De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 515]
| |
H.G. ten Berge
| |
[pagina 516]
| |
hij deze bundel pas in 1962 uitgeeft, samen met een herdruk van die ‘anonieme blik in de oneindigheid’, te weten zijn officiële debuut Laat op aarde (Sent på jorden 1932). Ekelöf is Laat op aarde altijd blijven zien als een van zijn belangrijkste ‘modernistische’ werken; als een bundel ook waarin vrijwel alle dominante motieven van zijn latere poëzie in kiemvorm zijn aan te treffen. Behalve door het eigen, Zweedse landschap en klimaat wordt die poëzie gevoed door een bijna bedwelmende liefde voor de muziek (‘Aan de muziek heb ik het meeste en het beste te danken’) en een diepgravende belangstelling voor de oude mediterrane beschavingen; in het bijzonder waar de Griekse en Arabische cultuur elkaar in de Byzantijnse ontmoeten. Wat de invloed van de muziek op zijn werk aangaat, rekent hij het gedicht Absentia animi tot de geslaagde pogingen om een muzikale structuur aan poëzie te verlenen. In de meeste gevallen acht hij zulke pogingen tot mislukken gedoemd.
Zijn hang naar het vreemde, naar den vreemde en zijn kritische houding ten aanzien van de eigen samenleving heeft hem er toe gebracht Zweden tot drie keer toe ‘voorgoed te verlaten’ - om er toch telkens weer naar terug te keren. Een strofe uit Non serviam 1945 is hier een welsprekende illustratie van:
Ik ben een vreemdeling in dit land
maar dit land is geen vreemdeling in mij!
Ik ben niet thuis in dit land
maar dit land gedraagt zich alsof het thuis is
in mij!
Talrijke teksten getuigen van zijn belangstelling voor de klassieke Griekse en Arabische taal en cultuur: En Mölna-elegi uit 1960 bij voorbeeld is doorschoten met Griekse elementen die als bouwstenen voor de hele bundel hebben gediend, terwijl er ook ‘archeologische’ teksten zijn die als graffiti, inscripties in muren, vazen en potscherven gelezen kunnen worden. De laatste hebben niet zelden een absurdistisch neveneffect. Zijn laatste publikaties laten een volledige versmelting van Griekse en Arabische motieven zien. In een reeks van drie symmetrisch opgebouwde bundels, de zogenaamde akritische cyclus, bereikt Ekelöf letterlijk de voltooiing van zijn dichterschap. Een reis naar Istanboel brengt hem in 1965 naar de plek waar de akritische Vorst van Emgión na een verloren veldslag opgesloten en gefolterd werd. Dit bezoek en zijn reeds vroeger verworven kennis van de Grieks-Byzantijnse cultuur stellen hem in zijn laatste levensfase in staat een reeks van tragisch-lyrische hoogtepunten te schrijven, waarin hij zijn haat-liefde verhouding tot het Griekse en Byzantijnse het meest compleet en gepassioneerd onder woorden brengt. Waarom deze dubbelzinnigheid in zijn waardering? Aan de ene kant verklaart Ekelöf - in een brief - dat hij het Byzantijnse leven haat omdat het een afspiegeling is van het ‘politieke leven in onze steden en staten. Ik haat wat Grieks is. Ik haat wat Byzantijns is. Diwan is een symbool van het politieke verval dat wij om ons heen zien. Fatumeh is een symbool van de ontaarding, de al even in het oog springende kilte tussen mensen.’ Aan de andere kant worden in de Gedichten (Diwan) over de Vorst van Emgión 1965, Het verhaal van Fatumeh 1966 en Wegwijzer naar de onderwereld 1967 de stoffelijke en onstoffelijke werkelijkheid, eros en logos, gevoel en getal, eenvoud en complexiteit, liefde en wreedheid in een tegelijk warme en doorschijnende taal tot uitdrukking gebracht. Een taal die zijdelings herinnert aan het Tantrisme, niet in de laatste plaats door de wijze waarop het vrouwelijke beginsel (Zij, Haar, de Sakti of creatieve impuls) een centrale, zo niet overheersende rol in het scheppingsproces toegekend wordt. | |
Bibliografische notitie:Behalve Een nacht aan de horizon, Laat op aarde en de hierboven genoemde driedelige cyclus publiceerde Gunnar | |
[pagina 517]
| |
Ekelöf tijdens zijn leven onder meer: Färjesång, 1941 (Veer-lied: Ferry-song) Non serviam, 1945 Om hösten, 1951 (In de herfst) Strountes, 1955 (verfranste vorm van het Zweedse woord strunt. nonsens, shit, stront - een woord dat gaandeweg een bijna metafysische betekenis(loosheid) voor Ekelöf krijgt) Opus incertum, 1959 En Mölna - elegi, 1960 (Een Molen-elegie; Mölna is ook de naam van een plaats dichtbij Stockholm) En natt i Otočac 1961 (Een nacht in Otočac; de titel verraadt verwantschap met Rimbaud's Une saison en enfer dat Ekelöf in het Zweeds vertaalde) In 1960 verscheen ook Valfrändskaper (‘Wahlverwandtschaften’). Zweedse transscripties van teksten van Petronius tot Robert Desnos - niet ongelijk aan bij voorbeeld Robert Lowell's Imitations. Als essayist bundelde E. een aantal beschouwingen in, onder andere Promenader 1941 en Utflykter 1947 (Wandelingen en Uitstapjes). In 1975 zal een uitgebreide keuze van Ekelöf's poëzie in Nederlandse vertaling verschijnen. |
|