en Hélène Swarth: ze lijken elkaar te ‘beantwoorden’. Er blijken tot dusver drie illusies van een verloving in Kloos' leven te zijn geweest, waarvan althans de eerste twee enkele sporen in zijn oeuvre hebben nagelaten: Dora Jaspers, Martha Doorenbos en, later, Mieb Pijnappel, en volgens Van Eeten twee hartstochtelijke liefdes: Jacques Perk en Albert Verwey. Maar Hubert Michaël, die ook over ‘Kloos te midden der Doorenbossen’ een bijdrage geleverd heeft (De Nieuwe Taalgids, liv, 65 e.v. en 137 e.v.), heeft op scherpzinnige wijze de Duitse sonnetten (lxxxiv-lxxxviii uit Verzen, 1 en de pas veel later gepubliceerde clxxiv-clxxxii uit Verzen, 11) in verband gebracht met Kloos' schoolvriend Jan Beckering die zich 23 september 1877 van het leven beroofd heeft. Hij bepleit dat ook de verzen die volgens Van Eeten voor Hélène Swarth en Perk geschreven zijn, allemaal of vrijwel allemaal Jan Beckering hebben betroffen, maar later al of niet geadapteerd aan anderen gestuurd zijn, die zich dan geëerd voelden door een schijnbaar door hùn verhouding tot de dichter uitgelokte creatieve effusie. Als dit nu ook nog op Kloos z'n kerfstok komt, dan zijn een aantal onsterfelijke gedichten in onze letterkunde geschreven door een truqueur. Michaël heeft een massa materiaal over Kloos' jeugd bijeengebracht (De Nieuwe Taalgids, lvi, 317 e.v., lvii, 1 e.v., 129 e.v.) en gecombineerd, waarbij uiteraard nog vraagtekens te plaatsen zijn. Maar hij heeft een stuk historie in de plaats gesteld van een stuk mythe.
Dichterlijk labirint is een goede titel die smaakvol gesteund wordt door een Kretensisch motief op de omslag. Van Eeten heeft ons in een labyrint de weg gewezen. Echter niet zonder een nieuw labyrintje te scheppen. Hij drukt zijn artikelen ongewijzigd af, ook als hij een opinie later herziet. Aantekeningen achterin moeten dat verantwoorden, wat het toch al grote aantal verwijzingen nog vermeerdert. En als de schrijver dan tijdens de correctie telkens vergeet de bladzijde waarnaar hij verwijst in te vullen, dan heeft de lezer een nieuwe draad van Ariadne nodig om achter de conclusies te komen die Van Eeten tot dusver getrokken heeft. Maar het is wel begrijpelijk dat de schrijver, die nog nieuw materiaal aan het licht hoopt te zien komen, op het ogenblik liever nog geen scherpe grens trekt tussen hetgeen hij ‘bewezen’ en hetgeen hij ‘uiterst aannemelijk gemaakt’ heeft.
Hoe dit zij, het woord is nu weer aan hem.
h.w. van tricht