De Gids. Jaargang 127
(1964)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Th.G. Sinnige | Fascisme of Spaanse traditie?Vijfentwintig jaar FrancoOp 1 april 1939 eindigde de Spaanse burgeroorlog. Dit conflict leeft op latente wijze in het Spaanse volk nog voort, terwijl buiten Spanje de discussies over Franco's regering nog altijd uitgaan van de politieke tegenstellingen van 1936. Het Franquistisch bewind blijkt echter, bij historisch onderzoek, eerder een voortzetting van Spaanse tradities te zijn dan principieel door fascisme gekenmerkt. Het gangbaar oordeel over dit bewind en de rol die de Spaanse kerk speelt, worden in het hier volgend artikel getoetst aan historische antecedenten.In alle gesprekken over Spanje duikt onvermijdelijk het woord ‘fascistisch’ op. Wat daaronder moet worden verstaan, heeft nog niemand bevredigend kunnen definiëren. Het best geslaagd lijkt een formulering, waarbij het begrip fascisme in verband wordt gebracht met het temperament van de machtsmens. Wanneer macht het beginsel van een beweging is, zal de beweging nooit over een betrouwbare ideologie kunnen beschikken, omdat de ideologie alleen in dienst wordt genomen in functie van deze machtsdrift. De grondslag van het fascisme is het streven naar een macht die niet op recht maar op geweld steunt. Deze machtsdrift camoufleert zich in theorieën. Men vergelijke wat Rauschning schreef in zijn boek over de nihilistische revolutie (geciteerd | |
[pagina 156]
| |
uit de Nederlandse vertaling: De nihilistische revolutie, 's-Gravenhage, 1939, blz. 56-57): ‘Het eerste en algemeenste beginsel der nationaalsocialistische tactiek bestaat hierin, dat men door bewust-geaccentueerde onburgerlijkheid en gewelddadigheid van optreden zelfs daar schrik weet in te boezemen en “woeste vastberadenheid” weet te gebaren, waar men met zachter middelen zonder moeite hetzelfde zou hebben bereikt. Het is het nationaalsocialisme immers nooit om een afzonderlijk doel te doen; het wil door ieder succes tevens bereiken, dat de bestaande orde nog meer wordt ondermijnd.’ De doelstelling van heersen in terreur betekent, gelijk Rauschning terecht opmerkt, dat aan geen enkel positief doel gebouwd kan worden: het schrikbewind breekt zelfs meer af dan voor het ogenblik nodig is, omdat het tegen de bestaande orde als zodanig is gericht. Indien de vernietiging van deze orde volledig bereikt had kunnen worden, zou daarmee de terreurtactiek zichzelf hebben opgeheven; deze tactiek kan immers slechts functioneren dank zij de middelen die het geordende mensenleven haar verschaft. Een algeheel welslagen van deze tactiek zou een algehele chaos hebben betekend. Het andere boek van Rauschning begint dan ook met de onwaarschijnlijk juiste opmerking, dat als Hitler zou overwinnen, alle bestaande orde in geheel Europa en zelfs in de gehele wereld zou ineenstorten. Terecht is al vroeg opgemerkt, dat een element van satanisme in deze beweging school. De omschrijving ‘nihilistische revolutie’ is de meest neutrale typering, die in descriptief historische zin van dit fascisme kan gegeven worden. Wanneer men het boek van Lord Russell of Liverpool (The scourge of the swastika, London, 1954) en de documenten van Neurenberg leest, of zich afvraagt welke mentaliteit in oorlogsmisdadigers als Eichmann heeft geleefd, stoot men telkens op deze zelfde karaktertrek. Dat dit soort misdadigheid veel wijder verbreid is dan op het eerste gezicht kan schijnen, wordt duidelijk wanneer men aan de methoden van de oas in Algerije denkt, of aan de uitbarstingen van rassenhaat in Zuid-Afrika en de Verenigde Staten. Overal verraden deze machten der duisternis zich in dezelfde pretentie: ‘wij zijn immers sterker, pas op voor onze terreur’. Sinds in Europa, na de val van het Derde Rijk, weer vrije politieke meningsuiting bestaat, is het gebruikelijk geweest Franco's regering in Spanje te veroordelen als fascistisch. Op de conferentie van Potsdam in 1945 werd vastgesteld, dat Spanje niet geschikt | |
[pagina 157]
| |
kon worden geacht om in de Verenigde Naties te worden opgenomen. Op de daaruit consequent volgende gedragslijn werd al spoedig inbreuk gemaakt, toen het conflict tussen de westerse geallieerden en Rusland tot uitbarsting kwam. Evenals West-Duitsland toen bij de verdediging van het Westen werd betrokken, werd Spanje dat: op Spaans grondgebied werden Amerikaanse bases aangelegd, en in ruil daarvoor vloeide Amerikaanse economische hulp het land binnen (1953). Men heeft er in het algemeen weinig op gewezen, dat de nieuwe koers die de Verenigde Staten ten opzichte van Duitsland volgden, een overname betekende van de pretenties van het Duitse militarisme in de laatste oorlog: bescherming tegen de dreiging uit het Oosten. Zowel de veroordeling van Spanje in 1945 als de overeenkomst met Spanje in 1953 sluiten dus consequent aan bij de politiek van de Verenigde Staten ten opzichte van Duitsland; en de indruk die dit naar buiten maakt, wordt versterkt door de overeenkomst tussen Spanje en Duitsland, waarbij het Spaanse ministerie van oorlog aan het Duitse opslagruimte voor legervoorraden beschikbaar stelde. Tot zover bewijzen de gebeurtenissen alleen een parallellisme in militaire zin; de vraag is nu of ook de fascistische geest, die in Duitsland te vuur en te zwaard moest uitgeroeid worden, in Spanje nog een voortgezette parallel heeft in onze dagen. Het begin van deze beschuldiging is makkelijk vast te stellen: in de Spaanse burgeroorlog is Franco in zijn opmars belangrijk gesteund door Italiaanse en Duitse eenheden. De Italianen kwamen in zeer grote aantallen, de Duitsers waren veel geringer in aantal dan de Italianen, maar bezaten een organisatie en een efficiency, waarbij vergeleken de verrichtingen van de Italianen een belachelijk figuur sloegen. Of de veldtocht van Franco zonder de Duitse steun zijn doel zou bereikt hebben, mag twijfelachtig heten. Minstens kan vastgesteld worden, dat Franco met belangrijke Duitse steun aan de macht is gekomen. Toen de regering van Franco deze erfzonde eenmaal op zich had geladen, werd het bijzonder moeilijk, te onderscheiden in hoeverre de maatregelen van zijn dictatoriaal bewind fascistisch waren geïnspireerd. Van twee punten valt het zonder meer vast te stellen: de organisatie van de Falange is op Duits voorbeeld geïnspireerd; het zenden van de Blauwe Divisie, die onder generaal Muñoz Grandes aan de strijd tegen Rusland deelnam, was een gebaar van sympathie jegens de Duitse militaire ondernemingen. | |
[pagina 158]
| |
Een derde punt laat ons in het ongewisse over de vraag of de inspiratie fascistisch is; het is dat van de methoden van de geheime politie en van de behandeling van de politieke gevangenen. Het is mogelijk dat deze terreurmethodes van de Gestapo zijn overgenomen. Het is ook mogelijk, dat ze uit Spaans Marokko naar Spanje zijn overgekomen en stammen uit gewoonten van het vreemdelingenlegioen, waarvan evenzeer een Spaanse als een Franse versie bestond. In dat geval zouden ze van dezelfde afkomst zijn als de terreurmethoden waarvan Algerije in de laatste jaren zo een treurige demonstratie heeft opgeleverd. Wat het zenden van de Blauwe Divisie naar het Russische front betreft, moet worden opgemerkt dat daartegenover een belangrijk historisch feit staat, namelijk de categorische weigering van Franco om op Spaans grondgebied Duitse troepenbewegingen toe te staan. Het valt gemakkelijk te berekenen, welke kwade kansen het toelaten van Duitse troepen in Spanje voor de geallieerde machten zou hebben meegebracht, vooral inzake de controle van het Middellandse-Zeegebied. Op 23 oktober 1940 vond een ontmoeting plaats te Hendaye van Hitler met Franco, waar Hitler onder meer van Franco verlangde, dat op 10 januari 1941 een aanval op Gibraltar zou worden gelanceerd door het Spaanse leger, dat zou bijgestaan worden door Duitse specialisten. Franco antwoordde dat Gibraltar, indien het moest genomen worden, genomen zou worden ‘uitsluitend door Spanjaarden’. Het gesprek waarin dit antwoord viel, duurde negen uur; het is door Shirer in zijn boekGa naar eind1 verkort weergegeven uit de aantekeningen van de Duitse tolk dr. Schmidt. Het is amusant te lezen, hoe Hitler met zijn eigen wapens verslagen werd door de Spanjaard, die met onverkort stoïsche zelfbeheersing negen uur lang het gesprek met dezelfde eentonige dreunstem volhield. Er was een onderbreking van twee uur tijds wegens de Spaanse siësta. Hitler verklaarde later, in een gesprek met Mussolini, dat hij zich liever drie of vier tanden liet uitslaan dan zo iets nog eens te moeten doormaken (Shirer, t.a.p., blz. 1067-1068 en 1074). Inderdaad waren hem, doordat Spanje uit zijn berekeningen wegviel, wel een aantal scheurtanden uitgerukt. Een tweede poging om Franco in zijn oorlog te betrekken, is door Hitler gedaan op 6 februari 1941, deze maal schriftelijk, maar met hetzelfde negatieve resultaat. De betekenis van de Falange is in Spanje alleen zeer groot in de ogen van de Falange zelf. De meeste Spaanse burgers | |
[pagina 159]
| |
beschouwen het instituut met een houding die varieert van onverschilligheid tot verachting. Als jeugdbeweging naar fascistisch model roept de Falange nog altijd de herinnering op aan dit soort Italiaanse en Duitse organisaties. Op de politieke richting van het regime heeft de Falange waarschijnlijk geen belangrijke invloed. Wij kunnen dit fascistisch verschijnsel daarom als bijkomstig ter zijde laten. Blijven de methoden van de politie en de kwestie van de politieke gevangenen. Deze laatsten zijn er, vijfentwintig jaar na het einde van de burgeroorlog, nog steeds. In november 1963 kwam een bericht in de pers over voorwaardelijke vrijlating van 68 politieke gevangenen. Daaraan was de mededeling toegevoegd, dat van 12 000 gevangenen in totaal in Spanje 507 hun straf ondergingen wegens misdrijven tegen de staatsveiligheid. De betekenis van dit bericht lag vooral in het feit, dat daarmee officieel de aanwezigheid van politieke gevangenen werd vastgesteld. Na de intocht in Madrid, die in 1939 de burgeroorlog afsloot, heeft Franco de gelegenheid niet gehad of niet benut, om met de Spaanse medeburgers die zijn militaire tegenstanders waren geweest, tot samenleving in nieuwe eendracht te geraken. In de eerste jaren van zijn dictatuur zijn er duizenden arrestaties verricht en vele jaren lang hebben de processen en de terechtstellingen voortgeduurd. Dit laatste is des te gruwelijker, omdat vanaf het eerste begin van de oorlog, in juli 1936, een onnoemelijk aantal burgers slachtoffer was geworden van fusillades, buiten alle militaire noodzaak om, en vaak ten gevolge van persoonlijke haatgevoelens of door pure willekeur. Op deze wijze is bij voorbeeld de grote dichter en toneelschrijver García Lorca in Granada omgebracht; het verhaal van zijn laatste levensdagen is pas sinds kort bekend geworden, en in Nederland voor het eerst gepubliceerd door prof. Geers in De Nieuwe Stem van augustus 1961. In de gevangenis stierf, nog na de burgeroorlog, een andere grote dichter: Miguel Hernández. Talrijke auteurs en geleerden waren reeds tijdens het conflict naar het buitenland uitgeweken; zij wonen tot heden in Mexico, Argentinië, de Verenigde Staten en Frankrijk, en vormen de generatie der ‘exilados’, de intelligentsia in ballingschap. Een belangrijk woordvoerder onder hen is Salvador de Madariaga, hoogleraar te Oxford. Van hem en van zeer vele anderen verschijnen regelmatig artikelen in de Cuadernos del Congreso por la Libertad de la Cultura die te Parijs uitkomen en waarin | |
[pagina 160]
| |
trouwens ook schrijvers uit vele andere taalgebieden hun in het Spaans vertaalde artikelen publiceren. Ten gevolge van deze krasse wijze van regelen van het conflict leeft dus nog steeds een zo niet talrijk dan toch veelbetekenend gedeelte van het Spaanse volk in ballingschap, terwijl in het binnenland de onderdrukking van de tegenpartij en het gevangenhouden van haar leden blijvende trekken aan het conflict hebben meegedeeld. De langdurige gevangenschappen waartoe vele politieke beklaagden indertijd zijn veroordeeld, zijn in het algemeen onverkort gehandhaafd. Doordat intussen een nieuwe generatie is opgekomen, leven de eerste herinneringen niet meer voort; soms worden ze zelfs bij toeval eerst bekend aan de jongere mensen, zoals toen in 1958 en '59 de studenten in Madrid uit Franse radiouitzendingen van het bestaan van politieke gevangenen vernamen. Over de censuur op de pers is het mogelijk verschillende meningen te hebben. Spanjaarden verzekerden mij, dat alleen direct actuele aangelegenheden scherpe aandacht van de censuur ondervinden, maar dat voor het overige praktisch alles langzamerhand gedrukt kan worden. In de Spaanse boekwinkels zag ik alom de allermodernste werken uit geheel Europa, zowel op het gebied van de literatuur als van de wetenschap, in vertaling liggen. Dit wat betreft de negatieve censuur. Positief blijkt de censuur uit de inspiratie van bovenaf, die in alle actuele berichtgeving en in alle politieke overzichten merkbaar is. In dit alles zullen we wel navolging moeten zien van het voorbeeld uit fascistisch Duitsland. Of alles bij elkaar nu erg genoeg is om aan het regime van Franco de misdadigheid van een fascistisch bewind te kunnen verwijten, is wel zeer twijfelachtig. De Spaanse samenleving maakt niet de indruk door een terreurbewind onderdrukt te worden. Dat het regime dictatoriaal is, kan echter niet ontkend worden, en evenmin dat er in het landsbestuur van Spanje nog zeer veel te wensen overblijft. Deze beide punten: het dictatoriaal bewind en de vooral economisch vaak miserabele toestanden, hangen echter samen met historische oorzaken, die in de korte spanne van een kwart eeuw zelfs door de meest vooruitstrevende regering niet zouden kunnen worden geëlimineerd. In het volgende willen wij de historische oorsprong daarvan nagaan. Bijna spreekwoordelijk is in Spaanse discussies de uitdrukking ‘las dos Españas’, de twee Spanjes. In een briljant artikel heeft | |
[pagina 161]
| |
de nestor der Spaanse geleerde literatuur, Ramón Menéndez PidalGa naar eind2, de oorsprong van deze staatkundige gespletenheid nagespeurd tot in het Spanje van vóór onze jaartelling. De tegenstelling is die tussen strak conservatisme en zelfhandhaving enerzijds en anderzijds aanpassing en progressief denken. De tegenstelling valt in de praktijk grotendeels samen met die van het probleem: exclusivisme of verdraagzaamheid, isolement of openheid, europeïseren of niet. Er zijn Spanjaarden geweest die hun verzet tegen alle Europese invloed zo ver dreven, dat zij de middeleeuwse geschiedenis van Spanje en de zeven eeuwen strijd tegen de Moren als omweg en verdoling beschouwden: de hele reconquista was een vergissing, Spanje moet opnieuw geafricaniseerd worden. Ortega y Gasset was een onvermoeid voorstander van volledige aanpassing aan het Europese geestelijk leven. Hij stichtte de Revista del Occidente, een uitgeverij die belangrijke wereldbeschouwelijke werken uit heel Europa bij tientallen in vertaling heeft doen uitkomen. Ortega's eigen pen en onweerstaanbare briljante stijl heeft tot deze overdracht van Europees erfgoed aan het Spaanse denken een imposante bijdrage geleverd. Unamuno dacht er in het begin van zijn schrijversloopbaan evenzo over: Spanje moet geëuropeïseerd worden. Later was hij de omgekeerde mening toegedaan: Europa moet worden gehispaniseerd. Hij zag ons werelddeel op het hellende vlak van de vermaterialisering, en stelde don Quijote tot symbool van de Spaanse trouw aan het ideaal, ook als dat ideaal een verre Dulcinea is, en de volharding in trouw aan haar betaald moet worden met belachelijkheid in de ogen van de buitenwereld. Men moet zijn grandioze commentaar op het leven van don Quijote en Sancho gelezen hebben, om te beseffen hoe dierbaar, trots alle Europese welvaart, de menselijke persoon en het geestelijk leven aan de Spanjaard zijn, - en ook hoezeer de jezuïtische onvermoeibaarheid voor het ideaal van Spaanse afkomst is. De tegenstelling tussen pro-Europese en Spaans-exclusieve gezindheid is volgens Menéndez Pidal reeds in de oudheid aanwijsbaar. Toen de Saguntijnen dor Hanibal belegerd werden, in 219 v. Chr., hielden zij tegenover Rome ‘de bondgenootschappelijke trouw in ere tot in hun eigen ondergang’ (‘fidem socialem usque ad perniciem suam coluerunt’), zoals Livius het uitdrukt. Het is jammer dat deze oudste gegevens uit Livius stammen, omdat deze propagandistische auteur de gewoonte had de hele | |
[pagina 162]
| |
Romeinse geschiedenis te laten verlopen in opstellingen van pro-Romeinse en verstandige gezindheid tegenover verdwazend barbarisme. Het verhaal over de Saguntijnen past te goed in dit schema om betrouwbaar te zijn. In de middeleeuwen is de tegenstelling tussen de twee Spanjes zeker niet een overheersend verschijnsel, maar wel een factor die mee bepalend was voor de reconquista. Menéndez Pidal wijst erop, hoe tolerant bij voorbeeld Alfonso x, de Wijze (1221-1284), was: joden, muzelmannen en christenen genoten onder zijn lange regering vrijheid van godsdienst, en literatuur en wetenschap bloeiden onder de drievoudige inspiratie van deze verschillende belijdenissen. Dat fanatieke gezindheid ook toen onder Spanjaarden geen verdwenen grootheid was, kan alleen al blijken uit het feit dat in hetzelfde jaar 1492, waarin heel Spanje door de val van Granada onder de katholieke koningen kwam, ook de eerste proscriptie van Joden werd afgekondigd. De decreten tot uitbanning van alle Joden en Moren zullen elkander daarna opvolgen tot in de tijd van Cervantes. Vanaf het einde van de reconquista begint een fanatieke wind over het Iberische land te waaien. In 1492, hetzelfde jaar waarin Columbus Amerika ontdekte, wordt de laatste Moorse stad, Granada, veroverd, en worden bij decreet alle Joden uit Spanje verbannen. Honderdentwintig jaar later worden de laatste afstambanen. melingen van de Moren uit Spanje verjaagd; zelfs dan nog vinden we in de Quijote de tolerante houding onder het gewone volk weerspiegeld in het gesprek van Sancho met Ricote, zijn verjaagde, maar heimelijk uit vaderlandsliefde teruggeslopen Moorse dorpsgenoot. Bij de regering is dan reeds lang een krasse rechtlijnigheid in gebruik gekomen. Karel v heeft nog getracht alle opvattingen aan het woord te laten komen. Hij reisde bij voorbeeld naar Salamanca om de colleges te horen van de dominicaan Vitoria, die de rechtmatigheid van de Amerikaanse veroveringen betwijfelde. De werken van Erasmus hadden onder Karel v in Spanje een grote verspreiding. Maar de in 1478 opgerichte Spaanse inquisitie laat in 1546 (tijdens het concilie van Trente!) de eerste index van verboden boeken verschijnen. Kort daarna zijn reeds alle geschriften van Erasmus verboden, en vanaf 1558 staat de doodstraf op ongeoorloofde import van boeken. Vanaf 1559 is het verboden aan buitenlandse universiteiten te gaan studeren. Onder Philips ii groeit het fanatisme uit tot een heilig verklaarde neurose. Het Escoriaal heeft niet voor niets de vorm van | |
[pagina 163]
| |
de gloeiende rooster, waarop Laurentius werd gemarteld. Al het goud dat uit Amerika binnenkwam, alle Spaanse mankracht en economische bloei heeft Philips opgeofferd aan de strijd tegen de ketters: aan het eind van zijn regering begint de definitieve neergang van Spanje als grote mogendheid. Voor vele Spanjaarden is het nog altijd onmogelijk Philips ii zonder aureool te zien. Een kritische beoordeling van Philips ii is mij in vele gesprekken met ontwikkelde Spanjaarden een nooit falend criterium gebleken voor hun vermogen Europees te denken. De fanatieke eenlijnigheid blijft vaste regel tot tegen het einde van de achttiende eeuw; van dan af wordt de gespletenheid van de twee Spanjes tot een constante factor in alle literatuur en politiek. De discussie wordt het eerst gesignaleerd door de benedictijn padre Feijóo, de beroemde veelschrijver, die in het midden van de achttiende eeuw, onder andere tijdens de regering van de verlichte monarch Fernando vi (1746-1759), zijn werken publiceerde. De Franse staatkundige ideeën begonnen in die tijd binnen te dringen, in langzaam tempo wegens de nog steeds vigerende inquisitie; geheel overtuigd hebben ze de Spanjaard nooit, laat staan hem omgevormd tot modern wereldburger. De versnelde overname in de Franse tijd leidde in 1812 tot de liberale constitutie van. Cádiz, die als grondslag voor de opbouw van een Spaans democratisch bewind was bedoeld, maar in werkelijkheid het uitgangspunt is geworden van anderhalve eeuw van burgertwisten. De doorvoering van deze eerste Spaanse constitutie riep al terstond uitgebreid verzet wakker, omdat zeer velen de mening waren toegedaan, dat de nieuwigheden veel te ver gingen. Het ergste was, dat de koning, Fernando vii (1814-1833), van de noodzaak van een constitutie niet overtuigd was; met slimme handigheid wist hij alle discussies daarover telkens weer eindeloos te rekken of vruchteloos te maken, door aan de tegenstanders ervan bepaalde machtsposities in te ruimen. Eenmaal plaatste hij zelfs, bij een belegering door de Engelse vloot, kaarslichtjes in zijn vensters, om daarmee de aanvallende admiraal bepaalde berichten over te seinen: het welslagen van de kanonnade zou immers betekenen dat Fernando's macht over zijn opstandige democratisch gezinde onderdanen opnieuw zou worden bevestigd. In 1820 brak een opstand uit onder generaal Riego; men wilde de koning eindelijk dwingen, zijn beloften betreffende een constitu- | |
[pagina 164]
| |
tionele regering na te komen. De liberalen, die deze beweging steunden, werden echter zo gewantrouwd als vijanden van godsdienst en koning, dat een overtuigd conservatieve weerstand zich formeerde. De conservatieve partijen vonden, behalve in dit religieuze wantrouwen tegen de liberalen, ook belangrijke steun in het argument, dat de beweging van Riego niets dan de grootste wanorde in het land schiep. Met des te groter overtuiging lanceerden zij de kreet: ‘leve de absolute koning’. Toen de twee partijen in Madrid tot straatgevechten kwamen, en de koningsgezinde guardias in het nauw werden gedreven, verscheen de koning zelf op het balkon en vuurde zijn aanhangers aan met de kreet ‘a ellos’, ‘sla erop’, - een variatie op de oudste Spaanse strijdkreet: ‘Sint Jacob, sla erop!’ Nadat de absolutisten eenmaal gewonnen hadden, begonnen uitgebreide zuiveringen en een ontelbaar aantal terechtstellingen. IJverige steun daaraan verleende een in 1821 opgericht Genootschap van de Engel des Verderfs (‘Sociedad del Angel Exterminador’), dat zich ten doel stelde alle liberalen, ‘de zwarten’, uit te roeien tot in het vierde geslacht. Niettemin bleven de liberalen zo roerig, dat het in 1823 tot internationale interventie kwam: van uit Frankrijk trokken de zogenaamde ‘honderdduizend zonen van Sint Lodewijk’ Spanje binnen, om de koninklijke macht in naam van de heilige alliantie te herstellen, maar tegelijk een gematigd constitutionele regeringsvorm te waarborgen. Fernando meende echter zijn kans schoon te zien tot volledige uitroeiing van alle liberaal verzet; de oude kreet ‘viva el rey absoluto’ was inmiddels geworden tot ‘viva el rey absolutamente absoluto’. Toen Fernando het te ver dreef en zelfs herstel van de inquisitie verlangde, moest er ten slotte druk op hem worden uitgeoefend, om althans het uiterste fanatisme te voorkomen. De situatie werd toen opgelost door het ontslag van de klerikale minister Victor Sáez, die dit als ‘verraad aan onze heilige godsdienst’ beschouwde. Men wist hem, zoals Brenan het formuleert, tevreden te stellen met een aartsbisdom en enkele duizenden terechtstellingen. De regering van Fernando vii is, door de karakterloosheid en de intriges van deze vorst, een van de jammerlijkste uit de hele Spaanse geschiedenis geweest. De conflicten van het tijdperk zijn onder hem niet opgelost, maar integendeel tot onoplosbare tegenstellingen uitgegroeid. Bij zijn dood liet hij Spanje na aan zijn dochter Isabel ii (1833-1868), die het regeren op dezelfde egoïs- | |
[pagina 165]
| |
tische en onbekwame manier als haar vader voortzette, alleen in vrouwelijke stijl: minder fanatiek en wat feestelijker; zij staat bekend als de ‘reina de los placeres’, de koningin van pret en plezier. Direct in het jaar van haar troonsbestijging breekt opnieuw opstand uit, omdat don Carlos, broer van de overleden koning, zich als troonopvolger gepasseerd voelt. Isabel ziet zich in het volgend jaar gedwongen liberale ministers te benoemen, en dat levert aan de Carlisten het machtige argument, dat zij strijden voor de oude rechten van koning en vaderland, en van het katholiek geloof: een van hun programmapunten was het herstel van de inquisitie. Zeven jaar is er gevochten in deze Carlistische oorlog; de strijd eindigde bij Vergara, waar eind augustus 1839 de twee opperbevelhebbers van de wederzijdse troepenmachten elkander broederlijk omhelsden. Een praktisch gelijke opstelling van de partijen en van de argumenten vinden we terug in de tweede Carlistenoorlog, die enkele jaren na het einde van Isabels regering begon (1872-1876) en die door Unamuno zo prachtig beschreven is in zijn vroegste roman Paz en la guerra, ‘vrede tijdens de strijd’. Unamuno komt daarin tot de conclusie dat de ware innerlijke vrede ook te midden van de strijd gezocht moet worden, en dat zelfs zonder de strijd ook die vrede met onszelf niet mogelijk is: de strijd bevestigt, dat wij Spanjaarden, en daarmee dat wij mens zijn. Het is een echt Spaanse conclusie, waartoe een halve eeuw van vechten in Spanje wel moest leiden. De Carlisten gingen voor dezelfde idealen als veertig jaar eerder de dood in: ‘Voor God, Vaderland en Koning’ was hun devies. De liberalen werden de ‘negros’ genoemd, de zwarten, en door de Carlisten religieus niet voor vol geteld, dus als Spanjaarden afgeschreven. Bekend is het Carlistisch beleg van de havenstad Bilbao, die voor de liberale vrije handelsbeginselen had gekozen. Tijdens dit beleg leefde in de stad de familie van Unamuno, toen een jongen van tien jaar, die hier de geest moet hebben ingeademd van de Spaanse vrijzinnige strijdbaarheid, die hem levenslang bleef kenmerken. Bij de Carlistische legers waren merkwaardige verschijnselen waar te nemen. Er was een pastoor, de ‘cura de Santa Cruz’, die aan de stem van zijn geweten geen weerstand meer kon bieden en als guerrillaleider aan het hoofd van een doodskop-regiment opereerde. Er was een generaal Lizáraga, die behalve de materiële wapenen, ook de wapenen van het gebed hanteerde, en bij elke halteplaats zijn troepen de rozen- | |
[pagina 166]
| |
krans voorbad. De vaandels van de Onbevlekte Ontvangenis, La Purísima, werden gevolgd door die van Sint Jacob de Morendoder, San Diego Matamoros, met het devies: ‘Santiago y a ellos!’ Sla erop, Sint Jacob! Vele soldaten droegen een geborduurd Heilig Hart op het hemd, met de spreuk: ‘Sta stil, kogel, want hier woont het goddelijk hart’. Een dergelijk scapulier heette een ‘stopkogel’, ‘detente bala’. In één opzicht hadden de Carlisten ook in eigentijdse gebeurtenissen steun gevonden voor hun overtuigingen: de gang van zaken in Rome had naar hun mening bewezen, dat het bergaf ging met de kerk; reeds in 1864 was de paus gedwongen geweest de banvloek van de syllabus te slingeren tegen de opdringende liberale ideeën, in 1870 hadden de zoeaven vergeefs gevochten om de bezetting van Rome door Garibaldi's troepen te verhinderen; en het Vaticaans concilie had uiteen moeten gaan wegens de uitbrekende Frans-Duitse oorlog. Hier en daar in de Carlistische gelederen vond men zelfs de paus, de thans als veel te reactionair te boek staande Pius ix, niet katholiek genoeg. Men noemde hem de liberale paus, en zijn verdediger Balmes werd als de Spaanse Lamennais verkreten. In ieder geval had men in 1872 de overtuiging, dat de tijd gekomen was om het geloof der vaderen ook met de wapenen te verdedigen. Een zelfde geluid werd in 1923 weer hoorbaar, toen de laatste koning van Spanje, Alfonso xiii, bij een statiebezoek aan het Vaticaan aan de paus verzekerde: ‘Indien gij, als een nieuwe paus Urbanus ii, zoudt oproepen tot een nieuwe kruistocht tegen de vijanden van onze heilige godsdienst, dan zullen Spanje en zijn koning nooit van hun erepost wijken’; de koning wees daarbij op de eensgezindheid van al zijn onderdanen in deze zaken. In zijn antwoord wees Pius xi hem vaderlijk op het grote aantal van zijn onderdanen die ‘als onze ongelukkige zonen, zij het ook altijd als onze welbeminde zonen, weigeren zich tot het goddelijk Hart te bekeren: gij moet hun zeggen dat wij hen daarom allerminst van onze gebieden uitsluiten, maar integendeel, dat onze gedachten en onze liefde naar hen uitgaan’. Het voorstel van een kruistocht, en de koninklijke woorden over ‘Spanjes door de Voorzienigheid uitverkoren volk’, vonden in het antwoord van de paus geen weerklank. Het zal, nu we zover zijn gekomen, duidelijk zijn dat de methodes der nationalistische troepen tijdens de burgeroorlog, en daarna de organisatie van Franco's dictatuur meer met Spaanse prece- | |
[pagina 167]
| |
deten te maken hebben dan met de voorbeelden uit de fascistische landen. De massaexecuties, waarvan in het begin van de burgeroorlog duizenden onschuldigen de slachtoffers werden, hebben reeds hun precedenten onder de regering van Fernando vii, de koning die na de Franse tijd het bestuur van Spanje in handen kreeg. Het manifest waarmee Franco de maatregelen aankondigde die na de val van Madrid zouden genomen worden tegen de ‘schuldigen’, zoals zij heetten, doet qua stijl denken aan afkondigingen van een inquisitie. De gewoonte de tegenstanders schuldigen te noemen, herinnert aan de opvattingen die het Genootschap van de Engel des Verderfs bezielden. De overtuiging dat onder de tegenstanders opruiming moet worden gehouden, is meer dan een eeuw vóór de fascistische legers op Spaanse bodem verschenen, reeds leidraad geweest bij menige Spaanse zuiveringsactie. Franco's veldtocht werd en wordt door zijn aanhangers een kruistocht genoemd, een ‘cruzada’. Het heeft iets groots: op alle gedenktekenen der gesneuvelden kan men in Spanje onder aan de namenlijst nog het woord lezen waarmee zij voor de Heer des levens zijn getreden: ¡presentes!, ‘present, kapitein’. Opgemerkt moet daarbij worden, dat aan republikeinse kant weliswaar de organisatie veel minder effectief was, maar de heldenmoed niet geringer; ook daar stierf men voor idealen van rechtvaardigheid en menswaardig bestaan, men leze de brieven uit Spanje van Jef LastGa naar eind3. Brenan ziet zelfs in het Spaanse anarchisme nog een ondergrond van religieuze verontwaardiging.Ga naar eind4 Aan nationalistische kant getuigen het beleg van het Alcázar in Toledo en dat van Santa Maria de la Cabeza dat de heldhaftige verdedigers meer dan alleen een belangenstrijd met hun bloed ondertekenden. De term kruistocht is veel meer dan propaganda geweest; de gedachte leefde en leeft nog in de harten van wie eraan deelnamen. Onbegrijpelijk blijft voor noordelijker denken, dat een kruistocht dit soort krasse methodes hanteert en zoveel religieuze terreur zonder discussie aanvaardt. Maar als we het spoor historisch terugvolgen, vinden we dezelfde gedachte van een kruistocht al in volle vigeur in de tweede Carlistenoorlog (1872-1876); een historische roman van Valle-Inclán, die in die periode speelt, heet nog Los cruzados de la causa, ‘Kruisvaarders voor een heilige zaak’. Brenan schrijft (t.a.p., blz. 301), dat de Carlisten, zowel met hun algemene denkbeelden als met hun methoden van geweld en onverdraagzaamheid, reeds op het fascisme vooruitliepen. Deze historische samenhang bete- | |
[pagina 168]
| |
kent dat we bij een beoordeling van Spanje ons aan simplisme schuldig maken, wanneer we, zoals het Nederlandse parlement dat deed, Franco's dictatuur om haar fascisme brandmerken. Immers, de term fascisme roept voor de hedendaagse Nederlander alleen associaties met de laatste wereldoorlog op. Wanneer wij ons aan de historische samenhang spiegelen, leidt deze ook tot de pijnlijke en verantwoordelijke vraag, of tot het ontstaan van de twintigste-eeuwse machts- en geweldmentaliteit niet de autoritaire katholieke gewetensvorming sinds Trente heeft bijgedragen. In een gesprek dat ik in Spanje voerde met een internationaal georiënteerde katholieke geleerde, viel al spoedig de opmerking: ‘We kunnen de discussie over al deze onderwerpen niet vrijgeven, omdat het directe resultaat zou zijn dat alle Spanjaarden elkander op het hoofd zouden gaan slaan.’ Dat is een eerlijk geluid, maar het is alweer niet van onze tijd alleen. In 1836, midden in de eerste Carlistenoorlog, schreef Mariano José de Larra, befaamd journalist en geniaal Spaans auteur, in een artikel over Allerzielendag in 1836: ‘Wat men in Spanje vindt, is slechts dood en begrafenis. Spanje lijkt op een onafzienbaar kerkhof, waar de grafstenen te lezen geven: Hier rust de inquisitie; zij stierf van ouderdom. Hier rust de vrijheid van denken; zij stierf kort na de geboorte. Hier ligt de subordinatie van het leger. Hier ligt het Spaanse krediet. Aan het eind vinden we het meest troosteloze opschrift: Hier rust half Spanje; het is gestorven aan zijn wederhelft’ (Menéndez Pidal, t.a.p., blz. 209). De bittere humor van deze zinnen is geheel Spaans. Na het bloedbad dat in onze eeuw Spanje heeft overstroomd, schreef Menéndez Pidal, in het geciteerde artikel over de twee Spanjes, dat het noodlot van Spanje lijkt op dat van de twee zonen van Oedipus, die samen niet willen regeren en elkander gelijktijdig de dodelijke slag toebrengen. Wanneer we de gegevens nu samenvatten vinden we: de republikeinse staatsvorm is in Spanje tot nu toe geen succes geweest; de twee republieken die sinds Napoleon hebben bestaan, hebben te zamen een levensduur van slechts welgeteld acht jaren gehaald (1873-'74, en 1931-'36). De liberale ideeën hebben in Spanje evenmin grote successen gehad; tegenover elke verruiming van opvattingen stond de grotere vrijheid die iedereen, tot en met de koning, zich nam, om zijn persoonlijke doeleinden na te streven. De constitutionele monarchie heeft een redelijke leefbaarheid vertoond, wanneer men de talrijke wisselingen van ministeries als | |
[pagina 169]
| |
een voor het Zuiden tamelijk normale toestand daarbij wil aanvaarden. Gezien de nu vijfentwintigjarige regeringsperiode van Franco kan ook een dictatoriaal bewind in Spanje een zekere bestendigheid bezitten. Het Spaanse volk heeft als erfenis uit zeven eeuwen strijd tegen de Moren, en uit de Ignatiaanse en contrareformatorische spiritualiteit, een diepgeworteld katholiek levensgevoel overgehouden, dat zelfs daar zich nog doet gelden waar de theologische geloofsinhoud en de geloofspraktijk geheel verdwenen zijn. Uit de eeuwen van de contrareformatie zijn oppermachtige conservatieve tendensen overgebleven; de staatkundige idealen van de Franse revolutie hebben daaraan geen afbreuk weten te doen, maar integendeel een splitsing in het Spaanse volk teweeggebracht, zodat progressieve en reactionaire groeperingen tegenover elkaar zich geformeerd hebben als twee Spanjes. Binnen de Spaanse landsgrenzen worden vier talen gesproken, elk met een zelfstandige geschiedenis en een eeuwenoude literatuur: Castiliaans, Catalaans, Galicisch en Baskisch. Vooral in Catalonië en in Baskenland bestaan sterke strevingen naar regionale zelfstandigheid. Zogoed als er twee Spanjes bestaan naar politieke gezindheid, en vier Spanjes volgens regionale tendensen, zogoed bestaan er bijna dertig miljoen Spanjes ten gevolge van het uitgesproken persoonlijk bewustzijn van elke individuele Spanjaard. Deze dertig miljoen mensen vinden hun diepste eenheid in de aan allen gemeenschappelijke eerbied voor de menselijke persoon, zolang niet politieke beroeringen de hartstochten opzwepen tot wat in noordelijker streken een parlementaire discussie en in Spanje een burgeroorlog heet. Tot nu toe is het telkens weer opduikende antiklerikalisme nog niet genoemd. Het heeft een ingewikkelde en jammerlijke geschiedenis, waarover men het best het meesterwerk van Gerald Brenan kan lezen: Het Spaanse labyrinth. In hoofdtrekken komt de ontwikkeling op het volgende neer. De Spaanse mens is uit de middeleeuwen te voorschijn getreden als een wezen dat niet allereerst staatsburger, maar bovenal mens met zijn medemensen was. Zowel in godsdienstige aangelegenheden als bij de militaire ondernemingen valt het voortdurend op hoe vrij en natuurlijk de Spanjaard van die tijd als mens ook tegenover zijn meerderen stond. De bevelhebber van de troep werd eerder als strijdmakker dan als autoriteit gezien. Nog Ignatius bedoelde in de orde die hij stichtte, | |
[pagina 170]
| |
die geest te belichamen: zijn orde moest allereerst een strijdbare gemeenschap van gelijkgezinden vormen. De zestiende eeuw bracht daarin verandering; de contrareformatie en de fanatieke maatregelen van de Habsburgers, en vooral van Filips ii, brachten de natuurlijke strijdbaarheid van de Spanjaard in autoritaire strakke banen. Onder de terreur van de inquisitie en in het strenge isolement tegen buitenlandse invloeden groeide in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw een mentaliteit van gehoorzame onderwerping en kettervrees. Deze verstarde zozeer tot een traditionele houding, dat een groot deel van het Spaanse volk de vrijheid van het eigen geweten daarna niet meer terug heeft kunnen ontdekken. Aan het begin van de negentiende eeuw was elke afwijkende mening niet meer een aanleiding tot discussie, maar tot bestrijding; men denke aan het Carlistisch idealisme en aan het Genootschap van de Engel des Verderfs. De Kerk, die de negentiende eeuw binnenging als een instelling die voor de Spaanse mens de grootste vanzelfsprekendheid bezat, en waarin herders en volk zich met elkaar in dezelfde geest verenigd wisten, is van toen af het slachtoffer van haar eigen behoudende tendensen geworden. Zoals overal, heeft ook hier de kerk haar roeping in de sociaal-economische conflicten van de moderne tijd veel te laat begrepen; zij heeft de bezittende klassen moreel gesteund en vaak zichzelf in de rijkdom van uitgestrekt grondgebied verschanst. Maar wat nog erger is: wie progressief dacht en hervormingen voorstond, kon bijna niet anders dan buiten de kerk treden. De figuur van de intellectueel die het binnen de enge grenzen van de katholieke reactionaire mentaliteit niet langer kan harden, is in Spanje zeer frequent. Een van de grootste voorbeelden is Unamuno, en het merkwaardige feit doet zich voor dat diens felst inquisitoriale bestrijder, González Caminero S.J., die in 1948 hem tot wegbereider van het militante atheïsme verklaarde, in 1960 schreef, tot het inzicht te zijn gekomen dat voor een geest als Unamuno aan het einde der negentiende eeuw geen andere mogelijkheid bestond dan buiten de kerk te treden (‘que su defección católica, supuestas las circunstancias que la precedieron, era moralmente necesaria’, Razón y Fe, 146, blz. 213). Een dergelijk conflict betekent voor een intellectueel, dat hij zijn kracht gaat zoeken in geestelijke wapens; wanneer brede lagen van het volk het conflict beginnen te voelen, betekent dat opstand en brandstichting. Brenan heeft het waar- | |
[pagina 171]
| |
schijnlijk juist gezien, wanneer hij schrijft dat het anarchisme is ontstaan uit het beledigd religieus gevoel van het Spaanse volk, dat van nature een der religieus meest begaafde volkeren is. Een merkwaardige taal spreekt de geschiedenis van de eerste antiklerikale uitbarstingen onder de republiek, in 1931. Van de instelling van de republiek hadden de arbeiders verbetering van hun lot verwacht. De eerste kerkelijke reactie was een herderlijk schrijven van de kardinaal-primaat van Spanje, Segura, die openlijk en militant deze republiek aanviel. De resultaten van deze zendbrief waren spoedig te tellen: honderdentwee in de as gelegde kerken en kloosters (Brenan, t.a.p., blz. 333-334). De reactionaire onhandigheden van de Spaanse clerus behoren nog niet geheel tot het verleden. Het tegenwoordige hoofd der Spaanse kerk, kardinaal Pla y Daniel, vaardigde nog in 1959 een oekaze uit over het gedrag van verloofden, waarmee hij zelfs de trouwste gelovigen tot glimlachen bracht. Zijn bijnaam ‘de dwerg van Toledo’ moet hij gekregen hebben wegens de angst die hij op kritieke ogenblikken aan de dag pleegt te leggen; maar hoogst merkwaardig is het feit, dat bij de stakingen van 1962 het standpunt van de kerk aan het staatshoofd generaal Franco bij monde van dezelfde kardinaal Pla y Daniel is kenbaar gemaakt in deze woorden: ‘Hoe kan men verwachten, dat de kerk de wetten van de staat zal steunen, als deze wetten in zich onrechtvaardig zijn?’ Uit de berichten daarover was, naar het scheen, enigszins op te maken, dat deze houding door de nieuw benoemde pauselijke nuntius, monseigneur Riberi, was ingegeven. In dat geval sluit de gebeurtenis uiterlijk aan bij een echt Spaanse traditie: de gelovigen staan trouw achter hun bisschoppen en de regering is in conflict met het Vaticaan. In de inhoud van het conflict is dan evenwel een ommekeer waar te nemen: tot in het begin van deze eeuw vond men van uit Spaans standpunt doorgaans Rome te weinig doortastend in zijn katholicisme, nu zou dan het overigens niet altijd progressieve Vaticaan de Spaanse bisschoppen tot wat meer ernst inzake sociale rechtvaardigheid proberen op te werken. De achtergrond van dit conflict ligt in de betekenis van de katholieke actie. Deze organisatie is onder het Franco-bewind zelf op de meest orthodoxe wijze tot bloei gekomen; de erkenning ervan door de regering vloeide voort uit de erkenning van de katholieke kerk als staatskerk, en het programma van de katholieke actie werd naar strikt katholieke maatstaven en onder supervisie van de bisschop- | |
[pagina 172]
| |
pen vastgesteld. De geschiedenis wilde echter dat niet alleen uit Spaanse tradities katholieke maatstaven konden worden geput, maar ook uit pauselijke encyclieken over het sociale vraagstuk. Niet alleen beginselen die tot de geest van de contrareformatie behoren, maar ook twintigste-eeuwse inzichten over sociale rechtvaardigheid bleken volop onder orthodox katholicisme te vallen. De zeer reactionaire groeperingen, ook de kerkelijke, die met Franco aan het bewind waren gekomen, zijn waarschijnlijk verrast geweest, toen zij moesten waarnemen dat de eis van sociale gerechtigheid langzamerhand door de meest orthodoxe groeperingen begon gesteld te worden. De berichten daarover zijn ten gevolge van de censuur in het algemeen niet te controleren, maar zij komen te vaak door dan dat de aanwezigheid van een aan invloed winnende jongere en progressieve generatie onder de geestelijkheid nog te ontkennen valt. Het klinkt bijna te rooskleurig, gezien de ervaringen van een eeuw sociale geschiedenis in de andere landen van Europa, dat, nu aan Spanje de beurt komt om de oplossing der sociale problemen ter hand te nemen, de kerk en de katholieke beginselen daarbij een belangrijke en misschien leidende rol zouden gaan spelen. De houding van de kerkelijke overheid bij de stakingen in 1962 was een naar buiten waarneembaar symptoom van deze ontwikkeling. Of en in hoeverre katholieke organisaties een positief gewicht in de schaal zullen leggen, wanneer eventueel bepaalde Spaanse moeilijkheden tot uitbarsting zouden komen, valt niet te voorzeggen. Behalve voor een voorzichtig begin van optimisme, is er reden voor grote vrees dat opnieuw Spanjes historische tweespalt tot niet bij te leggen conflicten zou kunnen leiden. Buiten Spanje hebben parlementen en hoogleraren weinig moeite, een veroordeling van een dictatoriaal bewind geformuleerd te krijgen; maar niemand weet welk alternatief tegenover deze dictatuur staat. In 1936 koos de Spaanse kerk in het algemeen de zijde van Franco. Waar dat niet gebeurde, was de keuze bepaald door separatistische tendensen, zoals in het Baskische gebied. Er werd aan beide zijden van de fronten gruwelijk gemoord en gebrand. Slechts weinigen protesteerden zowel tegen de gruwelen aan nationalistische als tegen die aan republikeinse zijde. Onder deze weinigen waren er weer, die door de loop der gebeurtenissen tot de overtuiging kwamen, dat de republiek niet over macht en organisatorisch vermogen beschikte, voldoende om welke orde dan ook in | |
[pagina 173]
| |
Spanje te herstellen en te handhaven. Op grond van deze overtuiging gaf zelfs Unamuno ten slotte zijn morele steun aan Franco's krijgstocht; men zie het verslag van het gesprek dat dr. Johan Brouwer in september 1936 met hem voerde en in De Tijd van 24 september 1936 publiceerde (herdrukt in De Gids van juni 1962). Deze zelfde Unamuno protesteerde tijdens een academische zitting op 12 oktober 1936 in aanwezigheid van een aantal Franquistische generaals openlijk tegen de cultus van het geweld, een protest dat in de gehele wereld de aandacht trok. De strijd ging intussen met Spaanse beslistheid verder, en de kerk koos op krasse wijze partij voor Franco, - terwijl alleen Baskische en Catalaanse bisschoppen protesteerden tegen de brieven die de Spaanse hiërarchie de wereld inzond. Daaronder was een brief, gericht tot de bisschoppen van de gehele wereld, en gedateerd 1 juli 1937, waarin werd vastgesteld dat Spaanse christenen, op grond van eigen geweten en verantwoordelijkheid, de wapenen hadden opgenomen om de beginselen van het godsdienstig leven veilig te stellen; en dat de opstand van deze nationalisten volgens de kerkelijke beginselen een gerechtvaardigde opstand was. In de katholieke pers over de gehele wereld is deze opvatting praktisch gemeengoed geworden, en zij verkreeg geldigheid tot in Rome. Paus Pius xi (Achille Ratti), wiens evenwichtige reactie op het Spaanse idealisme van koning Alfonso xiii reeds eerder in dit artikel is vermeld, heeft een tamelijk gereserveerde houding tegenover het Spaanse conflict gehad. Toen de vertegenwoordiger van generaal Franco in december 1936 ten Vaticane pogingen deed de Basken onder een pauselijke veroordeling te doen vallen, stuitte hij op het verzet van Pius xi, die een open oor had gehad voor de bisschop van het Baskische Vitoria. De latere Pius xii, toen nog kardinaal Pacelli, had andere opvattingen; toen Baskische priesters in mei 1937 na de verwoesting van Guernica audiëntie vroegen, werd hun bij de eerste vermelding van de redenen van hun komst, door Pacelli de deur gewezen.Ga naar eind5 De keuze pro Franco is reeds in 1937 ook in de Nederlandse katholieke pers gebruikelijk geworden, en werd beschouwd als officieel door het kerkelijk gezag gesanctioneerd. Nog heden ten dage leeft de nationalistische veldtocht in de herinnering van vele oud-strijders voort als een kruistocht voor God en Vaderland. Ik heb Spanjaarden gesproken, die zich hun waardigheid als zoeaaf duidelijk bewust waren. Van de buitenlandse reacties hebben die van de Franse auteurs | |
[pagina 174]
| |
in 1936 en 1937 het meest de aandacht getrokken. Van de katholieke schrijvers volgde Maritain de opvatting, dat bij beide partijen moest geprotesteerd worden tegen de onmenselijke gruwelen, die in naam van alle idealen werden bedreven. Paul Claudel liet zich vangen door een verhandeling, die nationalistische agenten in Parijs publiceerden, en schreef als voorwoord daarbij een hymne Aux martyrs espagnols. Bernanos beschreef ziedend van verontwaardiging de terreur op Mallorca, en Mauriac koos openlijk partij voor de republiek. Datzelfde deed ook Malraux (Thomas, t.a.p., blz. 451). In Engeland zagenvele jonge dichters in, wat Chamberlain tot onze ellende niet begreep, dat de gevechten in Spanje de eerste voorpostengevechten waren van een wereldconflict tussen de arbeidersbewegingen en het fascisme. (Aldus ook de Nederlander kapitein Jef Last.) Thomas noemt de namen van vier jonge dichters die als vrijwilligers aan republikeinse zijde sneuvelden: Ralph Fox, John Cornford, Julian Bell en Charles Donnelly. De schrijvers die zich voor de republiek verklaarden waren in Engeland veruit in de meerderheid (Thomas, t.a.p., blz. 222) - en onder hen zijn luisterrijke namen als W.H. Auden, Cecil Day Lewis, Aldous Huxley. Een typisch Spaanse beoordeling van het conflict vinden we in het boek, dat Guillermo de Torre in Buenos Aires publiceerde in 1943; het bestaat uit een verzameling artikelen, die hij tijdens en kort na de burgeroorlog schreef. De titel van het boek is: Triptiek van mensenoffers, omdat het grootste deel ervan is gewijd aan drie Spaanse dichters die slachtoffer werden van het uitbarstend geweld: Unamuno, García Lorca en Antonio Machado. Hij schrijft: Deze oorlog was een oorlog van ondubbelzinnige motiveringen en begrippen, waarin de partijen duidelijk en consequent van elkander waren onderscheiden, zonder de compromissen en de voortdurend veranderende stellingneming die na de tweede wereldoorlog zich voordeden. Het was een oorlog, die kort gezegd de oorlog van Spanje kan heten, een oorlog eerder over de moraal dan over de politiek, zoals thans wel duidelijk moet worden, een romantische, ongeremde, verkondigende oorlog, van onmiskenbare quijoteske allure. Een oorlog die verloren werd, verloren door allen.’Ga naar eind6 Het is voor Spanje te hopen, dat de ongeremde geestdrift van deze regels niet meer gemeengoed van alle Spaanse burgers zal blijken te zijn, wanneer ooit opnieuw politieke meningsverschillen door een volksvertegenwoordiging zouden moeten worden | |
[pagina 175]
| |
opgelost. Wanneer men alleen de geschiedenis raadpleegt moet men in dat opzicht voor het ergste beducht zijn. Enkele punten van vermoedelijke verbetering vallen echter wel te signaleren. In de eerste plaats zal waarschijnlijk blijken, dat zowel de extreem rechtse als de extreem linkse beginselen geen aanhangers meer tellen: het pure anarchisme, een vrucht van Spaanse bodem, - en het Carlisme, eveneens een vrucht van Spaanse bodem, mogen langzamerhand gelukkig als overleden worden geboekt. Het anarchisme heeft zijn aanhang verloren, juist omdat iedere republikein heeft kunnen waarnemen, dat deze beweging, door haar verwaarlozing van elke vorm van staatkundige en militaire organisatie, een van de grootste oorzaken van de ondergang van de republiek is geweest. Het Carlisme is zozeer in de hoop op herstel van de ouderwetse staatsvorm gefixeerd geweest, dat er bijna geen evolutie denkbaar is, die het nog aan de moderne tijden, ook in Spanje zou kunnen aanpassen. In de tweede plaats kan men wijzen op de gezonde invloed die van de jongere christen-generatie uitgaat. Er is een ijverige en overtuigde katholieke intelligentsia, die reeds lang bezig is het Europese denken volop te verwerken. Terwijl er, zoals trouwens overal, nog benauwd moraliserende werken verschijnen, komen in veel groter aantal de werken aan de markt, die, ook naar Europese maatstaven, op de hoogte staan van het hedendaagse denken. Naast de jonge katholiek gevormde intelligentsia staat, zoals boven reeds aangeduid, een katholieke actie die zich voor haar katholicisme niet op uitsluitend Spaanse bronnen inspireert. Indertijd was Spanje niet alleen toneel van een afschuwelijke burgeroorlog, maar ook strijdtoneel voor Europese machten en voor zich oefenende buitenlandse legers. Zoals de Spaanse oorlog zelf, zo is ook het ideologische conflict blijven voortbestaan in de geesten van al degenen die Spanje liefhebben, - zowel in als buiten Spanje. Zoals de Spanjaarden nog steeds verdeeld worden in Spanjaarden die in het vaderland, en die in ballingschap leven, zo staan in de hele wereld de hispanisten nog verdeeld in hun oordeel over Spanje. Nog steeds kan men, ook in Nederland, de klachten horen over de rooms-fascistische dictatuur in Spanje, en nog steeds is er een regering in ballingschap die, te Parijs zetelend, plannen ontwerpt en besluiten neemt voor na de terugkeer. Beide verschijnselen zijn, evenals anarchisme en Carlisme verouderd. Het wordt tijd de ogen te openen voor de hedendaagse werkelijkheid. | |
[pagina 176]
| |
De reactie op de oorlog is in Spanje geheel verschillend van de naoorlogse mentaliteit in Europa rond 1950. De meeste Europese staten hebben eerst de vlucht in het amusement en daarna de vlucht in de welvaartsstaat gekend, en wij leven meer onder de angst voor een komende oorlog dan onder de indruk van de voorbije. In Spanje kent men geen welvaartsstaat, en nog steeds is van de burgeroorlog een mentale verslagenheid overgebleven: zo erg konden dus eerlijke Spanjaarden het met elkaar maken. We moeten hopen dat deze verslagenheid op het strijdvuur een domper zal zetten, wanneer ooit over een alternatief tegenover de dictatuur van Franco zou moeten beslist worden. De vraag naar dit alternatief schijnt in onze jaren wel de allerbelangrijkste vraag die de Spaanse politiek oplevert: immers ook de voorstanders van een vrijere regeringsvorm kunnen niet overzien of deze in het hedendaagse Spanje houdbaar zal zijn. Daarin ligt een moeilijke verantwoordelijkheid voor de Spaanse intellectuelen en politici. |
|