| |
| |
| |
James Brockway | Over Jan en Daniël Wolkers
Jan Wolkers is mode. Jan Wolkers is het jongste troetelkind van de Nederlandse literatuur. Jan Wolkers is gewoon een groot schrijver.
In het land waar niets in hoger aanzien staat dan het gekweekte, het kunstmatige, waar het nieuwe gauw gevangen, gedefinieerd, gecatalogiseerd, opgesomd en ‘thuisgebracht’ moet worden, is men al een aardig eind op weg om van Jan Wolkers, natuurtalent, iets gekweekts en kunstmatigs te maken: voorzien van een etiket en zelfs lichtelijk vervelend. Tenzij men hem niet al uit angst van de hand heeft gewezen als een ruw, rancuneus mannetje, nauwelijks tot denken in staat, of, erger nog, hem een vaderlijke klop op de rug heeft gegeven, zeggende: ‘Schrijven kan je wel, jongen.’
Het juist interpreteren, definiëren en rangschikken, Jan Wolkers doodschrijven, laat ik gaarne aan anderen over. Ik weet trouwens nog steeds niet precies wat ik van deze schrijver en zijn jongste roman, Een roos van vlees (J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1963; 196 blz.), moet zeggen. Daar ben ik blij om, moet ik erkennen, hoe beschamend het ook in Nederlandse oren mag klinken. Want wat leeft en boeit heb ik liever niet in kannen en kruiken, en ervaren lijkt mij nog altijd belangrijker dan vastleggen. Wat ik wel zeggen kan is dat ik Een roos van vlees onlangs naast veel recent werk van bekende Amerikaanse en Britse auteurs gelezen heb en dat van al dit werk Wolkers' roman mij het minst af maar het meest pakkend leek, niettegenstaande de sfeer van gedeprimeerdheid - ‘klaaglijk, gedempt’ - en enkele tekenen van overhaastig schrijven die niet eerder in zijn werk zijn opgevallen.
Wat mij bij het lezen van Wolkers' korte verhalen ging fascineren was ten eerste hun overtuigingskracht. Al spoedig weet de lezer dat hij hier met ‘the real thing’ te maken heeft. Dit is geen ‘poging tot’, maar echt, werkelijk schrijven. Deze gave deelt Wolkers met slechts weinigen, en onder die weinigen ontbreken vele bekende namen. Het houdt veel meer in dan woorden handig kunnen hanteren. Het heeft met een geestesgesteldheid van doen waaraan het de meesten
| |
| |
ontbreekt: sparrows can't sing. Ten tweede: Wolkers vermogen om aan eigen, soms kleine, intieme ervaringen een algemene zin te verlenen; bovendien, hoezeer hij ook met zichzelf bezig mag zijn, het gelukt hem steeds zich in een ander te verplaatsen. Ten derde: deze schrijver is een neuroticus ‘with a difference’: ook zijn neurose heeft meer dan met Wolkers zelf van doen, zij heeft voor de lezer een symbolische betekenis. Dus kan de bigotte christelijke achtergrond waartegen hij reageert, door allerlei andere geestdodende stelsels worden vervangen. Om dezelfde reden vormt het katholieke element in bij voorbeeld het werk van Graham Greene of Muriel Spark geen hinderpaal voor de niet-katholieke lezer: deze kan het louter als het ‘objective correlative’, of als één facet daarvan, zien. En ten vierde: Wolkers' proza is zo rijk, niet alleen aan reacties op het leven, maar ook aan zuiver esthetische attributen en vooral aan pregnante visuele beelden (de smeltende taartjes aan het begin van het verhaal Gesponnen suiker, de hals van de zwaan ‘als een vreemd muziekinstrument’ in deze tweede roman, om maar twee voorbeelden uit honderden te noemen), en hierdoor verkrijgt het ook de aantrekkingskracht van het schilderij, het gedicht. Hier is zo véél te zien dat men nauwelijks uitgekeken raakt. Men kan dus de criticus die alles wil vastleggen en rangschikken toch begrijpen. Het wordt een haast automatische reactie, uit zelfbehoud, om, door deze rijkdom geconfronteerd, te gaan rangschikken, opdat de gedachten en gemoederen weer tot rust komen.
(Tussen haakjes: pornografische elementen heb ik niet kunnen ontdekken. Wel de vermelding en behandeling van lichamelijke, seksuele, sadistische en ‘vieze’ aspecten van het leven, die degenen die alles wat met de mens van doen heeft als fris en net wensen te zien, liever negeren. Maar als men Wolkers' werk hierom ‘pornografisch’ wil noemen, dan moet van het werk van iedere huisarts, seksuoloog en psychiater het analoge worden gezegd. Wolkers toont trouwens veel van de reine onbeschaamdheid van de arts - hij vergeet echter telkens opnieuw: ‘Het spijt mij, maar nu moet ik u een beetje pijn doen’ te zeggen, voordat hij de injectienaald krachtig bij de lezer inbrengt.)
Men kan - als men tenminste zulke bezigheden nuttig en belangrijk acht - de in de ik-vorm en in de hij-vorm geschreven verhalen van Wolkers gaan tellen en groeperen. Maar al gebruikt de schrijver de hij-vorm in zijn twee romans en in enkele van zijn verhalen, het is steeds dezelfde persoon die aan het woord is, zelfs
| |
| |
wanneer deze, als een vreemdeling vermomd, zich in Laatste kwartier op een verre planeet bevindt. Die persoon heet natuurlijk Jan Wolkers. Dus is Daniël, hoofdfiguur in de nieuwe roman, de ikfiguur uit het verhaal Kunstfruit, waarmee de bundel Gesponnen suiker eindigde. In de vele flashbacks in Een roos van vlees verandert trouwens ‘hij’ steeds weer in ‘ik’. Maar Daniël is tevens de Erik uit Kort Amerikaans. Erik weer tot leven geroepen en thans vijftien jaar ouder: even ongelukkig, wel wat rustiger, maar nog lang niet tot rust gekomen; een man die nu geleerd heeft dat schreeuwen, noch bidden, noch moord, noch zelfmoord, de oplossing is, en die aan het einde van de roman op redding wacht, terwijl de mist om hem heen stil en ondoordringbaar wordt.
Zoals Erik is ook Daniël een getekende, maar nu niet met een litteken op zijn slaap, doch met astma en met verlammende schuldgevoelens tegenover het verleden, wegens het dodelijke ongeluk dat een van zijn kinderen tien jaar eerder is overkomen. Af en toe wordt Daniël ook weer de jongen uit Dominee met strooien hoed en Zwarte advent, als hij aan zijn jeugd herinnerd wordt, hetgeen bij Wolkers vanzelfsprekend vaak het geval is.
Een roos van vlees beschrijft een dag in het leven van deze Daniël in zijn kuil: een eenzame, van vrouw en kinderen, van zijn vrienden, zijn verleden en de buitenwereld gescheiden, maar allesbehalve van hen bevrijd. Want ze houden hem allen bezig, ze spoken in hem rond en verhinderen dat hij iets uitvoert, zichzelf vindt en iets wordt.
Aan het begin van de roman zegt Daniël tegen zichzelf: ‘Als ik nu verstandig was, zette ik Samuel’ (de kat) ‘op de grond, draaide ik de verwarming open en ging mijn oefeningen doen. ... Dan had ik een lange dag voor me om te werken.’ Kenmerkend voor zijn toestand en essentieel voor de roman is het, dat Daniël nooit tot werken komt en dat de lezer nooit verneemt welk beroep hij uitoefent. Daniël is immers met iets belangrijkers bezig, al eindigt hij, voorlopig, in de mist.
Het eerste en beste deel van het boek bestaat uit episodes waarin Daniël alleen is en aan het mijmeren. Deze episodes worden onderbroken door andere, waarin hij achtereenvolgens verschillende mensen spreekt en observeert. De tweede helft bestaat uit één lange episode met flashbacks: het bezoek van een vriendin van zijn vriendin. Dat het niet de vriendin zelf is, is symptomatisch voor Daniëls toestand, maar ook voor het stadium van ontwikkeling waarin
| |
| |
Wolkers, de schrijver, zich thans bevindt. Een zekere afstand tot de anderen wordt nu bewaard. Medelijden (of is het een beginnende caritas?) begint de plaats van de liefde en de haat in te nemen, een licht-sardonische humor de plaats van gepijnigde verontwaardiging, en deze, medelijden en humor, kunnen niet anders dan direct contact met anderen tegenhouden.
Het tweede deel van de roman, een langere, iets veranderde versie van het verhaal Kunstfruit (Daniël vrijt niet met het meisje maar biedt haar, door middel van de gebakken muisjes, zijn bloed om te eten), wordt van het eerste deel door drie korte passages gescheiden. In de eerste probeert Daniël met zijn huwelijk af te rekenen en verbrandt hij de oude brieven en souvenirs van zijn vrouw Sonja... op een uiterst onhandige wijze overigens: ze moeten vooral door de w.c. In de tweede wordt het gruwelijke en absurde van het leven door het citeren van een reeks kranteberichten toegelicht. In de derde denkt Daniël terug aan een episode uit zijn jeugd - het verhaal van de zwaan - even voor de aankomst van het meisje Emmy.
Hoewel iedere passage een functie heeft, is het hier alsof de roman hapert, alsof de schrijver op de tast gaat. Opvallender echter is het lange, losse en soms onzekere van de eerste twee passages en het korte, strakke en briljante van de laatste, de jeugdbeschrijving. Het verhaal van de zwaan neemt slechts een bladzijde in beslag, maar het is de best geschreven pagina van de hele roman. Hier is Wolkers vergeten dat hij aan het schrijven is, en het resultaat is volmaaktheid: ieder woord het juiste en geen woord te veel. Tevens een slotzin, die de kern van de onverzoenbaarheid van Daniël jegens zijn vader (trouwens ook van de kunstenaar jegens de utilitaire maatschappij) in zich gevat houdt, als een noot in een dop. De poging van de zoon de zwaan te redden, is mislukt. Het verhaaltje eindigt met: ‘Vader moest hem steeds in een teil met heet water onderdompelen om de veren eraf te krijgen.’
Dit hoeft niet te betekenen, dat Wolkers alleen volkomen zeker van zichzelf is als hij over zijn jeugd schrijft, al zijn de passages over zijn jeugd waarin de vader en de dieren steeds figureren, tot nu toe de gaafste. Immers, het proza van de episodes in het eerste deel, waarin Daniël niet meer alleen is en waarin Wolkers andere figuren tekent en laat optreden (de café-eigenaar, de kapper, zijn ouders, zijn zoontje, zijn meisje - hier slechts telefonisch contact), is steeds trefzeker. Deze episodes hebben ook een humor die elders
| |
| |
soms ver is te zoeken. Trouwens, een van de merkwaardigste kenmerken van deze roman over Daniël is, dat in deze passages de schrijver veel meer op zijn gemak lijkt dan in de Daniël-alleen-, Daniël-aan-het-mompelen-passages. (Daniël mompelt te veel en doet hierdoor, maar niet door zijn geaardheid, vaak aan Frits van Egters denken, de aartsmompelaar van de naoorlogse Nederlandse literatuur.)
Nu wist men reeds uit het vroegere werk, dat Wolkers geen moeite heeft met het tekenen van de gestalten om de ik-figuur, al blijft deze figuur het middelpunt. Hier echter, in Een roos van vlees, hebben de bijfiguren aan zelfstandigheid gewonnen. Het moge zijn, dat ze in het leven zijn geroepen om verscheidene facetten van Daniël, zijn probleem, zijn filosofie, te belichten. Zij zijn niettemin ook interessant op zichzelf. Zij zijn soms tastbaarder dan Daniël en veel meer dan zijn vrouw Sonja, die alleen bij de gratie van Daniëls herinneringen naar voren treedt, en wel in de, mijns inziens, minst overtuigende passages van de roman.
Het zal misschien zijn opgevallen, dat ik over het eerste en het tweede deel, over episodes en afzonderlijke passages geschreven heb, terwijl de roman op papier de vorm heeft van één ononderbroken relaas, met hier en daar een regeltje wit. Qua functie, om Daniëls geestestoestand toe te lichten, vormen de verschillende episodes wel een samenhangend geheel, hoewel het voegwerk hier en daar te duidelijk zichtbaar is gebleven. Maar toch is het resultaat, de roman zelf, geen hecht, evenwichtig geheel geworden.
Interessant is de vraag waarom juist de toch belangrijke Sonja-episodes zo weinig overtuigend zijn gebleven. Misschien komt het door het onwaarschijnlijke, wellicht niet helemaal eerlijke, van schrijvers voorstelling van het Daniël-Sonja-probleem, van de bron van Daniëls onbehagen. Want nergens werd ik er althans van overtuigd dat dit huwelijk inderdaad wegens het sterven-door-nalatigheid van een kind stranden moest. Men voelt dat het in ieder geval gestrand is, omdat deze Daniël niet in staat is gelukkig te zijn, alleen niet, en ook en vooral niet met een ander. Hij moet eerst een formule kunnen vinden die het leven, de schepping, de mens voor hem aanvaardbaar zou kunnen maken. En deze aanvaardbaar maken voor iemand, die als kind een bigotte christelijke versie van de schepping heeft ontvangen, die kunstzinnig van aard is, intelligent, kwetsbaar, en daarbij een dierenvriend, is geen gemakkelijke opdracht.
| |
| |
De eerste pagina van de bijbel bevat namelijk een van de brutaalste stukken bedrog die denkbaar zijn. Want, na eerst een God naar zijn eigen gelijkenis geschapen te hebben, schrijft de mens, dat God hèm naar Zíjn gelijkenis heeft geschapen, waarna hij alle andere aardbewoners vogelvrij verklaart door te beweren, dat deze God ze opzettelijk geschapen heeft, opdat hij, de mens, ervan mag profiteren: ze mag jagen, gevangen nemen, uitbuiten, doden en opeten. Een schone opzet. Een opzet die Daniël - en dit strekt hem tot eer - niet aanvaarden kan. ‘Ja, een mens. Maar dat is heel iets anders. Je kan een mens niet met een vis vergelijken,’ zegt de kapper tegen Daniël, die dat juist wèl had gedaan. Maar de prijs die een mens moet betalen voor het niet aanvaarden van het onaanvaardbare is in dit geval: eenzaam, rusteloos en ongelukkig zijn. Daniël is bezig deze prijs te betalen en dáárom kon zijn huwelijk nooit gelukken. Het ongeluk met het kind, waarop Daniël herhaaldelijk terugkomt (de roman is rijk aan symbolen hiervan), gaf misschien de aanleiding, maar de oorzaak was het niet. Weliswaar erkent Daniël dat zijn huwelijk een mislukking was en dat hij alleen van een vrouw die er niet meer is kan houden. Maar dit probleem onderzoekt de roman niet: hij illustreert het maar.
Het kan zijn dat Een roos van vlees hierom als roman geen hecht geheel is geworden. Want, zoals het verhaal van de zwaan op blz. 111-112 en vele van de korte verhalen laten zien, schrijft Wolkers, als de bron waaruit hij schrijft helder is, wèl hecht en als uit één stuk. Door het manke van het Sonja-thema komt het mijns inziens dat het geheel hier minder is gebleven dan de som van zijn delen. Die delen zou men echter in geen geval willen missen. De onvolmaaktheid maakt deze roman trouwens nog boeiender: zij laat iemand aan het werk zien, die wel ‘een groot schrijver’ zal worden, mits zijn schrijverschap niet door zijn literaire omgeving wordt verpest, gelijk zijn jeugd door de bijbel. Bovendien, wat de tekortkomingen van de roman betreft:
They say best men are moulded out of faults,
And for the most, become much more the better
Voor ‘men’ leze men ‘books’.
|
|