De Gids. Jaargang 127
(1964)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
De beeldbuis in de branding1. Voor de burgerman, die onder de nivellerende druk van een massale maatschappelijke apparatuur niet meer tot zelfstandigheid kan komen en die het vermogen tot eenzaamheid mist, zijn de omroepverenigingen bij uitstek de publieke instituten geworden, die ‘zin’ moeten geven aan zijn bestaan. Wat verwacht hij? Verdrijving van al dan niet bewuste onlustgevoelens door leut; satisfactie door gezelligheid; zekerheid; geen extravaganties, maar de doorsnee, met als hoogtepunt van het gemiddelde een Nederlandse minister die populair doet. Zolang de beeldbuis hem al deze dingen geeft, betaalt hij grif zijn kijkgeld. Maar wanneer het kastje zijn bedwelmende lievigheid verliest - en gelukkig gebeurt dat steeds meer - en het grimmige gezicht toont van het angstige bestaan in een angstige wereld, wanneer het verontrust in plaats van verstrooit, schuldgevoelens wakker roept en zekerheden, ook de kerkelijke, ondergraaft, wanneer het de kijker terugwerpt op zichzelf, hetgeen wil zeggen hem bedreigt, schiet de agressiviteit in alle heftigheid los. Er ontstaat heimwee naar het hakenkruis. Men stuurt een doos uitwerpselen naar Mies Bouwman, die men in een omgekeerde agressiviteit eerst de voeten had gekust. Gelukkig bleken de tegenkrachten sterk genoeg. Nog wel. Er was geen beweging, die de ontevredenen kon opvangen. Nog niet. Onze Koekoek-Poujade liet dom genoeg verstek gaan. Een tijdig bijeengeroepen massale en hittige protestvergadering had zijn aanhang duchtig kunnen versterken. De man kwam niet op het idee. Een verademing was het optreden op dezelfde beeldbuis van mgr. Bekkers. In zijn aristocratisch woord, niet zonder een glimlach van ironie uitgesproken, konden christen en niet-christen elkaar ontmoeten op het voor allen geldende vlak van de menselijke waardigheid. | |
[pagina 80]
| |
2. Het is een feit dat jonge mensen de beste televisieprogramma's maken. Het ‘gevaarlijke leven’, dat hun allengs verburgerlijkte vaders in oorlog en illegaliteit vonden en waarop zij aanvankelijk jaloers geweest moeten zijn, is ook in onze overmatig bewerktuigde maatschappij nog mogelijk. Niet in de onnozelheid van de ‘happenings’ en de ‘kick’ van het opwekkende middel, maar telkens daar, waar de zich ontwikkelende persoonlijkheid in het bewustzijn van zijn verantwoordelijkheid positie kiest. Achter een intelligente koelheid, die bezieling niet uitsluit, gaat bij deze jongeren een sociale bewogenheid schuil. Voorbeeldig in dit opzicht is de kro-rubriek ‘Brandpunt’. Zij kijkt achter de actualiteit in het gezicht van de werkelijkheid; haar documentaires zijn onthullend, soms schokkend, nooit sensationeel. Het programma ‘Zo is het...’ doet hetzelfde op een dramatisch-satirische manier. Het mikt hoger en neemt meer risico's. Iedere keer zitten er uitschieters in, maar ook dingen die het niet doen. Schrijvers en journalisten zijn geen toneelspelers of conferenciers. Een auteur mag zich achter de schrijftafel kunnen vereenzelvigen met zijn dramatis personae, op het toneel of voor de camera blijft hij amateur. Wat hij doet kan verdienstelijk zijn, maar vrijwel nooit is het helemaal raak. Van het Reve is altijd zichzelf - dat is zijn kracht als schrijver -, hij faalt als executant; Lohr daarentegen weet in de huid van een ander te kruipen; door zijn dramatisch talent voegt hij nog iets toe aan de tekst. Zolang deze situatie voortduurt - en zij lijkt mij met dit team onoplosbaar - zullen in iedere aflevering van ‘Zo is het...’ dode plekken blijven. | |
Gelukkige keuzeDe schrijversactie blijft maar succes hebben! Blijkens het dezer dagen gepubliceerde lijstje van stipendia en opdrachten aan auteurs zijn niet alleen schrijvers de begunstigden; ook een uitgeefster is nu met een opdracht verblijd. Mevrouw Alice van Nahuys, directrice van Querido, zal haar memoires gaan schrijven. Men moet aannemen dat hier geen artistieke maar sociale overwegingen de doorslag hebben gegeven. Mevrouw van Nahuys, die haar hele leven heeft opgeofferd in dienst van de schone letteren, leeft thans als bannelinge in een bungalow in Zwitserland. Het strekt de Commissie voor opdrachten, het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen, en de Nederlandse belastingbetaler tot eer dat | |
[pagina 81]
| |
zij de uitgeefster in deze moeilijke omstandigheden niet vergeten en haar thans prikkelen tot het schrijven van herinneringen, waartoe zij zonder geldelijke steun zeker niet in staat zou zijn.
ed. hoornik | |
Acteurs vol onlustWe hebben er een nieuw tijdschrift bij gekregen: Teatraal, onder redactie van de jonge tonelisten Hans Croiset, Gerrit Altes en Wilbert Bank; het verschijnt acht keer per jaar. De redactie heeft ervan afgezien, met een echte beginselverklaring te openen, maar laat nadrukkelijk weten dat dit blad zijn ontstaan dankt aan onvrede. Croiset omschrijft dit nader, als hij het Nederlandse toneel en zijn repertoire kenschetst als een ‘Zak van Sinterklaas’, een willekeurig ratjetoe van stijlen en stukken, waar geen lijn of karakter in te bekennen valt. Dolf Verspoor zegt hetzelfde in een rommelig ontboezeminkje, en er is een interview met Ton Lutz om te bewijzen dat althans deze grote toneelfiguur er weinig voor voelt, de schouders onder een grootse poging tot vernieuwing te zetten. Teatraal heeft natuurlijk het grootste gelijk van de wereld - het trapt zelfs een wijdopen deur in. Maar hoe prettig het ook is dat eindelijk toneelspelers behoefte vertonen hun zegje op papier te zeggen, als de toon van het blad zo blijft vervult het geen functie. Het aantonen van feilen is in de eerste plaats het werk van de kritiek, die zich op dit terrein dan ook tot in het amechtige heeft uitgesloofd, hopende dat de tonelisten erdoor geprikkeld zouden worden. De ouderen blijken met de bestaande toestand best tevreden te zijn - bij jongeren is er dus geen gebrek aan gemopper, maar wel aan initiatief en ideeën kennelijk. Teatraal bevat namelijk geen enkel constructief stuk over denkbare veranderingen. Nu is (de ervaren interviewer weet dat) de Nederlandse toneelspeler sterk egocentrisch ingesteld, en leeft hij meestal in een soort provinciale enclave van de eigen rol, het eigen stuk, desnoods het eigen gezelschap. Albert van Dalsum, in de magistrale redevoeringen die hij zo nu en dan houdt, is eigenlijk de enige uitzondering; en toneeltheoretici zoekt men onder de acteurs vergeefs. Rest de vraag, waarom dat elders blijkbaar wèl kan: Granville Barker, Gordon Craig, Brecht, Copeau zijn maar een paar voorbeelden. En wie zou de documenten willen missen waarmee Vilar | |
[pagina 82]
| |
en Barrault elkaar in Parijs op de hielen bleven zitten? In dat laatste geval zegt men misschien: concurrentie. Waarom niet? Het betreft hier zelfs concurrerende gesubsidieerde gezelschappen. De oorzaak ligt dieper: Barrault en Vilar speelden toneel naar hun eigen overtuiging, creëerden een ‘theater’, brachten een prikkelende geest van vernieuwing in het Parijse toneel. En van uit hun overvloed aan bekwaamheid en liefde voor het toneel voelden ze óók nog behoefte tot schrijven. Zij zijn behalve toneelspelers ook ‘mannen van het toneel’. Sinds Royaards en Verkade missen we die in Nederland. En daarom zal het wel bij mopperen blijven, voorlopig.
w. boswinkel |
|