| |
| |
| |
Nieuwe boeken
Gerard Kornelis van het Reve, Op weg naar het einde. Stoa - G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1963. 168 blz.
De schrijver zegt dat veel van zijn eigen werk tot de ‘bekentenisliteratuur’ te rekenen valt. Wat niet wil zeggen dat hij bij de lezer te biecht gaat. Het is literatuur die op het eigen zelf slaat, waarin de persoonlijkheidsstructuur zich, zo ruim als voor mogelijk gehouden kan worden, manifesteert. Het is ik-, ego-, manifestatie-literatuur, noem het zoals u wilt.
De vraag waarom iemand zulke, en in dit geval wel heel sterk doorgevoerde, ik-literatuur schrijft, wordt door Van het Reve zelf, beter dan iemand anders het zou kunnen, beantwoord: ‘...ik moet werken en schrijven omdat mijn schrijven voor mij leven, dat wil zeggen me ontwikkelen en mijzelf rekenschap geven betekent. Ik moet schrijven omdat het de enige activiteit is die ik vind dat zin heeft, niet omdat ik er iets of iemand mee dien, maar omdat het mijn werk is en mijn bestemming, mijn gedachten op schrift te stellen.’ Wie kan daar nog wat aan toevoegen?
Dit boek bevat tal van deze zelf-verklarende passages, maar er blijft voor de goede verstaander nog genoeg over om er de eigen gedachten over te laten gaan. Vooral de tweede helft van de ‘Brief uit schrijversland’ (blz. 128-131) geeft al voldoende informatie over dat ik van de schrijver om zijn werk tenminste te kunnen of te willen kunnen aanvaarden.
‘Mijn hele leven heb ik gezocht naar verwantschap, mezelf dikwijls genoeg wijsgemaakt dat er van zulk een verwantschap sprake was, terwijl die er nooit, met geen enkel ander mens, of andere groep van mensen, geweest is, en er nooit zal zijn. ...en met het soort mensen dat men gevoelsgenoten pleegt te noemen ... in hun gezelschap voel ik mij zelfs eenzamer dan wanneer ik alleen ben.’
Van het Reve zet zijn lezer een gecompliceerde persoonlijkheidsstructuur voor, en men zal moeten toegeven dat er een méér dan
| |
| |
gemiddeld invoelend vermogen en een toch wel degelijke kennis van de psychologie voor nodig zijn, om een vorm van contact met de schrijver te kunnen leggen en te handhaven. In hoofdzaak moet men ertoe in staat zijn, een ànder mens te ontmoeten, die in dit ànders-zijn geïsoleerd blijft, want dat anders-zijn sluit allerlei essentiële contactmogelijkheden af. Er bestaat geen zèlfde andere. In deze principieel-geïsoleerde situatie van de schrijver - iets wat maar weinig lezers zullen kunnen navoelen en verdragen - wordt men dan nog geconfronteerd met een aantal temperaments- en karaktersituaties van niet-alledaagse aard.
Een opvallende trek in de schrijftrant van Van het Reve is de gedachtenvlucht, die voert tot het bij elkaar schuiven van allerlei kleinere kanten van zaken of situaties, en het bijeensmelten daarvan in lange, door vele komma's onderbroken zinnen. De stemmingstoestand wisselt soms snel, op korte termijn van diepe depressie overgaande in, naar eigen zeggen, bijna mystieke euforie. Er zijn uitingen van een polymorf religieus beleven, voor veel lezers moeilijk te verteren, vooral als deze gevoelens als vermengd met erotische worden ondervonden. De magische belevings- en denkwereld is ruimschoots vertegenwoordigd, en wordt nog onderstreept door uitingen die bij anderen doorgaans net onder het bewustzijnsniveau plegen te blijven, maar die hier, als bewuste belevingen, in soms reële situaties worden ingelast.
Uit tal van voorbeelden neem ik hier de agressief gekleurde uitingen van kinderhaat, die anderen zich alleen in de droom kunnen toestaan. Dat de afweer die de lezer tegen de eigen, verboden gevoelens al klaar heeft liggen, tegen zulke passages in het boek, met alle agressie die daarmee naar boven komt, gebruikt zal worden, is eigenlijk niet meer dan normaal te noemen. Dit spelen met de aantrekking in het onbewuste en de afkeer in het wèl-bewuste gevoelsleven, zal de attitude van de lezer tegenover dit boek in hoge mate bepalen. De moeilijkheden die men zal ondervinden bij het begrijpen van de homofiele en tegelijk ook heteroseksuele gerichtheid, van de onbewimpeld weergegeven primaire angsttoestanden of verrukkingen - die soms het karakter van depersonalisatie-tekenen aannemen - en van de hele scala van wonderlijk gestructureerde, ambivalente gevoelens, en de provocatie van de afweermechanismen bij de lezer, dit alles is essentieel voor het oordeel - en daarmee voor het kùnnen lezen van dit werk.
Er is een bijna misleidend te noemen discrepantie tussen de ver- | |
| |
bijsterendgemakkelijk te lezen taal en de inhoud, tussen de eisen die aan de lees- en die aan de denktechniek en het psychisch incasseringsvermogen worden gesteld. Alles laat zich moeiteloos lezen, ook al is de zin vijftien of meer regels lang, en de gedachtenvlucht nòg zo evident. Wat er staat is een hecht, sluitend betoog, een gaaf vertelde zin, gesteld in evocatief proza dat niet loslaat. Hoe de schrijver - die er wel op schijnt te zwoegen - dit doet, is tegelijk zijn geheim en zijn openbaring. Dat hij het kan, daarvan is hijzelf zich heel goed bewust: ‘...niemand kan zo schrijven als ik, daarin zit hem het verschil.’ Wie zou het tegenspreken?
Door deze, bijna geheimzinnige, taalbeheersing is Van het Reve in staat zich zó te manifesteren, zijn ik zó bloot te geven, maar tegelijk voert hij hiermee tal van lezers naar een oord, waar ze zich hulpeloos en zonder contact zullen gevoelen voor ze goed weten waar ze eigenlijk zijn, vergetend dat ‘de ander’ altijd ‘het andere’ zal blijven, en dat met agressief vluchten niets aan begrip gewonnen wordt.
Een Engelsman, die als analysant ervaring had met de psychoanalytische denk- en benaderingswereld, heeft eens een methode tot zelfanalyse voorgesteld, namelijk door op een vast uur van de dag (afgesproken uur) de opkomende gedachten en invallen gedurende een vaste tijd (analytisch uur) neer te schrijven en te verwerken. Hij correspondeerde nog over dit idee met Freud, maar die was toen, ernstig lijdende, in zijn laatste jaren en wees het idee knorrig van de hand. Freud zag er niets in, en was wijs en misantropisch genoeg om de geslotenheid van de eigen afweer tegen zelfkennis niet te onderschatten. Zijn dochter Anna schreef er later een boekje over: Das Ich und die Abwehrmechanismen, waaraan de geest van vader wel niet vreemd zal zijn geweest. Er is geen echte zelfanalyse mogelijk, want de laatste wallen van de rationalisatie die het ik in zelfbescherming opwerpt, worden wel verlegd, maar niet genomen. Alleen in contact met een ander, iemand die niet tot taak heeft de analysant even lief te hebben als deze zichzelf, kan men verder komen.
Het werk van Van het Reve heeft niets te maken met zelfanalytische schriftuur. Wèl komen sommige fragmenten daar heel dichtbij, en persoonlijk werd ik getroffen door het verhaal over het verwaarloosde katje (blz. 104-108). Na zich - ook al weer door hemzelf gesignaleerd - nogal opgewonden te hebben, komen er een paar uitspraken die méér gechargeerd lijken dan de schrijver zich
| |
| |
doorgaans permitteert, en daardoor misschien meer opvallen. Het gaat dan over ‘het nog steeds wijd verbreide, rotsvaste bijgeloof, volgens hetwelk men een dier inferieur, en als het enigszins kan, zelfs bedorven, voor menslijke consumptie ongeschikt geworden voedsel moet geven’, ‘...wie een huisdier opneemt en er niet goed voor zorgt, een zeer zware zonde begaat ... en verdient met dorsvlegels te worden doodgeknuppeld’ (ook weer een voorbeeld van wat een ander alleen durft denken, dromen of dagdromen). ‘Een raadsel blijft het voor me ... die slechtigheid jegens dieren’, en ook het feit, ‘dat het in strijd geacht wordt met prestige en waardigheid van de mens, om een dier goed en zorgzaam te behandelen’. ‘Ik ben wel wat zwaar op de hand, dat geef ik toe, en waarom ik dat hele verhaal over de kat moest neerschrijven weet ik niet, maar wèl dat deze questie op een of andere wijze diep met mijzelf te maken heeft - het spijt me dat ik het niet pienterder kan formuleren.’
Dat de lezer hierop vrijelijk de auteur met de kat kan identificeren, en alles wat over de kat en zijn behandeling door de mens is gezegd, mag gebruiken om zijn beeld over ‘de ander’ te omlijnen en te benaderen, maakt het werk van Van het Reve intrigerend, maar waardevol. Maar ik wil hier niet verder op ingaan, het is mijn taak het werk, en niet de schrijver, te analyseren.
De vraag wat zo een boek als Op weg naar het einde betekent is, ook met het ruime gebruik dat gemaakt kan worden van de door de schrijver zelf gegeven explicaties, alleen als een individueel gevoelde zaak te zien.
Zelden heeft iemand naar mijn gevoel zowel het talent als de moed, zich zó onbelemmerd te manifesteren. Zulke zeldzaamheden hebben daardoor een grote waarde voor lezers met een voldoende morele en intellectuele bagageruimte. Want in het werk van Van het Reve zie ik oneindig veel meer betekenis voor onze cultuur dan in dat van menig tijdgenoot. U mag het roerend oneens met me zijn, maar voor mijn gevoel heeft literair werk alleen zin als het een functie heeft, al wil ik het l'art-pour-l'art ook wel accepteren, en mag ieder van mij genieten van de cursiefjes die hij mooi vindt. Maar werk waar niets en dan ook niets anders over te zeggen valt dan de clichés die sedert jaar en dag als literaire saus-kritiek erover worden uitgegoten, kan me weinig interesseren. Voor mij is een werk zinvol als erover te praten valt, op een manier die de moeite waard is. Als ik - met voorbijgaan van tijdgenoten - ter adstructie eens een werk neem van een gevoelsgenoot als Louis Couperus,
| |
| |
Eline Vere, en zie dat alles wat daar in vele honderden bladzijden naar buiten gebracht wordt niet anders is dan het leven van overbeschaafde, volslagen nietsnutten, met als hoofdpersoon een maligne neurotica, een pestilentica zonder een spoor menselijk gevoel en gedrag, die op het dramatische hoogtepunt van het boek alleen maar een banale hysterische driftbui krijgt en van haar verloofde, een lummel van een vent, slechts een eenvoudig: ‘Foei Eline’ krijgt te horen in plaats van de trap-buiten-de-deur-en-voorgoed te krijgen, of het pak op de blote billen, voor zover er nog een kansje op psychische reclassering mogelijk werd geacht, - dan is dat toch eigenlijk het enige moment waarop dit boek betekenis heeft, maar daarvoor moet men dan door een eindeloze berg personen en hun oudbakken neurosen en complete fysieke en psychische frigiditeit en impotentie heen werken, alles in keurige taal opgediend, eindeloos en nòg verderop, alles om tot dat ene moment te komen dat van betekenis is, juist omdat het verder zonder betekenis blijft. Zo iets is eventueel fraai voor de liefhebber, maar het is helemaal uit de tijd, en wat daaruit is, dat moet maar zo gelaten worden, maar wat erin hoort, omdat het een functie heeft waardoor het wat waard is, dat moet erin. Niet om de functie van vergelijking met het eigen ik, maar om het scheppen van benaderingsmogelijkheid van die ander, van het anders-zijn, om met het herkennen en accepteren daarvan een weg te vinden naar een diepere realisering van de eigen ik-structuur, tot het leren kennen van bekentenisgedachten die in het tegenwoordig denk- en contactleven nog zo met taboe zijn bezwaard.
o.m. de vaal
| |
De avonturen van Cornelis Bastiaan Vaandrager, 1. Ongekuist. Nieuwe Nijgh Boeken, 2. - Nijgh & Van Ditmar, ['s-Gravenhage, Rotterdam, 1963]. 176 blz.
Dezer dagen herlas ik een opstel dat ik als jong student schreef, een jeugdherinnering, en vergeleek dit geschrift met een poging nu, op gevorderde leeftijd mij mijn jeugd te herinneren. Wat een verschil! Zeker niet omdat oudere mensen milder zijn en jonge mensen heftiger, want mijn studentenherinneringen waren dromerig en romantisch, iets wat ik bepaald niet kan zeggen van de herinneringen die ik nu anno 1964 vastlegde. Hoe verklaart men die ver- | |
| |
andering? In ieder geval door een enorme verschuiving van belangstelling. Wij, studenten van de twintiger jaren in het Holland dat uit de oorlog was gebleven, probeerden nog steeds ons een wereldbeeld te vormen met behulp van de literatuur van het laatste decennium van de negentiende en het eerste van de twintigste eeuw. Jaapje van Van Looy, Het huisje aan de sloot van Carry van Bruggen, Woutertje Pieterse en zelfs De kleine Johannes waren onze voorbeelden. Na 1933 en 1940 lukt dat eenvoudigweg niet meer. De politieke ontwikkeling is zo verbijsterend geworden, dat we ons beeld van de mens moeten herzien en er duiken totaal andere beelden op uit de donkere schaduwen van ons verleden. Voor dromerij bleek niet veel plaats meer over. Wreedheid en angst vinden we terug en het lijkt of we daar vroeger blind voor zijn geweest.
Het zou onjuist zijn het voorgeslacht van geschiedvervalsing te beschuldigen, evenzeer als het onjuist is vandaag de huidige generatie te verwijten dat zij een vertrokken beeld geeft. Onze levensgeschiedenis ligt niet ergens vast, waardoor wij de keus hebben betrouwbaar of onbetrouwbaar te beschrijven. Ja, ook al zou dat wel zo zijn, dan zijn we nog niet in staat naar willekeur weg te laten of te kiezen. Voortdurend kiezen wij onder de invloed van onze gerichte belangstelling: dat wil zeggen dat díe herinneringen komen, die afgestemd zijn op de grondtoon van ons actuele bestaan.
Dit als antwoord aan diegenen, die een jonge generatie, in dit geval Vaandrager, zouden willen verwijten een mistekend beeld van hun jeugd te geven. Neen, onze kritiek zou zich moeten richten op de vorm en de authenticiteit van het kunstwerk. Op dat punt kan ik alleen maar schrijven dat ik Vaandragers Avonturen gespannen gelezen heb, niet eens, maar vele malen, dat het boek op mij een fraaie, homogene indruk maakt en dat ik nergens iets kan aanwijzen van onechtheid.
Omtrent de grondtoon, die het naar boven komen van juist deze herinneringen bepaalt, kan ik alleen maar fantaseren.
Is het verwondering en gelijktijdig wanhoop over de wereld, waarin mensen zichzelf en elkaar verraden? Is het de verlatenheid, waaronder wij lijden en waarvoor wij een verklaring zoeken? Of is het pornografische, koprolale grootdoenerij? Wie het laatste veronderstelt, lijkt mij stekeblind voor de dromen van tederheid die door het hoofd van dit jongetje gingen, blind voor de kwellingen die deze overgevoeligheid en nervositeit hem bezorgden, blind voor de brede schaal van zelfverwijten, schuldgevoelens, van vriendschappen en
| |
| |
liefdesopwindingen, die hij doorstond. De pijnlijke bewustheid van zijn eigen oneerlijkheid en opschepperij maken de derde hypothese volstrekt onaanvaardbaar.
De centrale figuren in deze jeugdavonturen zijn niet de ouders, zoals menig schrijver die Freud wil toepassen, geneigd is te suggereren, neen, het zijn de jeugdkameraden en het is vooral de oudere Joop Massaker. Vroeger noemde men een dergelijke invloedrijke vriend een dek-figuur en veronderstelde dat het ‘eigenlijk’ om een ander, waarschijnlijk om een der ouders ging: het is wel mogelijk... mits men maar erkent dat de spanningen om een dergelijk overheersend, extra-familiaal krachtcentrum zo sterk zijn dat ze de kleur van een gehele jeugdperiode kunnen bepalen. Joop is de grote verleider, die het kleine jongetje noopt zijn kinderdromen van tederheid en warmte los te laten, ja, te verraden. Met de steeds weer herhaalde uitdaging van ‘durf jij dit, durf jij dat?’ wordt het gehele leven van de kleine Cornelis Bastiaan op zijn kop gezet. Om de vriendschap van de bewonderde en gevreesde Joop te verwerven is hij tot zeer veel bereid: tot opscheppen, fantaseren, liegen, tot verloochening van zichzelf. Ten slotte levert dit zo'n angst op, dat hij al vechtende de vlucht neemt.
Ik weet niet wat ik meer waardeer: de herinnering aan stukken kinderleven, die mij van zeer dichtbij bekend zijn, of de projectie van ons wanhopig vechten in deze wereld der volwassenen, waarin we deels machteloos zijn, anderdeels niet anders kunnen dan ons verdedigen en vechten voor het eigen bestaan.
Ondanks deze positieve waardering ligt het naar mijn mening toch iets anders met de twee verhalen waarmee deze bundel besluit. Het lijkt wel of er daar weer een Joop geweest is, die nu de volwassen schrijver heeft uitgedaagd: ‘vertel nou eens een echt goed verhaal... nee, dat is niks, een echt goed verhaal!’ En dan volgen er twee landerige, melige stukjes proza, waaraan voor mijn gevoel alle noodzaak ontbreekt. Ik weet niet of ‘Joop’ er tevreden mee is, maar ik kan mij niet goed voorstellen dat de volwassen Cornelis Bastiaan er tevreden mee is.
v.w.d. schenk
|
|