De Gids. Jaargang 127
(1964)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
F.E. Frenkel | Nationaal-socialisme of Europese traditie?Sedert prinses Irene besloot haar naam van de Latijnse kant op te vatten en als een Pax Romana te interpreteren, hebben wij althans in Nederland een nieuwe uitwijkmogelijkheid als wij het woord ‘fascisme’ willen vermijden. Een ‘Irenische’ gesteldheid schijnt het Carlisme eigen te zijn; zij het dat het ‘Ideaal’ van ‘Alle Menschen werden Brüder’ meer een gevolg zal zijn van het adagium ‘Und willst du nicht mein Bruder sein, so schläg' ich dir den Schädel ein’. Welke ‘Pax Germanica’ zijn component dan ook al vond in het Romeinse ‘Si vis pacem, para bellum’. Waar inderdaad geen woord Grieks bij is; het zal er eerder Spaans toegaan. Over dit Carlisme of traditionalisme en het Franquisme heeft in De Gids van maart Th.G. Sinnige ons wat nadere gegevens verstrekt, later aangevuld met twee artikelen in De Tijd van 15 en 22 april, waarin hij zijn Gids-artikel in zoverre amendeerde, dat hij de conclusie dat het Carlisme een afstervende zaak was, introk. De belangstelling waarmede ik met name het Gids-artikel las en de waardering voor de geestelijke atmosfeer waarin het geschreven is, nemen niet weg dat ik tegen de grondslag daarvan een ernstig bezwaar zou willen opperen. En wel tegen de argumentatie waarmee Sinnige meent Franco los te kunnen koppelen van de kwalificatie ‘fascisme’. Deze argumentatie heeft twee hoofdpunten. Als eerste een definitie van fascisme waarin negativisme of nihilisme als elementair wordt gesteld, en als tweede een plaatsen van Franco en het Franquistisch wereldbeeld in een uitvoerige Spaanse historische context. De beide punten liggen in zekere zin in elkaars verlengde, naar uit wat hier volgt zal blijken. Het ‘nihilisme’ als wezensbestanddeel van fascisme hangt Sinnige op aan ‘het temperament van de machtsmens’, waarmee de definitie van fascisme eigenlijk wordt gereduceerd tot een persoonlijk psychologisch gegeven. Alles wat als theorie, wereldbeeld en | |
[pagina 51]
| |
zo meer zich aandient, is alleen maar camouflage van wat in wezen slechts machtsdrift is. Deze visie, die mij ‘Charlistisch’ aandoet hoewel Van het kleine koude front niet als bron genoemd wordtGa naar eind1, adstrueert Sinnige dan met citaten van Rauschning. Mij dunkt dat Rauschnings analyses, die primair op Hitlers beweging zijn gericht, bezwaarlijk zonder meer kunnen worden toegepast op het regime van Mussolini, dat per slot van rekening ‘fascisme’ als officiële vlag voerde. Wanneer men zich realiseert, dat op zijn minst J.B. Charles Franco wel dege/ijk een fascist acht, moet wel duidelijk worden dat deze wijze van definiëren van fascisme nooit veel meer kan opleveren dan het verwoorden van een vooroordeel. Ik zou nog niet willen ontkennen dat aan deze psychologische typering een zekere syndroomwaarde toekomt, maar als op zichzelf staand of zelfs maar primair ankerpunt voor een definitie isoleert het de kwestie te sterk in de affectief-emotionele sfeer. Waarbij men afhankelijk van sympathie en rationaliseringsvermogen vele kanten op kan. Men herinnere zich in dit verband bij voorbeeld Charles' verdediging van Voordewind, die, geheel daargelaten de merites van die kwestie en van die verdediging, velen juist van die zijde niet voor mogelijk hadden gehouden. Ik wil overigens direct vooropstellen, dat ik definitie van ‘fascisme’ geen eenvoudige zaak acht. Ik vraag mij bovendien af of het niet juister is, in de context waarin het meestal ter sprake wordt gebracht, om van nationaal-socialisme te spreken. Wanneer men met de term ‘fascisme’ een regime of een persoon zonder verdere discussie poogt af te doen, dan maakt men immers gebruik van de gevoelens die associatie met Hitlers Derde Rijk pleegt op te roepen. Het lijkt mij dat de gedistantieerdheid van Franco, laat staan Salazar, al duidelijk maakt - ook nog daargelaten trouwens Mussolini's eigen zeker aanvankelijk sterk ambivalente houding -, dat autoritaire en fascistische regimes nog niet per se in een dergelijk uiterste hoeven te verzeilen. Welke ‘vrijspraak’ niet wegneemt dat men toch zeer fundamentele bezwaren tegen deze regimes en ieder ander autoritair regime kan hebben en bovendien latente gevaren voor een ontwikkeling als boven bedoeld aanwezig kan achten. Het hebben van bezwaren zal echter eerder sterk afhangen van de kwalitatieve en kwantitatieve mate van schendingen die dergelijke regimes zich permitteren ten aanzien van individuele rechten - zelfs bij niet-autoritaire regimes al tere kasplantjes - en van de mate waarin men zelf deze rechten niet al- | |
[pagina 52]
| |
leen voor zichzelf opeist maar ook bereid is aan anderen te laten. Nationaal-socialisme echter is mijns inziens een aan de tijd gebonden fenomeen, bepaald in zijn vorm en structuur door de toestanden in Duitsland en de wereld van 1933 tot 1945, zonder dat hetzelfde opgaat voor de samenstellende delen van wat ik elders ‘dit onstabiele molecuul’ genoemd heb. Onstabiel namelijk door de talloze tegenstrijdigheden die de erin verenigde ideeën en stromingen kenmerkten, echter dwingend bijeengehouden door Hitlers katalyserende functie. Na Hitlers dood en ‘het uiteenvallen ... in 1945 kon eenieder zijn eigen deel van de ideologie onverlet redden door de ‘schuld’ van de ramp en het falen aan de ‘ketters’ te geven. Men kon zelfs het nationaal-socialisme (naar de eigen opvatting geïnterpreteerd) in de grond gezond achten, maar bedorven door ‘de anderen’ - aldus stelde ik in Tirade van november 1962. Men kan dan natuurlijk best de stelling poneren dat nationaal-socialisme niet dood is, als men maar voor ogen houdt dat ‘het’ nationaal-socialisme met Hitler onherroepelijk verleden tijd geworden is. Waar het om gaat zijn dus eigenlijk de vele en zeer diverse ‘substraten’, die onverminderd belangrijk en gevaarlijk zijn zonder op zichzelf reeds het kenmerk van het geheel te dragen of daar zonder meer mee geïdentificeerd te kunnen worden. De vraag is hoeveel van dergelijke substraten in welke constellatie (en in welke voedingsbodem) weer gevaren kunnen opleveren. Het feit dat onze geschiedenis kruistochten met pogroms, inquisitie met auto-da-fés, godsdienstoorlogen met heksenvervolgingen en revoluties met terreur te zien heeft gegeven, kan ons geredelijk doen menen dat met ‘het’ nationaal-socialisme slechts weer een bepaalde constellatie verdwenen is van min of meer regelmatig in onze ‘beschaving’ noodlottigerwijs samenklonterende ‘ideeën’, die op zichzelf misschien onschuldig lijken en ook niet veel meer dan crackpotterijen zullen blijven, maar in feite de potentieel gevaarlijke elementen daarin zijn. En die na het verdwijnen van zo'n constellatie dan weer ieder voor zich virulent blijven. Dan wordt ook duidelijk dat het zwaaien met een Gestapo-rapport als vrijbrief door de m.r.a. - een twijfelachtig voorrecht dat zij deelt met Lanz (Liebenfels)’ Ostara-beweging en Mathilde Ludendorffs Tannenbergbund - evenveel en even weinig zegt over de onrechtmatigheid van het predicaat ‘nationaal-socialistisch getint’ als het feit dat ook Röhm, Rosenberg en Mussert, om er maar eens een paar te noemen, zelfs nog tijdens het bestaan van het | |
[pagina 53]
| |
Derde Rijk hun ‘thank God for Hitler’ hebben betreurd.Ga naar eind2 Ik geloof dus, dat de ‘ideeën’ aanzienlijk meer gewicht in de schaal leggen dan de mensen. Ook wanneer het juist is, dat massapsychologisch gezien Hitlers functie als katalysator elementair was, dan neemt dat nog niet weg dat hijzelf ook weer exponent was van het soort ideeën, dat onder meer de bovengenoemde groepen erop nahielden. Hitler zo goed als Goebbels mogen hun tactische trucs gehanteerd hebben en met de nodige koude berekening te werk gegaan zijn, hun diverse geschriften en van Hitler ook met name de ‘Tischgespräche’ laten toch bepaald niet toe te concluderen dat zij slechts nihilisme bedreven om der wille van een persoonlijke machtsdrift zonder verdere achtergrond. Men kan ongetwijfeld zeggen, dat zij de honendste verachting koesterden voor alles wat in West-Europa in hun tijd als hoogste waarde gold, maar het blijft een zaak van interpretatie dit als nihilisme te kwalificeren. En zelfs al zou men met een beroep op de geringe doorwrochtheid en onsamenhangendheid van de denkbeelden die zij ervoor in de plaats wilden stellen, deze kwalificatie, buiten een fundering op puur subjectieve voorkeur voor ‘waarden’, willen volhouden, dan nog zal men zich rekenschap moeten geven van het feit dat men geen recht doet aan hun subjectieve voorstellingswereld. En ook deze valt in een uitvoerige historische context te plaatsen. Ik deed hiertoe zelf reeds een poging in het Nederlands Tijdschrift voor Criminologic (december 1960) en in het reeds genoemde Tirade-artikel. Eerst daarna viel mij Norman Cohns The pursuit of the Millennium in handen. Ik vond in dit zwaar gedocumenteerde en overtuigende werk mijn vooral in het eerstgenoemde tijdschrift voorzichtig uitgezette hypothese bevestigd. Er zijn inderdaad belangrijke trekken van overeenkomst tussen de nationaal-socialistische en middeleeuws-christelijke denkwerelden. En uiteraard was de tijdsruimte tussen deze tijdvakken een alleszins gevulde cocktailshaker, waarin men al naar gelang zijn sympathie met vreugde of ontsteltenis de diverse delen bij Shakespeare, Hobbes, Locke of Rousseau, bij vorsten en prelaten kan aantreffen. Het ontzeggen van deze historische context aan het fenomeen Hitler en het reduceren van diens theorieën tot camouflage van alleen maar kwade wil, machtsdrift of wat dan ook, voert tot bezwaren die ik reeds eerder in mijn bespreking van Van het kleine koude front en het reeds enkele malen genoemde artikel ‘De’ Duitsers of schuldvraagstuk? heb uiteengezet. | |
[pagina 54]
| |
In de eerste plaats zou men in preventief opzicht niets hebben opgelost omdat, camouflage of niet, men met deze theorieën blijkbaar een heel eind komen kan. Zodat alsnog de gevaren verbonden aan de klaarblijkelijke aantrekkelijkheid van deze theorieën zelf volledig aan de orde blijven. Wat natuurlijk niet wegneemt, zoals ik trouwens reeds stelde, dat nog andere, te weten sociaal-psychologische factoren - overigens in wisselwerking staande met de ‘leer’ - conditio sine qua non zijn voor de genese van een verschijnsel als het Derde Rijk. In de tweede plaats voert de reductie van de vraag naar fascisme (nationaal-socialisme) tot een vraag naar ‘primary Evil’ - als een gesubstantieerde kwaliteit in de wereld geplaatst -, tot (onder meer) een van de gevaarlijkste hoofdthema's van nu juist datzelfde nationaal-socialisme. Juist ook een van de thema's die het gemeenschappelijk heeft met het antieke christendom en in de zuiverste vorm werd opgeleverd tijdens de inquisitie tegen ketters en heksen. Na - al naar gelang het opinieklimaat tolerantiebreedte toelaat - eventuele aftrek van misleide maar toch nog niet bedorven berouwvolle ‘goedwillenden’ gaat het restant pure bondgenoten van Satan op de brandstapel. Dat kunnen dan al naar gelang het wereldbeeld joden, ketters, tovenaars, de Paus, communisten of... ‘echte onversneden’ nazi's zijn. ‘Dann Herr Gott, mach die Klappe zu and alle Völker haben Ruh’, zoals een oud (?) rijmpje voor de eerstgenoemde categorie voorstelde in een heropvoering van de Rode Zee-tocht. En het Duizendjarig Rijk, het paradijs op aarde, kan een aanvang nemen. In de derde plaats, met het voorgaande samenhangend, doemt men het onderzoek en daarmee de mogelijkheid tot vermijden van een volgende soortgelijke episode (ongetwijfeld weer in een andere gestalte) tot onvruchtbaarheid. Met reductie tot ‘primary Evil’ negeert men een belangrijk stuk sociaal-psychologische samenhang, die men a-prioristisch uitsluit. Daarvan wil ik slechts één aspect in het bijzonder naar voren halen, dat ik tevens op zichzelf in de vierde plaats zou willen noemen. En wet de ‘vervreemding’, het uitschakelen van de schok der herkenning bij de betrokkenen zelf zo goed als bij degenen die hun bedrijf gadeslaan. Reeds in de gewone misdaadsfeer kan men soms zien dat mensen afglijden door een gebrek aan identificatie: men heeft immers de zekerheid geen ‘misdadiger’ te ‘zijn’. Men heeft honderd-en-een formules bij de hand om de eigen positie te verklaren (lees: te rechtvaardigen), want een misdadiger is natuurlijk héél iets anders. Zo acht | |
[pagina 55]
| |
ik - in politiek opzicht - bij voorbeeld de Morele Herbewapening in zijn huidige denkwereld doortrokken van vele stukken gedachtengoed die ook ‘het’ nationaal-socialisme kenmerkten. De demonisering van het nationaal-socialisme zal echter aan velen een dergelijke identificatie onmogelijk maken. Niet in de laatste plaats aan de Herbewapenaars zelf, die men persoonlijk-psychologisch in hun fanatisme niet behoeft te onderschatten, noch in hun propagandamethoden anders dan als infaam kwalificeren, om toch in hun uiteindelijke goede trouw ten aanzien van het Doel dat al deze middelen zou heiligen wel te geloven. Kwade trouw veronderstellen (projecteren) waar hij niet is, of gedachtenwerelden en daden niet als kwalijk of gevaarlijk te beschouwen omdat het ‘zo goed bedoeld’ is, dat zijn nu juist de gevaarlijkste denkfouten waarmede een eeuwenlang manifest dualisme (slechts in puur formele machtsspreuken door de kerken verworpen) ook degenen die heden ten dage niet meer ‘geloven’ in de baarlijke Satan, ijverig samenzwerend met zijn bondgenoten hier op aarde, heeft laten zitten.Ga naar eind3 Met de kreet ‘idealisme’ maakt men niet alleen ernstige normatieve aansporingen die men als lastig ondervindt onschadelijk (en ik bedoel natuurlijk expliciet gestelde en geargumenteerde stellingen als bij voorbeeld van de Hervormde Synode inzake de kernoorlog en niet apodictisch-vage absoluutheidskreten), maar men aait er anderzijds tijgers mee over de kop alsof men er daardoor poezen van maakte. Laten wij met dit alles voor ogen terugkeren tot het artikel van Sinnige. Het is duidelijk dat Sinnige geen verdediging zonder meer van Franco gegeven heeft, al heeft hij wel gepoogd hem uit de excommunicatie van ‘fascisme’ te houden. Ik geloof dus niet dat hij daar met zijn argumentatie ooit in zou kunnen slagen, zonder mijnerzijds te willen stellen dat dat van doorslaggevende betekenis is voor de beoordeling van het huidige Spaanse regime. Wel zou ik menen, gezien de verbanden van nationaal-socialistisch en antiek-christelijk wereldbeeld, dat juist de adstructie met het sterk traditionalistische Spaans-katholieke denken een identificatie van Franco met nationaal-socialisme eerder in de hand werkt. Wat niet hoeft weg te nemen, dat men nog oog kan hebben voor eventuele verschillen in temperatuur van de te consumeren soep. Zonder overigens in een beoordeling van het Franco-regime - dat ik niet voldoende ken - te treden, alleen nog dit. Sinnige | |
[pagina 56]
| |
laat Franco kennelijk, ondanks bezwaren, ‘the benefit of the doubt’ met het oog op de toestanden die er anders misschien zouden heersen. Hij vermeldt de bezwaren die groepen rooms-katholieke geestelijken en mogelijk ook het Vaticaan koesteren naast een conservatiever rooms-katholiek geluid dat Franco nog te links vindt. Deze verschijnselen van ambivalentie behoeven ons niet te verbazen. Men leze er het bijzonder instructieve boek van Gordon Zahn (German Catholics and Hitler's wars) over de houding van de Duitse katholieken jegens Hitler maar eens op na. Men kan dan tevens tot de ontdekking komen dat de verhouding tussen macht en recht, ook in moraaltheologisch denken, nog wel wat ingewikkelder is dan Sinnige - naar ik aanneem kortheidshalve - in het begin van zijn artikel stelt. Waar het mij echter in het bijzonder om gaat is de ernstige waarschuwing die de analyse van Zahn aan het einde bevat. Met hem zijn vele katholieken zich de gevaren van traditionalistische stromingen ook binnen de rooms-katholieke kerk zelf en met sterke bindingen aan of zelfs verlangen naar eigen seculair gezag, bewust. Te minder is in te zien dat een dergelijke beduchtheid, wanneer die van buiten de rooms-katholieke kring komt, plotseling als antipapisme zou moeten worden gekenmerkt. Laat staan wanneer deze zich richt tegen een politieke stroming in optima forma. De k.v.p. heeft gemeend in haar epicrise van de Irene-zaak, waar zij met deze beschuldiging op de proppen komt, onder meer naar het artikel van Sinnige te moeten verwijzen. Het artikel zelf geeft mij de indruk dat de auteur daarmede niet erg gelukkig geweest zal zijn. |
|