van het dichterlijk vermogen de werkelijkheid te vervormen en irreële en reële feiten te herschikken tot een literair authentiek arrangement, dat min of meer losstaat van ervaren feitelijkheden. Bovendien is het thema van de gestorven geliefde in poeticis nu ook weer niet zo opzienbarend dat het beslist zijn pendant moet hebben in de werkelijkheid. Mocht door het doorbreken van het taboe rond Achterberg, zoals onder dekking van derden onlangs geschied is door de Haagse Post, een toevallig lezer geschokt zijn in de historiciteit van de u-figuur, dan is de onthulling voor hem alleen van belang omdat hij dan hoognodig zijn al te gemakkelijke interpretaties en identificaties zal dienen te herzien. Op deze manier zijn de indiscreties van de Haagse Post niet onwelvoeglijk, omdat zij relevante informatie bieden en de poëzielezer van verkeerde conclusies vrijwaren. Nu is deze interpretatie van de beweegredenen die het weekblad ertoe geleid hebben de ware toedracht te ontsluieren, waarschijnlijk te welwillend, omdat in zijn kolommen alleen het verdoezelde aspect van het leven van Achterberg wordt belicht zonder aanduiding of deze onthullingen nu van belang zijn voor het begrip van zijn poëzie.
Hoezeer ik ook overtuigd ben van de overschatting van het biografische element in de artikelen over de poëzie van Achterberg, toch blijven enkele tekstveranderingen in een paar gedichten verrassend. De veronderstelling is gerechtvaardigd dat deze wijzigingen voortgekomen zijn uit een wens naar verhulling, wanneer zij na 1937 worden herdrukt. In het gedicht Wedergeboorte, dat in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift van november 1928 en in Afvaart (1931) opgedragen is aan Cathrien, worden de regels:
lang achter hen ligt zij vermoord,
van wie zij nochtans helder
zingen;
in Oude cryptogamen (1951) vervangen door:
een aureool heeft haar omgloord,
van wie zij heden helder zingen;
Een verrassing is ook dat Achterberg in het gedicht Moeder in Opwaartsche Wegen van november 1933 regels schrijft als:
ik ben een moordenaar, maar overmorgen
eten wij koek, die zij gebakken heft.
Dit kan de dichter rustig neerschrijven omdat het een dichterlijke