kilte de droom overleeft
zoals de reuk de stoffelijke resten of een fluistering:
elkaars lijk behoeden voor vocht en vrijheid
twee zijn in zaligheid, stil liggen, lijdzaam en stil zijn
elkaars lijken kussend likken, langzaam zoals wormen hun schuilplaats
samen langdurig vergaan in de bladerhopen van het vorig jaar
buiten de tijd in elkaar vergaan
samen langdurig vergaan...’
| |
| |
Joasaph en Fatumeh
met hier en daar een poort
Langs de steeg liggen hopen afval
In het midden is een afvalsloot
en er zwerven wat levende katten
Een dwalende hond met hongerige ribben
op de kleine groen-houten deur rechts
want de maan gaat net schuil achter wolken
Loop er tastend op toe, vind de deur
Zij schijnt als vanzelf open te gaan
Jij bevindt je nu in een tuin
Wat deert het dat je de bomen niet ziet: ze suizen
Wat deert het dat je de bloemen niet ziet: ze geuren
Wat deert het dat je de fontein niet ziet
noch de parels die zij om zich heen strooit
Wat deert het dat je de wind niet ziet
Met de wind hoor je het fladderen van haar lichte mantel
die achter haar aan golft
door haar al te haastige stappen
Je voelt haar handen op je borst
jouw linker elleboog met haar hand ondersteunend
beroert ze met haar linker voet jouw rechter
En haar gezicht is vol van tedere lotsverwachting
Je voelt: Het is omhooggericht
vervuld van zijn verwachting
ieder gekomen van zijn schaduw-engel
Zo was de ontmoeting van prins Joasaph
(vertaling Marguérite Tornqvist en H.C. ten Berge)
|
|