| |
| |
| |
W. van Maanen | Hamlet in Frankrijk
‘His madness is poor Hamlet's enemy.’
hamlet, v, ii
1. Hij voelt er zich nog niet helemaal thuis, al is het hem de laatste jaren plezieriger gemaakt. Misschien zal hij er nooit helemaal opgenomen worden; men moet nu eenmaal zelf een beetje onevenwichtig zijn om hem te kunnen appreciëren. Hij zal daarom voor de Fransen, die niet gek genoeg zijn, en zeker voor de vele formalisten die er ook nu nog onder hen zijn, altijd iets van de ‘histrion barbare’ houden, waarvoor Voltaire zijn schepper uitmaakte. Maar zelfs deze meester-en-slaaf van de vorm - die hem in Frankrijk introduceerde - was diep onder de indruk gekomen van het ‘génie d'outre-Manche’. Hij vond in hem ‘de force et de fécondité, de naturel et de sublime’, maar - en daar wringt hem de klassieke schoen - ‘sans la moindre étincelle de bon goût, et sans la moindre connoissance des règles’. Als voorbeelden van Shakespeares slechte smaak geeft Voltaire de moord op Desdemona en de doodgraversscène in Hamlet. Shakespeare is niet ‘raisonnable’! Nee, dan Addisons Cato, dat is tenminste een redelijk stuk! Maar ja, het moet gezegd worden: Cato is koud en vervelend. Het schijnt wel - zegt Voltaire - dat de Engelsen tot dusverre slechts onregelmatige schoonheden hebben voortgebracht. De ‘briljante monsters’ van Shakespeare behagen echter duizend maal meer dan de moderne knapheid. (Voltaire doelt hier vermoedelijk op Addison, Pope en Swift, die hij gedurende zijn verblijf in Engeland had leren kennen en met wie hij bleef corresponderen.) Met een veel groter gemis aan goede smaak dan hij Shakespeare in de schoenen schuift, waagde Voltaire zich aan een vertaling van Hamlets beroemde monoloog ‘To be or not to be...’ Het is eigenlijk geen vertaling, maar een soort parafrase in - ‘O, horrible, most horrible! - alexandrijnen, waarvan
de aanhef luidt:
Demeure, il faut choisir et passer à l'instant
De la vie à la mort et de l'être au néant.
| |
| |
Koekebakkersrijmpjes, die met het origineel niets hebben uit te staan. Hoewel Voltaire meende dat hij een letterlijke vertaling gaf - hij zegt dat zelf -, is wat hij in werkelijkheid doet niets anders dan ‘adapteren’, en daarmee opende hij de weg voor de volgende bewerker, J.-F. Ducis, die in 1769 een adaptatie van Hamlet produceerde, welke zowel in het verhaal als de stijl volkomen van het origineel afweek. Ducis heeft er een ‘tragédie cornélienne’ van gemaakt, waarin Ophelia de dochter van koning Claudius is, zodat ‘poor Hamlet’ in een nog veel moeilijker situatie komt te verkeren dan in het oorspronkelijke drama. Als Hamlet ten slotte, in de vijfde akte, met een dolkstoot zijn oom om het leven brengt en Ophelia hem angstig vraagt wat hij gedaan heeft, spreekt hij de gloedvolle woorden:
Privé de tous les miens dans ce Palais funeste,
Je t'adore et te perds. Ce poignard seul me reste.
Mais je suis homme et Roi. Réservé pour souffrir
Je saurai vivre encor; je fais plus que mourir.
Zó verminkt werd Hamlet voor de eerste maal in Frankrijk gespeeld door de Comédiens Français Ordinaires du Roi, op 30 september 1769. Als het stuk in druk verschijnt een jaar later, bekent Ducis in het voorwoord: ‘Je n'entends point l'Anglais.’ Nu, dat hoefde hij niet te zeggen, al getuigt het van zelfkennis. Maar erger is het dat hij van de Hamlet een draak heeft gemaakt, een melodrama, zonder wijsheid en, vooral, zonder poëzie.
2. De vertaling van Le Tourneur is de eerste die het origineel enigermate benadert. Evenals Voltaire was Le Tourneur enige tijd in Engeland geweest en had daar, klaarblijkelijk, beter Engels geleerd dan zijn grote tijdgenoot. Zijn eerste vertalingen van Othello en The tempest werden opgedragen aan de Koning, de nog jeugdige Lodewijk xvi (1776). In zijn ‘Épitre au Roi’ zegt hij dat Frankrijk niet meer met minachting op de haar omringende naties hoeft neer te zien. ‘In deze eerste dagen van rechtvaardigheid en onpartijdigheid kan Shakespeare met vertrouwen zijn intree doen in het land van Corneille, Racine en Molière, en aan de Fransen de cijns van de glorie vragen, die ieder volk aan het genie verschuldigd is en die hij zeker van die drie grote mannen zou gekregen hebben, als zij hem gekend hadden.’ In zijn ‘Avis’ aan de lezer zegt Le Tourneur
| |
| |
dat zijn vertaling exact en ‘vraiment fidèle’ is, maar niet strikt letterlijk. Een woord-voor-woord vertaling zou soms tot het belachelijke leiden, want in het Engels zijn er ‘très peu de mots bas’! Het is wel duidelijk dat Le Tourneur in goed gezelschap verkeerd had! Ook zijn lectuur had zich tot de zedemeesters bepaald: Edward Young, wiens Night thoughts hij vertaalde en de brave Samuel Richardson. Later vertaalde hij ook Hamlet en Macbeth.
De gehele negentiende eeuw door werd de vertaling van Le Tourneur herdrukt, opnieuw ingeleid en van noten voorzien. Voor een uitgave van 1881 verzorgde een zekere professor Dupontacq de inleiding op een tamelijk stuntelige en onnauwkeurige manier. De enig juiste opmerking die hij maakt is dat Voltaire een ‘rhéteur’ was naast de Engelse dichter. Maar ook voor hem, en waarschijnlijk voor vele van zijn tijdgenoten, is Hamlet nog een ‘personnage bizarre’. En - zo vraagt de inleider naïef - wat moeten wij van hem denken? Een vraag waarop hij ons, helaas, het antwoord schuldig blijft.
Le Tourneur doet veel goeds, maar, als het hem past, laat hij ook veel weg. Hij kan Shakespeares stijl niet pakken: zijn woordenschat is te klein en te delicaat. De felle klacht van Koning Claudius: ‘Oh, my offence is rank, it smells to heaven’, vertaalt hij met: ‘Oh, mon offense est affreuse, elle crie vengeance au ciel’. Ja, ja, dat betekent het wel, maar het beeld, de ‘image’ is eruit. Als Hamlet de Koning op zijn knieën ziet, weifelt hij: ‘Now might I do it pat, now a’ is a-praying / And now I'll do it, and so a’ goes to heaven / and so am I revenged.’ Hiervan maakt Le Tourneur: ‘Voici l'instant propice, il prie. Je vais l'exécuter ...’, een naïeve schooljongensvertaling, die het karakteristieke van Hamlets taal en het syllogistische van zijn denken volkomen mist. ‘Absent thee from felicity awhile’ wordt, even karakterloos, ‘Recule de quelques jours ton bonheur céleste’, en tussen Hamlets laatste, betekeniszware woorden - al is hun betekenis misschien nooit volkomen verklaard - kruipt een aanvulling die er niet hoort: ‘Le reste est un éternel silence.’ Moest dit om Hamlet minder gek, meer ‘raisonnable’, te laten schijnen?
3. Na Le Tourneur hebben zich, in de negentiende eeuw, een groot aantal geleerden en geletterden aan Shakespeare-vertalingen, inzonderheid aan het vertalen van Hamlet gewaagd. Onder hen compareren Alexandre Dumas (père) met een Hamlet (1847, in samen- | |
| |
werking met Paul Meurice), F. Guizot met een bewerking van Le Tourneur (1826) en een volledige vertaling (1860), Le Chevalier de Chatelain met een Hamlet in ‘vers français’ (1864), nòg een vertaling in verzen door Alcide Cayrou (1876) en nòg een volledige vertaling door Jules Larmina (1898), waarvan Christian Pons zegt - en ik neem dit op zijn gezag aan - dat zij ‘d'épourvu d'intérêt’ is en gerangschikt moet worden onder de literaire bewerkingen der ‘schrijver-vertalers’, een gevaarlijk soort! Tot dit soort behoorden ook Dumas en Chatelain. De vertaling van Dumas is ook een bewerking: hij veroorlooft zich enkele afschuwelijke vrijheden. Allereerst ontbreekt de openingsscène op de tinnen van het kasteel te Elseneur, een opening die, als in zo vele stukken van Shakespeare, het thema - dat is in dit geval de wraak - inleidt. Maar erger nog dan deze is de verandering aan het einde, waar Dumas de Geest van Hamlets vader als een God der Wrake laat optreden en, aldus, de prachtige regels van Hamlet en Horatio prijsgeeft aan een ‘unhappy ending’. Want Hamlet blijft leven, zo belooft hem de Geest, al is dat eerder een straf dan een beloning. De laatste woorden van Hamlet zijn dus niet de veel-besproken en nooit volledig verklaarde, maar een zoetig-zwoel poespasje dat met de wezenlijke Hamlet niets van doen heeft. Laertes wordt vergiffenis beloofd door de Geest, als hij daarboven maar bidt! Ook Gertrude wordt vergeven, omdat zij een vrouw is:
Femme ici, reine au ciel, Gertrude,-
De Koning krijgt geen pardon, hij zàl branden:
Va, traitre, incestueux! va! désespère et meurs!
waarop hij prompt sterft. En dan vraagt Hamlet:
Et moi, vais-je rester, triste Ophélia, sur terre,
A respirer cet air impregné de misère?
Tragédien choisi par le courroux de Dieu,
Sij'ai mal pris mon rôle et mal saisi mon jeu,
Si, tremblant de mon oeuvre et lassé sans combattre,
Pour un que tu voulais, j'en ai fait mourir quatre,-
Est-ce que Dieu sur moi fera peser son bras,
Père, et quel châtiment m' attend donc?
| |
| |
En daarmee is aan de correctheid, de zedelijkheid en de religie voldaan. Maar wat is er van Hamlet en Shakespeare overgebleven?
Ook Chatelain heeft zich aan dit einde gestoten, maar zijn boosheid berust meer op ‘jalousie de métier’ dan op esthetische principes. Dumas toch kon, volgens hem, als directeur van het Théâtre Historique alles ongestraft gedaan krijgen. Dumas' Hamlet werd op 15 december 1847 met weinig succes opgevoerd - dit zegt Chatelain. Zijn kritiek liegt er niet om: ‘Les personnages de la pièce de Shakespeare sont tous défigurés, les scènes sont déplacées, mutilées et changées. ... Tout le 5me acte est de dévergondage, c'est une folie écrite après boire, la survivance d'Hamlet est une idée burlesque.’ Dumas en Meurice hebben er een ‘pasquinade’ van gemaakt! Maar Chatelain zelf begaat in zijn vertaling ook de ergste onsmakelijkheden. Zo verandert hij in de beroemde monoloog het woord quietus in quitus en geeft daarvan in een voetnoot een verklaring: hij was namelijk in zijn jeugd notarisklerk geweest en placht als zodanig ‘certificats de quitus’ op te maken. ‘C'est dans ce sens que nous employons le mot.’ De regels:
When he himself might his quietus make
worden door Chatelain verhaspeld tot:
Quand avec un poignard il pourrait mordicus,
S'exempter de l'impôt, et gagner son quitus.
Had Shakespeare dit kunnen lezen, hij had er misschien om gelachen en gezegd:
Think of this, good peers,
But as a thing of custom: 't is no other;
Only it spoils the pleasure of the... (text).
Ook Chatelain laat hele regels weg en substitueert andere: hij is in dit opzicht niet veel beter dan de door hem gekritiseerde Dumas. De krachtige kern van Hamlets apostrofe tot zijn vriend Horatio:
That is not passion's slave...
gaat volkomen verloren in zijn slappe:
...je t'aime et je t'estime
Et tu vis de mon coeur au fin fond de l'abime.
| |
| |
Twee jaar vóór Chatelain Hamlet vertaalde had hij een vertaling van Macbeth het licht doen zien. In de voorrede hiertoe geeft hij zijn opinie over Hamlet. Volgens hem heeft Hamlet slechts een kwart van de dramatische kracht van Macbeth: het is veel te filosofisch. Ophelia is te onwaarschijnlijk: zoals zij in het koninklijk paleis van Denemarken rondloopt lijkt zij meer op ‘certaines dames’ die vroeger in de tuinen van het Palais Royal ronddrentelden, zonder enig toezicht... En waar is, in deze dagen, een poëtische Hamlet te vinden? Charles Kean is er te oud en te burgerlijk voor, Fechter is ‘un lourd poupard’. Chatelain meent dat Hamlet op dit ogenblik dood is, zowel op het Engelse als op het Franse toneel. En toch moest hij het stuk twee jaar later hoognodig vertalen!
Evenmin als op de vertalers had Chatelain het op de commentatoren begrepen. Hij noemt hen ‘une race parasite’ en ‘une race vampire’, die hem (Shakespeare) het bloed drinken nog na zijn dood, onder het voorwendsel hem te doen herleven... Een arrogante betweter, deze Chatelain, die beter had gedaan de Engelse commentatoren als Pope en Malone te raadplegen voor hij zich aan zijn vertalingen waagde. De zelfoverschatting waaraan hij leed wordt nog eens sterk geaccentueerd door het curieuze boekje van zijn hand getiteld Le monument d'un François à Shakespeare, dat een verzameling gedichten bevat geschreven ter gelegenheid van de 303de verjaardag van Shakespeares geboorte. Drie jaar tevoren was Chatelain lid geweest van het Shakespeare Memorial Committee, onder voorzitterschap van de Duke of Manchester (niet van Thackeray, zoals Chatelain verwacht had), en dat er niet in geslaagd was een bedrag in te zamelen voldoende voor de oprichting van een monument. Dit was voor hem de aanleiding tot het schrijven van een monument in verzen'. Men kan zich geen afschuwelijker verzameling van zouteloze kreupelrijmen voorstellen dan deze rondeaux, triolets, sixains en sonnetten, alle gewijd aan ‘le sublime Oseur’, zoals hij Shakespeare schalksweg noemt. Zou hij in deze betiteling misschien zichzelf geprojecteerd hebben?
4. De eerste Fransman die niet adapteert, maar een letterlijke, woord-voor-woord vertaling beproeft, was François-Victor Hugo, de oudste zoon van de beroemde romanschrijver. In de Conciergerie, waar hij gevangen zat van november 1851 tot april 1852, was hij, op advies van zijn moeder, zich op het Engels gaan toeleggen. Toen hij zich, na zijn invrijheidstelling, bij zijn familie voegde, die
| |
| |
zich op het eiland Jersey gevestigd had, besloot hij de tijd van zijn ballingschap te korten met de vertaling van Shakespeare. In zijn boek over William Shakespeare vermeldt de oude Hugo een gesprekje tussen hem en ‘Toto’, zoals hij door zijn ouders genoemd werd. De zoon verheft zijn stem en vraagt zijn vader:
‘Wat denkt u van deze ballingschap?’
‘Dat hij lang zal duren.’
‘Hoe denkt u de tijd te vullen?’
‘Met naar de Oceaan te kijken.’
Stilte. De vader herneemt:
‘En jij?’
‘Ik? Met Shakespeare te vertalen.’
En, inderdaad, François-Victor Hugo zette zich terstond en met grote ijver aan zijn gigantische onderneming. In de Algemene Opmerkingen voorafgaande aan de eerste uitgave van 1859, zegt hij dat hij niet Le Tourneur gevolgd heeft, maar Shakespeares tekst. ‘Nu eerst, na de litteraire overwinning van 1830, is het mogelijk een letterlijke vertaling te geven.’ Hij heeft geen verdeling in bedrijven aangebracht, omdat Shakespeare dat ook niet deed. Door een streepje geeft hij aan waar de toon verandert, van poëzie in proza (in de tweede editie doet hij dit niet meer). Een laatste ‘nouveauté’ die deze vertaling de lezer biedt, is een commentaar van de schrijver van Ruy Blas op de schrijver van Hamlet. In deze commentaar tekent de oude Hugo - die wel graag als de Franse Shakespeare poseerde - ons een schets van de familie Shakespeare ‘at home’. Gilbert leest het verhaal van Amneth (sic) uit Belleforest voor. William wordt er stil van: hij ziet in zijn jeugdige verbeelding de personen leven krijgen, Amneth wordt Hamlet! Dit ietwat zoetelijke fantasietje van ‘le père Hugo’ eindigt in een hoogdravende slottirade. Hij ontwaart in Hamlet een strijd tussen de menselijke wil en het noodlot, de geschiedenis van ons allen. ‘C'est notre vie, c'est la mienne. C'était celle de nos pères, ce sera celle de nos neveux.’ En daarom - waarde lezers - is het werk van Shakespeare eeuwig!
De vertaling van François-Victor Hugo is geheel in proza. Zij is, over het geheel, zeer nauwgezet, verandert niets en laat niets weg. Het is, inderdaad, een letterlijke woord-voor-woord vertaling, waaruit het poëtische volkomen weggewerkt is. De betekenis is er, de vorm en de klank zijn verloren. De streepjes die hij aanvankelijk gebruikte om aan te geven dat een dichtregel eindigt, zijn storend en tegelijk overbodig: zijn proza wordt er geen poëzie door. Toch
| |
| |
moet de ijver en de kennis van Hugo geprezen worden: hij heeft zich op een waardige wijze aan de Bard vergrepen! Een paar regels van Hamlets ‘To be or not to be...’ mogen zijn ernst bewijzen: ‘Être ou ne pas être, c'est là la question. - Y a-t-il plus de noblesse de l'âme à subir - la fronde et les flèches de la fortune outrageante - ou bien à s'armer contre une mer de douleurs - et à l'arrêter par une révolte? Mourir - ...dormir, - rien de plus; ...et dire que par ce sommeil nous mettons fin - aux maux du coeur et aux mille tortures naturelles - qui sont le legs de la chair: c'est là un dénouement - qu'on doit souhaiter avec ferveur...’ Goed vertaald, maar stijf, bijna levenloos. Zouden de Franse schoolmeesters het nòg zo doen?
Voor de nieuwe uitgave (Lemerre) schreef vader Hugo opnieuw een voorwoord. Het gevaar van Shakespeare te vertalen is verdwenen, meent hij, maar de moeilijkheid blijft. Hij, Shakespeare, verzet zich tegen de vertaler, hij ontsnapt hem door zijn stijl en zijn taal. Het hedendaagse Engels - aldus Hugo - is bijna het Duits van de vijftiende eeuw, welke onzinnige opmerking hij, gelukkig, door een zinvollere laat volgen: ‘Un nuage flotte toujours dans la phrase anglaise. Ce nuage est une beauté. Il est partout dans Shakespeare. Un certain vague ajoute du trouble a la mélancholie et caractérise le Nord. Hamlet, en particulier, a pour air respirable ce vague. Le lui ôter, le tuerait. Une profonde brume diffuse l'enveloppe. Fixer Hamlet, c'est le supprimer.’ Wat Hugo stempelt met ‘vague’ zal later - zoals wij zullen zien - door de jongste vertaler, Yves Bonnefoy, als ‘ouverture’ worden aangeduid, contrasterend met de Franse ‘fermeture’.
Hugo is overtuigd van het belang en de adequaatheid van de vertaling van zijn zoon. Hij zal de definitieve vertaler blijken, ten eerste omdat zijn vertaling exact is, ten tweede omdat hij volledig is. Toto heeft er twaalf van zijn mooiste levensjaren aan gegeven. ‘Deze vertaling van Shakespeare is, in zeker opzicht, het portret van Engeland gezonden naar Frankrijk. Op een tijdstip waarop men het verheven uur voelt naderen van de omarming der volkeren, is het bijna een daad en zeker meer dan alleen een letterkundige gebeurtenis. Er is iets heiligs en ontroerends in deze gift die een Fransman aanbiedt aan het vaderland, waar hij, en ik, niet mogen zijn, door onze eigen wil en tot onze smart.’
Zo schreef Hugo op Hauteville House in april 1865, bijna honderd jaar geleden.
| |
| |
5. De vertaling van Hugo heeft zich, tegen alle latere in, tot in onze dagen gehandhaafd. Zij is betrouwbaar, evenals onze Burgersdijk, hoewel die poëtischer is. Niet iedereen was het met vader Hugo eens dat het de definitieve vertaling zou zijn: die van F. Guizot, die grotendeels een bewerking van Le Tourneur was, werd door vele critici geprefereerd. In de Pléiade-uitgave zijn naast nieuwe vertalingen - onder meer de Hamlet van Gide - zesentwintig van Hugo's vertalingen opgenomen. In het voorbericht van deze uitgave prijst Gide hem voor zijn werk, maar verwijt hem zijn te grote nauwkeurigheid als ten detrimente van het poëtische en zelfs het dramatische element. Ook de Lalous, Christine en René, hebben zich in hun ‘traduction et représentation’ in hoofdzaak gericht naar Hugo. Als Lalou in de fameuze monoloog ‘le legs de la chair’ vervangt door ‘l'apanage de la chair’, dan lijkt mij dat wel een verbetering wat de klank, maar niet wat de betekenis betreft. De negentiende-eeuwse kritiek houdt zich, evenals in andere landen, hoofdzakelijk bezig met tekstverklaring en -verbetering en met de karakters: een diepere studie van Shakespeares ‘imagery’ wordt niet gemaakt en zal misschien wel nooit gemaakt worden: daarvoor verschilt de Franse ‘image’ te veel van de Engelse. Rondom de eeuwwisseling is er echter een nieuwe benadering van de Hamlet te bespeuren in de vertaling van E. Morand en M. Schwob. Zij sluiten een compromis tussen respect voor de tekst en de eisen die het Frans stelt. Ook maken zij opzettelijk gebruik van archaïsmen, hetgeen meer gloed geeft aan de heftige passages. Hun taal - zegt Christian Pons - doet het gezonde verstand en de oren minder pijn dan die van vroegere vertalingen. In navolging van Hugo wordt de ‘sea of troubles’ wederom
weergegeven door ‘un océan de peines’, een beeld waaraan vele Franse critici en taalkenners zich schijnen te stoten. Pons prijst Schwobs vertaling van ‘When we have shuffled off this mortal coil’ door ‘Quand nous avons secoué cet enlacis mortel’, waarin ‘enlacis’ het zeker goed doet, maar het Shakespeariaanse ‘coil’ met zijn dubbele betekenis maar ten dele benadert.
Na de vertalingen van Morand en Schwob volgen er weer een paar minder goede, zoals, bij voorbeeld, die van de Garal (1861), die van Hamlet een ‘lyrische tragedie’ heeft gemaakt versierd met muziek van Aristide Mignard. In 1886 speelde men een Hamlet van Cressonois, ‘naar Shakespeare’: men is weer in de achttiendeeeuwse adaptatie vervallen! Een wonderlijke verklaring wordt af- | |
| |
gelegd door de bekende lettré J.-H. Rosny: hij zegt dat Shakespeare vertalen niet moeilijk is, het is kinderspel. Hebben het Frans en het Engels niet - zo vraagt hij - de oorsprong der Indo-europese talen gemeen? De dwaasheden van Rosny worden weer wat hersteld door Guy de Pourtalès (1923) en Jacques Copeau (in samenwerking met Suzanne Bing, 1939). Hoewel zij geen belangrijke verbeteringen aanbrengen, leiden zij de vertalingen weer in het litteraire spoor, het spoor der ‘écrivains-artistes’, dat nu openligt voor de grootste onder hen, André Gide. Zijn Hamlet-vertaling dateert van 1946. Tevoren, in 1929, had hij het eerste bedrijf gepubliceerd in het december-nummer van échanges. Aan dat eerste bedrijf - zegt hij in de ‘Lettre-Préface’ - had hij meer moeite besteed dan aan de vijf bedrijven van Antoine et Cléopatre (1921). ‘Men kan zich geen tekst voorstellen meer hoogdravend, meer geslepen en vol dubbelzinnigheden, van voetangels en klemmen. Elk ander stuk van Shakespeare (met uitzondering, misschien, van Troilus en Cressida) lijkt er bronwater bij.... Men kan zich geen ingewikkelder manier voorstellen zijn gedachten en gevoelens, die dikwijls zeer eenvoudig zijn, uit te drukken.... maar, ontegenzeglijk, maakt zich uit al deze lyrische warboel een koppige damp los die naar het hoofd, de zinnen en het hart stijgt, en ons in een
toestand van poëtische trance dompelt waar de rede nog slechts zwakjes tussenbeide komt.’ Dat is heel mooi en erg Gideaans gezegd, maar het is bijna even dwaas als wat Voltaire een eeuw tevoren zei: ook Gide heeft de ‘histrion barbare’ maar ten dele begrepen. Hij kende daarvoor in de eerste plaats niet genoeg Engels, en in de tweede plaats begreep hij niet dat wat hij de ‘diaprure étrange’, de ‘vreemde bontheid’, noemt, nu juist de natuurlijke uitdrukkingswijze van Shakespeare en vele andere Elizabethanen was. Het is dus niet een ‘buiten-natuurlijke’ werkelijkheid die hij moet transponeren, het is een tot het poëtischdramatische niveau verheven natuurlijke realiteit. Zeer goed ziet Gide in - en hij is een der eersten die hier openlijk van getuigt - dat het Frans zich door de strengheid en onverzoenlijkheid van zijn grammaticale en syntactische eisen slecht kan aanpassen aan Shakespeares taal: het Frans is daarvoor te helder, te precies en te prozaïsch, om niet te zeggen anti-poëtisch. En hier nu ligt het werk van de vertaler: als hij alleen maar de betekenis van de tekst heeft weergegeven, heeft hij niets, of bijna niets gedaan. Al zijn voorgangers - zo vervolgt Gide - hebben getracht de gedachte van Shakespeare steeds dichter te benaderen en nauwkeuriger weer te geven.
| |
| |
Maar Shakespeare is geen denker, hij is een dichter, en zijn gedachte is zelden van belang voor ons ‘sans les ailes qui l'emportent dans l'empyrée’, zonder de vleugels die haar meevoeren naar het Empyreum. Dat is weer heel mooi gezegd, maar het maakt van Shakespeare maar een dom dichtertje, dat eigenlijk niet goed weet wat het doet. Bovendien, wordt een gedachte, hoe onbeduidend ook, er beter van als zij in de hoogste hemelen mag vertoeven? Nog een opmerking maakt Gide in zijn voorwoord die hem door vele zijner voorgangers en rivalen is kwalijk genomen. Het gaat er niet om - zegt hij - de lezer te bevredigen, maar een goede tekst te leveren aan de acteur die een rol heeft te interpreteren. En het ernstigste gebrek van de door hem geraadpleegde vertalingen is oninterpretabel te zijn, onzegbaar, kakofonisch, ontbloot van ritme, elan, leven, en dikwijls onbegrijpelijk zonder een voortdurende aandacht waarvoor de toeschouwer in het theater de tijd ontbreekt. O ja, hij is zijn voorgangers erkentelijk voor het verdienstelijke werk dat zij gedaan hebben, zij hebben zijn taak meer dan eens verlicht. Maar waar hun poging ophoudt begint de zijne... En wat heeft de grote Gide nu van zijn Hamlet gemaakt? Een lieve charlatan, een elegante potsenmaker, zoals ik hem, in Gides vertaling, zag ‘interpreteren’ door Jean-Louis Barrault. Helder, ‘limpide’, elegant, delicaat tot het geaffecteerde toe, zijn de kwalificaties van Gides stijl, kwalificaties die voor Shakespeare ongeldig zijn. De ‘lyriek’ van Hamlet - àls we daarvan kunnen spreken - is sterk persoonlijk, heftig en direct. Gide maakt haar te liefelijk, te zoet, en vooral, te onpersoonlijk. ‘Chair trop massive, oh! si tu pouvais fondre, t'évaporer, te résoudre en rosée’ (I, 11, 129) is een flauw aftreksel van het heftige, bijna
wanhopige: ‘Oh, that this too, too solid flesh would melt/Thaw and resolve itself into a dew!’ De vurige, de ‘mad’ Hamlet is er niet in, evenmin als in het vervolg: ‘O, God, God/How weary, stale, flat and unprofitable/Seem to me all the uses of this world!’, dat Gide vertaalt met: ‘Mon Dieu! Mon Dieu! combien me semble abject, plat, fatigant, improfitable tout l'ordinaire de cette vie’, waarin, op zijn minst ‘fatigant’ onjuist is en ‘tout l'ordinaire’ een zeer slappe weergave is van ‘all the uses of this world’. Behalve stijlfouten begaat Gide ook begripsfouten. Als Rosencrantz aan Hamlet vraagt wat hij met het lijk van Polonius gedaan heeft, antwoordt hij ruw: ‘Compounded it with dust, where to 't is kin.’ Gide vertaalt: ‘Rendu à la poussière, d'où il sortait’, ritmisch mooi, maar te vlak en te bijbels. Hamlet is op dat ogenblik
| |
| |
zeker niet religieus gestemd: ‘Vermengd met stof,’ - zegt hij, hard, minachtend - ‘waarmee het is verwant.’ Ook van Ophelia maakt Gide een te lief en te welgemanierd meisje. Als zij Hamlet prijst voor zijn uitlegging van het toneelstuk en hij zegt dat hij tussen haar en haar minnaar als tolk zou kunnen optreden, ‘als hij de poppetjes kon zien dansen’, antwoordt Ophelia, die, hoe ingénue ze ook mag zijn, best begrijpt waar hij op doelt: ‘You are keen, my lord, you are keen’, waarin ‘keen’ scherp maar tegelijk bitter of wreed betekent. Gide laat haar zeggen: ‘Votre esprit est bien incisif, Monseigneur’, keurig maar karakterloos. Hoeveel beter werd deze ietwat scabreuze schermutseling begrepen door de jongste vertaler van Hamlet, Bonnefoy: zelfs de ‘pun’ weet hij te behouden:
hamletOh, je saurais bien expliquer ce qui se passe entre vous et votre
amoureux, pour peu que je puisse voir le trémoussement des
opheliaQuelle pointe, quelle pointe, Monseigneur!
hamletNe tentez pas de l'ébrécher, cela vous ferait gémir.
Zo zijn er talloze passages die voor Gide onbegrepen zijn gebleven. Shakespeare mag dan geen ‘penseur’ geweest zijn, hij kon, vooral in het seksuele vlak, bijzonder scherp en geestig zijn. Gides vertaling van Hamlet is, helaas, meer dan eens, even ‘ininterprétable’ en ‘privée de vie’ als die van zijn door hem gelaakte voorgangers.
6. Zou Claudel de meest ideale Franse vertaler van Shakespeare hebben kunnen zijn? Dit is de mening van Christian Pons, die zelf een paar scènes uit Hamlet in ‘versets claudéliens’ heeft vertaald. In zijn artikel over de Hamlet-vertalingen - waarvan ik voor dit opstel een ruim gebruik heb gemaakt - geeft hij een voorbeeld van wat hij zijn transpositie noemt. Marcellus, die vreest dat de geest van Hamlets vader opnieuw zal verschijnen, verzoekt Horatio om met hem ‘to watch the minutes of the night’. Dit wordt bij Pons: ‘Afin qu'il surveille avec nous les ténèbres, et ce lent écoulement des heures, tous les moments de la nuit, l'un après l'autre.’ Zeker, zegt Pons, dat is veel langer dan, bij voorbeeld, de letterlijke vertaling van Pagnol: ‘je l'ai supplié de surveiller avec nous chaque minute de cette nuit’, maar het is dichter bij Shakespeares ‘image’, en bij de emotie en de lyriek van Shakespeares tekst. De retorische lengte, de logische analyse, is de prijs die in het Frans betaald moet worden
| |
| |
voor de meest waar-achtige vertaling, aldus Pons: een belijdenis die ik gaarne met dezelfde ernst wil aannemen als waarmee zij gedaan wordt, maar waarin ik onmogelijk kan geloven. Het wil mij toeschijnen dat uit deze bewerking - een vertaling is het nauwelijks meer te noemen - alle kenmerken der Shakespeariaanse poëzie, de kernachtigheid, de directheid, de klank en het ritme, verdwenen zijn. Het vers bestaat voor wat het zegt: bij een analyse zoals Pons voorstaat, gaat de essentie van het vers en daarmee ook zijn betekenis verloren. Maar ook Claudels religieus optimisme zou een belemmering zijn geweest voor een juiste benadering, een diepere inleving in Shakespeares gedachtensfeer, die toch allerminst optimistisch getint is. Bonnefoy verwerpt Pons' Claudeliaanse vertaling: het ‘verset’ - zegt hij - is een ‘risque pris’, maar het is nog meer een geloof, een overtuiging. En de essentie van Hamlet is de nimmer eindigende vraagstelling: men mag en kan geen antwoord geven op wat alleen maar een vraag wil zijn.
In een in 1959 gepubliceerd opstel toont Bonnefoy aan dat de grote moeilijkheid voor het begrijpen - en het vertalen - van Shakespeare voor de Fransman ligt in het verschil in het karakter van het woord: het Franse woord ‘sluit af’, is ‘fermeture’, het Engelse ‘opent’, is ‘ouverture’. De Fransen maken van het litteraire werk een gesloten wereld, de Engelsen een open wereld, en daarom kan de Engelse poëzie meer betekenis hebben dan de Franse. Shakespeare maakt zijn personen en dingen tastbaar, de Fransen maken ze denkbaar. Als Cleopatra zegt: ‘I have immortal longings in me’, zegt zij iets concreets, iets onmiddellijks, al laat het woord ‘immortal’ ons even wegdrijven van het concrete naar het abstracte: het ‘opent’ de mogelijkheid voor een bijgedachte, die echter niet wordt opgedrongen. Als Hamlet zegt: ‘The time is out of joint, o cursed spite/That ever I was born to set it right’, dan is dat een reële, persoonlijke verklaring. Wat blijft daarvan over in, bij voorbeeld, Gides vertaling: ‘Cette époque est désordonnée. Maudit soit le souci d'être né, moi, pour la faire rentrer dans l'ordre.’? Bonnefoy, door niet te transponeren, is beter geslaagd, al ‘bekt’ zijn tweede regel slecht: ‘Le temps est hors des gonds. O sort maudit/Que ce soit moi qui aie á le rétablir!’
Van alle personen uit Shakespeares stukken wordt Falstaff in Frankrijk het minst begrepen en daarom ook het minst geapprecieerd. Hij is voor de Fransen, die graag discussiëren over het probleem van goed en kwaad, te a-moreel. Hij blijft, in tegenstelling
| |
| |
met Zarathoestra, aan deze zijde van het goede en het kwade. En hoe kan een Fransman, voor wie de leuze dat alles verloren kan worden behalve de eer nog steeds geldend is, Falstaffs boutade over de eer appreciëren? Maar ook Hamlet wordt niet begrepen. Hij is, in de eerste plaats te ‘gek’, te gecompliceerd, te verscheurd. Maar ook hij is te a-moreel, te ‘open’, te veel aan-deze-zijde. Zijn ‘singulier’ - heid, in beide betekenissen, is voor de Fransen onaanvaardbaar en daarom ‘ininterprétable’.
Wil dat nu zeggen dat er in Frankrijk geen goede Hamlet-opvoeringen zouden zijn of geweest zijn? Ja en neen: níet goed wat de fusie tussen taal en karakter betreft, wèl goed - althans aanvaarden genietbaar - wat de actie en de regie betreft. Jean-Louis Barraults creatie, die ik het vorige jaar voor de tweede maal zag, is lofwaardig voor zijn levendigheid en ‘souplesse’. Het komt mij voor dat hij zijn opvatting op die van Alec Clunes gebaseerd heeft: ook deze maakte er een vlugge, beweeglijke figuur van, van binnen uit gedreven door een uiterste gevoeligheid, gesecondeerd en soms gefrustreerd door een super-intelligentie. Goed, dat is een gerechtvaardigde opvatting, maar zij sluit een gevaar in: Hamlet is een noorderling, hij weet zijn gevoel te beheersen, hij blijft de kroonprins en vervalt nimmer in het clowneske. Dat nu deed Jean-Louis Barrault wel: er was te veel lichamelijk en geestelijk gehuppel in zijn creatie. Hamlet mag dan neurotisch zijn, hysterisch is hij niet.
Wij, in Holland, spelen Shakespeare over het algemeen beter, al wordt er ook door onze acteurs en regisseurs soms vervaarlijk met hem gesold. Maar Fransman noch Hollander krijgen hem ooit klein: na vierhonderd jaar is hij nog onverwoestbaar.
|
|