De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |
Maarten 't Hart
| |
[pagina 528]
| |
Het gehele voorval - zowel het gedrag van de mannen als dat van de vrouwen - deed mij onweerstaanbaar denken aan het gedrag van ratten. Hoe vaak had ik al gezien dat twee mannelijke ratten elkaar benaderden en weer achteruit weken zonder echt tot vechten over te gaan terwijl een aantal vrouwtjes op afstand toekeek. Soms liepen die vrouwtjes dan even in de richting van mannetjes die op het punt stonden om elkaar aan te vallen en even schielijk als vrouwelijke mensen keerden ze dan terug zonder ooit onderling agressief gedrag te vertonen ook al waren die vrouwtjes uit verschillende kooien afkomstig en zouden mannetjes uit die verschillende kooien onmiddellijk tot vechten overgaan. Het gedrag van mannelijke ratten in een dergelijke situatie lijkt bijzonder veel op het gedrag van mensen in vergelijkbare omstandigheden. Ook zij draaien hun lichaam een kwartslag als ze naderbij komen. Daar ze op vier poten lopen is de uitwerking van die draaiing iets anders dan bij mensen maar het principe van de draaiing is aanwezig. Zelfs heffen ratten als ze elkaar naderen hun voorpoot - evenals mensen. In de onvolprezen film Signals for survival van Tinbergen ziet men bij meeuwen iets dat bedriegelijk veel gelijkt op dit gedrag van mensen en ratten. Ook daar twee agressieve meeuwen en een groepje omstanders waarvan er soms één een stap doet in de richting van de vechtenden waarop ook dan het haastig terugtreden volgt. Bij ratten en meeuwen komt het in dit soort situaties bijna altijd tot een echt treffen tussen de mannen: bij de twee mannen voor mijn huis op de kade was dat helaas niet het geval want nadat ze lange tijd over en weer hun vuisten hadden gebald, elkaar hadden genaderd en weer waren geretireerd, verdween vrij plotseling hun agressief gedrag en begon de man die zijn bootje onder de brug had afgemeerd, de touwen los te maken. Nadat ze een poosje wat moedeloos hadden heen en weer gelopen, de man en de twee vrouwen, was het bootje los en voeren ze weg. Eén van de meest interessante vragen is waarom het bij deze twee mannen niet tot een echt treffen kwam. Deze vraag wil ik echter op dit moment laten rusten. | |
ZwamvlokWie dergelijk gedrag van mensen, ratten en meeuwen een paar maal goed heeft bekeken, kan zich onmogelijk aan de indruk onttrekken dat de treffende gelijkenis geen toeval is. In dat opzicht verschilt de etholoog - en elke willekeurige waarnemer die heel goed naar gedrag van dieren gekeken heeft - van veel anderen. Ik heb de stellige indruk dat dat verschil de moeilijkheden veroorzaakt die zich altijd voordoen als er over de vergelijking van gedrag van dieren met gedrag van mensen gesproken wordt. Een etholoog heeft een opleiding gehad die hem erop heeft geconditioneerd om vooral gebaren en handelingen waar te nemen van organismen. En daaraan vooraf ging een opleiding tot bioloog waarbij hij jarenlang door een microscoop heeft moeten turen en het geziene heeft moeten natekenen. Dat is een vorm van opleiding die geduldige en geoefende waarnemers kweekt. Als etholoog heeft de bioloog bovendien zo vaak al waarnemingen gedaan van agressief gedrag van dieren dat, als hij agressief gedrag van mensen waarneemt, de overeenkomsten zich dwingend aan hem opdringen. Hij moet ze wel zien, hij is - en dat is een gevaar - er ook toe geneigd om ze te zien. Een nietetholoog heeft daarentegen waarschijnlijk nog nooit goed naar het agressieve gedrag van meeuwen en ratten gekeken en voor zover hij het wel heeft gezien nam hij slechts een totaal van bewegingen waar, niet een tot in onderdelen uiteenvallende opeenvolging van gedragspatronen. Sociologen, psychologen en antropologen worden niet primair geconditioneerd op een dergelijke wijze van waarnemen, al zijn er onder hen desondanks stellig goede waarnemers. Ze maken bij hun onderzoek gebruik van informanten en het is voor een antropoloog vanzelfsprekend dat hij, wanneer hij een onbekende stamcultuur gaat bestuderen, begint met | |
[pagina 529]
| |
het aanleren van de taal van die cultuur. Een etholoog is een soort van antropoloog die de taal van de door hem te onderzoeken stamcultuur niet kan aanleren en daarom een alternatieve benadering heeft uitgedacht. Het verschil tussen de etholoog en de nietetholoog is niet een verschil in kennis. Die kennis is zelfs tamelijk onbelangrijk. Het verschil schuilt in een manier van kijken die slechts jarenlange training kan opleveren en die volstrekt niet aangeleerd kan worden door de geschriften van ethologen te lezen. Wat dat betreft ben ik bang dat ethologen en niet-ethologen elkaar misschien wel nooit goed zullen begrijpen. Voor een buitenstaander is die ervaring in het omgaan met en het kijken naar gedrag van dieren zeer moeilijk af te schatten. Het is als de zwamvlok die het gehele jaar ondergronds aanwezig is en waarop in de herfst die wonderlijke groeisels ontstaan die we paddestoelen noemen. Daar de buitenstaander de zwamvlok (het geheel van ervaring en kennis en training van de etholoog) niet zien kan is hij geneigd om de groeisels van de zwamvlok (de populaire boeken van Lorenz, Morris, Eibl-Eibesfeldt, Wickler en dergelijke) af te doen met het woord ‘zwammen’, wat het ook zijn. Voor de etholoog zijn de zwammen nuttig daar ze sporen vormen die bij een kenner in vruchtbare aarde kunnen vallen en weer nieuwe werkhypotheses kunnen opleveren. Maar de meeste sporen gaan verloren omdat ze in de onvruchtbare aarde vallen van de niet-ethologen. Daarom zijn deze boeken die zich juist nadrukkelijk richten tot de niet-ethologen in het algemeen bijzonder weinig waardevol. Men zou hoogstens kunnen opmerken dat voor de niet-etholoog de zwammen wel eetbaar zijn maar geen voedingswaarde hebben en dat sommige parasitaire zwammen (onder andere de zwam Robertus ardreyensis, H) ronduit giftig zijn, zodat het consumeren van deze zwammen ten stelligste moet worden afgeraden. Ondanks de hierboven geschetste moeilijkheden wil ik toch proberen, via een vergelijkende analyse van de zojuist vertelde gebeurtenissen op de kade voor mijn huis, aan te tonen dat de overeenkomsten in gedrag van ratten, mensen en meeuwen niet toevallig zijn. | |
De kwartslagBij de analyse van gedrag proberen we in de ethologie steeds en voor zover dat mogelijk is, twee vragen te beantwoorden. Hoe wordt een bepaald gedrag veroorzaakt en wat is de functie van dat gedrag? We kunnen ons eventueel ook nog afvragen: hoe ontwikkelt zich het gedrag in de jeugdfase (ontogenie)? In het geval van de ratten kunnen we ons afvragen hoe de kwartslag die in het lichaam optreedt tijdens de benadering wordt veroorzaakt en wat de functie van die kwartslag is. Voor wat betreft de veroorzaking kan men uitgaan van de voor de hand liggende hypothese dat bij de benadering twee tegengestelde motivaties een rol spelen: een agressieve en een vlucht-motivatie. Zolang de ratten zich nog vrij ver van elkaar af bevinden zijn ze sterk agressief gemotiveerd en als gevolg daarvan lopen ze op elkaar toe. Naarmate ze dichter bij elkaar komen kan de vlucht-motivatie toenemen en kan de agressieve motivatie of gelijk blijven of iets afnemen. Men kan zich nu voorstellen dat dat deel van het lichaam dat het dichtst bij de opponent is het sterkst zal worden beïnvloed door de vlucht-motivatie en het is dan aannemelijk dat de beide voorpoten op een bepaald ogenblik niet meer voorwaarts bewogen worden maar zijwaarts en achterwaarts. Zodra dat gebeurt treedt een draaiing op in het lichaam en wordt de rug omhoog bewogen. Dit gedrag dat zijwaarts naderen genoemd wordt, ziet men inderdaad bijzonder vaak optreden. Of het veroorzaakt wordt zoals hierboven is beschreven, is nog de vraag maar de opgestelde hypothese is toetsbaar. Het is heel goed mogelijk om de vlucht-motivatie en de agressieve motivatie afzonderlijk te meten en te variëren door bij voorbeeld ratten te gebruiken die elkaar al enigszins kennen en waarvan bij de onderzoeker de dominantieverhoudingen bekend zijn. Varia- | |
[pagina 530]
| |
tie van beide motivaties moet ook een verschillende mate van draaiing in het lichaam veroorzaken. Een dier dat uitsluitend agressief is moet volgens de hypothese rechtlijnig naderen en zonder plichtplegingen toebijten; een dier dat alleen maar geneigd is tot vluchten moet wegrennen volgens de hypothese of als het niet kan wegrennen gaan rondcirkelen. Dit alles ziet men inderdaad gebeuren en zo kan men door geduldige en nauwkeurige observatie en meting van gedrag aannemelijk maken dat de kwartslag in het lichaam wordt veroorzaakt door de interactie van twee variabelen. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat de kwartslag in het lichaam van beide mannen voornoemd op een soortgelijke wijze ontstaat. Als de mannen elkaar steeds dichter benaderen kan de neiging om terug te gaan zo sterk worden dat men nog slechts het rechterbeen naar voren plaatst terwijl het linkerbeen achterblijft (of andersom). In dat geval draait het lichaam een kwartslag. Helaas is het bij mensen niet zo eenvoudig om dit soort van situaties experimenteel te variëren want men mag al blij zijn als men een dergelijke waarneming kan doen en daarom kan men niet verder gaan dan het formuleren van een werkhypothese dat het gedrag van de beide mannen op overeenkomstige wijze wordt veroorzaakt als bij ratten. Ondanks het feit dat het een heel verschil maakt of men op twee dan wel vier poten loopt ingeval van draaiing van het lichaam is het effect van de draaiing zowel bij ratten als bij mensen hetzelfde. Doordat de ratten het lichaam krommen is het oppervlak van het lichaam dat zij aan de tegenstander toekeren kleiner en dus minder gemakkelijk aan te vallen. Bovendien is de kwetsbare kop ver bij de bijtende bek van de ander weg. De functie van de draaiing zou kunnen zijn het kleiner maken van de aan te vallen oppervlakte en van het zo ver mogelijk weghouden van de kop. Bij mensen maakt het eveneens een groot verschil of men het lichaam frontaal tegenover dat van de tegenstander plaatst of dat men, doordat men het lichaam enigszins draait, slechts de zijkant toekeert. Ook in dat geval is de door de tegenstander te bewerken oppervlakte heel wat kleiner. Zo lijken functie en oorzaak van gedrag van mensen en ratten heel goed via een vergelijkende analyse te benaderen. Men kan hierbij opmerken dat het volstrekt niet van belang is om je af te vragen of dergelijk gedrag aangeboren dan wel aangeleerd is. Het is in de situatie waarin het optreedt heel goed aangepast aan de eisen die eraan gesteld worden en daarin ligt ook de overeenkomst tussen gedrag van dieren en mensen. De altijd te beluisteren opmerking dat het gedrag van mensen, in tegenstelling tot het gedrag van dieren ‘aangeleerd, cultureel bepaald, van ras tot ras verschillend is’, is een dooddoener. Als gedrag van mensen zoals deze draaiing cultureel bepaald is, is het daarom nog niet minder goed vergelijkbaar met het gedrag van ratten. En er zijn ook ratten die het bovengenoemde gedrag zijwaarts naderen niet vertonen want ook bij ratten is het gedrag van ratten van ras tot ras verschillend. Voor een enigszins vruchtbare benadering van het verschijnsel gedrag moet men beginnen met te vragen naar de aangepastheid van het gedrag in een bepaalde situatie en moet men die fictieve tegenstelling tussen ‘aangeboren en aangeleerd’ eenvoudigweg vergeten. | |
Oversprongbe wegingZoals al in het protocol van de gedragingen van beide mannen te zien is treedt er op een bepaald moment op het hoofd krabben en stampvoeten op. Helaas heb ik op het stampvoeten niet zo goed gelet. Maar van het op het hoofd krabben herinner ik me vooral dat het bijna steeds optrad als één van beide mannen een stap terug had gedaan, even stilstond en daarna weer een pas voorwaarts deed. Twee ratten die elkaar benaderen geven iets soortgelijks te zien. Eén van beide dieren loopt na de nadering terug, zit een ogenblik stil, maakt dan twee of drie wasbewegingen en loopt vervolgens weer in de richting van de ander. Ik heb | |
[pagina 531]
| |
die wasbewegingen nooit goed geanalyseerd, het zouden heel goed oversprongbewegingen kunnen zijn. Twee hanen die elkaar benaderen, weer terugtreden en elkaar opnieuw benaderen, pikken tussen het moment van terugtreden en opnieuw aantreden even naar een voedsel- of zandkorrel op de grond. Dat gedrag is wel goed geanalyseerd, eerst door de etholoog Kruyt, later door de ethologe Ciska Feekes. Kruyt nam aan dat dit gedrag optreedt als vlucht- en agressieve motivatie even sterk zijn en elkaar wederzijds onderdrukken waardoor ze, ieder voor zich, niet meer de neiging om te eten onderdrukken. Het gevolg is: het dier gaat pikken. Daarmee lijkt de oorzaak van het gedrag te zijn opgespoord. Voor wat de functie van dit gedrag betreft: men heeft lange tijd gedacht dat het in die situatie geen functie had. Vandaar dat zulk pikgedrag en soortgelijke gedragingen aangeduid werden met de term irrelevant gedrag. Ciska Feekes was echter niet gelukkig met deze interpretatie van de oversprongbeweging pikken. Kon het zijn dat de dieren gewoon hongerig waren en daarom soms even pikten? Zij gebruikte hongerige en verzadigde hanen. Inderdaad pikten de hongerige hanen wat meer dan de verzadigde hanen maar als er plastic korreltjes inplaats van graankorrels op de grond lagen pikten de hongerige en de verzadigde hanen er ook naar. Als zij via een omweg van een leerproces (hoe vernuftig gevonden overigens!) één bepaald soort partikeltjes associeerde met honger kon zij de echte door honger gemotiveerde pikken onderscheiden van pikken die anders gemotiveerd waren. Zo kon zij aantonen dat bepaalde pikken geheel los stonden van de honger-motivatie. Om het effect van de pikken te bestuderen zette zij vervolgens de hanen op een kale vloer. In dat geval konden de hanen domweg niet pikken. Het opvallende was dat op een kale vloer de hanen meer geneigd zijn tot vluchten en minder geneigd zijn tot agressief gedrag dan op een vloer met zand- en voerkorrels. Op grond van al deze gegevens kon zij de conclusie trekken dat het pikken niet alleen maar een door honger gemotiveerde handeling is maar dient om de overgang van de neiging tot vluchten naar de neiging tot vechten tot stand te brengen. Het pikken, zou men kunnen zeggen, fungeert als een soort van schakelaar. Bij veel andere oversprongbewegingen waarvan men vroeger dacht dat ze functioneel irrelevant waren is gebleken dat ze op soortgelijke wijze functioneel zijn. Bij de hanen van Ciska Feekes is het bovendien nog mogelijk dat het pikken niet alleen voor het dier zelf van betekenis is maar bovendien als een signaal fungeert voor de tegenstander. Zelfs heeft Ciska Feekes schaarse gegevens waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat dergelijke oversprongbewegingen niet zijn aangeboren maar worden aangeleerd in de vroegste jeugdfase. Maar alweer - dat is voor de vraag of een dergelijke oversprongbeweging bij mensen al of niet vergelijkbaar is met een oversprongbeweging bij dieren nauwelijks van belang. Bij de twee mannen op de kade trad het krabgedrag op hetzelfde moment op als bij de hanen het pikgedrag. Is het denkbaar dat het dezelfde oorzaak en functie heeft? Tijdens het gevecht krabben twee hanen vaak met één van hun poten op de grond. Is dat gedrag vergelijkbaar met het stampvoeten van de twee mannen? Met deze twee mannen kon ik helaas geen experimenten uitvoeren. Kinderen echter vertonen ook van dergelijke oversprongbewegingen en men kan met kinderen heel goed een aantal simpele ethologische experimenten uitvoeren. Het zou bijzonder aardig zijn om te kijken of men het gedrag van die kinderen zou kunnen analyseren als waren het hanen. | |
OmstandersHet meest raadselachtige gedrag in de boven beschreven situatie voor mijn huis was het gedrag van de omstanders. Zowel bij dieren als bij mensen gedragen die omstanders zich op vergelijkbare wijze - ze vechten onderling niet, ze doen een stap voorwaarts, ze doen een stap terug. Voor zover ik weet heeft nog geen enkele | |
[pagina 532]
| |
etholoog het gedrag van omstanders geanalyseerd al komt het vaak voor. Ook bij verschillende soorten van zoogdieren die in zee en langs kusten leven (zeeleeuwen, zeehonden en dergelijke) ziet men omstanders bij vechtpartijen. Over het effect van het gedrag van de omstanders bij ratten kan ik wel iets zeggen. Bij deze dieren is de kans op vechten van twee mannetjes die elkaar benaderen zoals hierboven is beschreven, vrijwel 100 procent in het geval dat omstanders ontbreken. Zodra er echter een aantal ratten min of meer cirkelvormig rondom de twee tot vechten geneigde mannen staan, neemt de kans op een echt gevecht af, hoewel ze ook dan nog zeer groot blijft (ongeveer 80 procent). Waarom dat zo is kan ik werkelijk niet zeggen en ik weet ook niet of een en ander zich bij mensen op vergelijkbare wijze voordoet. Het is alleen maar die werkelijk frappante overeenkomst in gedrag die ik wil signaleren en waarvan ik onmogelijk kan geloven dat ze louter toevallig is. | |
DroomduidingHet draaien van het lichaam en het krabben op het hoofd in een situatie waarin nog niet eens echt gevochten wordt, is niet erg spectaculair. Het gedrag van de omstanders spreekt iets meer tot de verbeelding maar ook dat is allerminst wereldschokkend. Misschien is dat de reden waarom men in handboeken over psychologie tevergeefs zal zoeken naar analyses van dergelijke gedragspatronen. Juist op dit terrein kan de ethologie een belangrijke bijdrage leveren omdat de etholoog bij dieren dit type van gedragingen tot onderwerp van zijn studie heeft gemaakt. Hij heeft een methode om de bestudering van dit soort gedragingen aan te pakken; voor het geval hij met mensen zou werken zal hij meestal beschikken over een werkhypothese die hij kan ontlenen aan bij dieren op experimentele wijze onderzocht gedrag. Dat is, dunkt me, reden genoeg om eens te proberen of het niet-verbale gedrag van mensen waaraan tot nu toe nog zo bijzonder weinig aandacht is geschonken, te analyseren is zoals men het gedrag van dieren analyseert. Dat alles brengt met zich mee dat de bijdrage van de ethologie niet erg spectaculair zal zijn. Het lijkt me echter een nuttige aanvulling op onze kennis en in sommige gevallen kan het inderdaad een nieuw licht werpen op bepaalde vormen van gedrag. Een fraai voorbeeld daarvan is het werk van Tinbergen aan autistische kinderen. Men moet echter niet van de etholoog verwachten dat hij in een handomdraai medische en psychologische problemen zal kunnen oplossen. Helaas maken sommige ethologen zelf zich ook schuldig aan het wekken van absurde verwachtingen van de ethologie. Laten we eerst maar eens beginnen met de studie van handelingen en gebaren, van oogbewegingen, van mimiek en dergelijke. Me dunkt dat er dan al werk genoeg is. Vreemd genoeg wordt er zelden in deze richting gedacht als men spreekt over de bijdrage van de ethologie voor de menswetenschappen. In een artikel in Hollands Maandblad (januari 1974) schrijft Jan J.M. van Dijk: ‘De natuurwetenschappelijke methodiek van de ethologie is duidelijk superieur aan de droomduiding’. Ik vind dit een zeer ongelukkige uitspraak. Met de natuurwetenschappelijke methodiek van de ethologie is het dromen van de mens niet eens te bestuderen, tenminste niet dat deel van het dromen dat niet uitwendig waarneembaar is. De inhoud van een droom is slechts waarneembaar voor de dromer zelf, het is niet objectief waarneembaar voor derden. Het is vrijwel onmogelijk om precies te vertellen wat er in een droom gebeurd is en voor zover het mogelijk is, is het verhaal van de dromer toch onbruikbaar want een verbale weergave van een droom is allerminst hetzelfde als een waarneming van een droom door een buitenstaander. Bovendien is in een droom - Vestdijk heeft daar zeer terecht nadrukkelijk op gewezen in één van zijn essays in zijn bundel Essays in duodecimo - vaak juist die volstrekt onmeedeelbare stemming het meest belangrijk. Hoe zou men dit alles ooit objectief willen analyseren? | |
[pagina 533]
| |
En hoe wil men met de natuurwetenschappelijke methodiek van de ethologie al die andere verschijnselen die zo duidelijk met dromen samenhangen, het fantaseren, schrijven, dichten, componeren, schilderen, ooit analyseren? De droomduiding van Freud is niet inferieur aan de natuurwetenschappelijke methodiek van de ethologie, ze is daarmee volstrekt niet te vergelijken en in die zin wel superieur aan de ethologische methodiek dat via droomduiding althans een interpretatie mogelijk is van iets dat ik geen gedrag wil noemen maar dat wel nauw samenhangt met gedrag en ook een grote invloed op gedrag kan uitoefenen. De ethologie kan die interpretatie van het droomgebeuren in ieder geval niet leveren tenzij men ooit nog eens in staat zou zijn om dromen op een beeldscherm te visualiseren wat me niet ondenkbaar lijkt. Maar moge God dat verhoeden! Volgens Van Dijk valt ‘als uitgangspunt van een politieke filosofie de humane ethologie verre te verkiezen boven de Freudiaanse dieptepsychologie’. Wat is precies humane ethologie? Het bestuderen van gedrag van mensen met behulp van natuurwetenschappelijke methodes gebeurt ook door sociologen en psychologen. Waarom zouden die vormen van humane sociologie en humane psychologie (twee absurde termen maar de term humane ethologie is ook absurd) niet evengoed (of even slecht) kunnen dienen als uitgangspunt voor een politieke filosofie? In het betoog van Van Dijk lijkt humane ethologie een soort van nieuwe menswetenschap, een alternatief voor andere benaderingen van gedrag van mensen die zijns inziens blijkbaar minder goed zijn. Wat de ethologie doet verschillen van de psychologie en de sociologie is de mogelijkheid om via vergelijkend onderzoek van verwante diersoorten de evolutie van gedrag te bestuderen. Zulk onderzoek kan een waardevol hulpmiddel zijn voor het begrijpen van soms raadselachtige verschijnselen in het gedrag van dieren, hun fylogenetische wordingsgeschiedenis kan soms veel verklaren. Dat kan ook gelden voor de studie van het vergelijkend gedrag van primaten waaruit we misschien iets kunnen leren over onszelf waar we anders niet gemakkelijk achter zouden zijn gekomen. Ik denk daarbij onder andere aan het toch nog altijd niet op bevredigende wijze opgelost zijn van de vraag hoe het incest-taboe is ontstaan. De oplossing van een dergelijk probleem kan wellicht gevonden worden via een vergelijkend ethologisch onderzoek. Dat kan dan de bijdrage zijn van de ethologie voor het beter begrijpen van het gedrag van de mens maar dat betekent nog volstrekt niet dat de ethologie geschikt is als uitgangspunt van een politieke filosofie. Wat men bovendien niet moet vergeten is dat we als ethologen jammer genoeg de mogelijkheid missen om met de objecten van onze studie te spreken. Ik probeer nu al acht jaar lang om erachter te komen waarom en waartoe mannelijke stekelbaarzen op gezette tijden doorkruipen in hun nest in die fase van hun bestaan waarin het nest nog niet gevuld is met eieren. Onlangs droomde ik dat ik een sprekende stekelbaars had gevangen. Ik kan mij niet goed meer herinneren hoe ik in zijn aquarium terecht kwam maar op een bepaald ogenblik zweefde ik tussen waterplanten in een lichtgroene schemering. Met bonzend hart, dat kan ik u wel vertellen. Eindelijk dan de kans om het een proefdier van man tot man te vragen. Wat brengt je ertoe om elk half uur door te kruipen en wat heb je ermee voor? Ik werd soms bijna verstrikt in het weefsel van hoornblad en overal op mijn lichaam zaten slakken. Watertorren schoten voor mij uit maar ik zette door. Ten slotte arriveerde ik bij het nest van de man. Hij was juist bezig door te kruipen. Hij schrok zo van mijn komst dat hij meteen het nest verliet. Ik riep: waarom kruip je door? Maar hij dook achter een plant en schreeuwde zo hard ‘Ga weg, ga weg’ dat ik er wakker van werd. Wat moet je als etholoog met een dergelijke droom? Het is duidelijk een vergrijp tegen de natuurwetenschappelijke methode, een zonde tegen het beginsel van de objectieve, kwantitatieve aanpak. Nee, een etholoog moet zo'n droom maar zo snel mogelijk vergeten, hij kan er niets mee beginnen. Freud, ja, die zou er wel raad mee weten! |
|