| |
| |
| |
Fokke Sierksma | Amerika's zelfkritiek I
De in Amerika graag beoefende zelfkritiek, die wel eens als indicator voor het peil van het geestelijk leven in dat land wordt beschouwd, dient met de inheemse term ‘soul-searching’ te worden aangeduid, omdat het een uniek verschijnsel is, niet te vergelijken met andere vormen van nationale zelfkritiek. Het is een algemeen, historisch continu cultuurelement. Men vindt het bij literaire, sociologische, economische, politieke en algemeen culturele schrijvers, maar ook onder het volk. Het vindt zijn oorsprong in het puriteinse gewetensonderzoek, dat al vroeg geregeld tot uitbarsting kwam in camp meetings en revivals. Psychologisch is het van masochistische aard. Sociologisch is het een veiligheidsventiel, dat de tegenstelling tussen concurrentie en geweten verzoent en zo het Amerikaanse ‘systeem’ draaiende houdt.
Nederland heeft Amerika lief en deze liefde is zo groot, dat ze Harry Mulisch deed walgen. Hij meende daarom weinig hoffelijk, maar wel duidelijk te moeten vaststellen, dat de Nederlanders ‘de ergste kontlikkers van Amerika’ zijn. Wie het ‘Wirtschaftswunder’ bekijkt, op zijn televisiescherm Kennedy's ontvangst in Duitsland
| |
| |
gadeslaat en dan ook nog Helmut Schoecks USA leest, kan zich afvragen of Mulisch deze erepalm niet beter aan ons oostelijke buurland had kunnen overhandigen. Dit neemt niet weg, dat ook in Nederland de liefde voor Amerika groot is en dat critici van dat land hier felle tegenkritiek moeten verwachten. Toen de jonge Ter Braak Amerika hooghartig afwees, werd hij weggehoond. Toen Rölings Over oorlog en vrede verschenen was, schreef een van onze grote dagbladen: ‘In welk land is de zelfkritiek groter dan in Amerika? Röling zelf maakt, blijkens zijn citaten, ijverig gebruik van de vruchten dier Amerikaanse gewoonte van zelfonderzoek.’ Toen mijn Testbeeld was uitgekomen, werd het door een criticus een vuil en kwaadaardig boek genoemd, een karakteristiek, die deze heer in het literaire verkeer onder meer toelichtte met de opmerking, dat de schrijver van dit vuile en kwaadaardige boek ‘nogal wat Amerikaanse schrijvers kent, die het met hem eens zijn, maar dat zijn, wekt hij de indruk, eigenlijk in de wildernis verdwaalde Europeanen’. Afgezien van het feit dat een beroemde Amerikaanse schrijver al over de wildernis, The jungle, heeft gesproken, is het interessant te lezen, dat een in Amerika geboren en getogen criticus van zijn land, C. Wright Mills, naar aanleiding van zijn boek The power elite door de reeds gesignaleerde Schoeck ook al gemeen, ‘heimtückisch’, wordt genoemd. Het is duidelijk, dat bij meningsverschillen over Amerika bijna steeds een vonk in het kruitvat der emoties valt. Het is even duidelijk, dat deze verschillen ook in Amerika zelf bestaan. En het is ten slotte luce clarius, dat er nogal wat Amerikaanse zelfkritiek wordt geuit, op grond waarvan vele Europeanen menen te mogen concluderen, dat er dus geen aanleiding tot kritiek op
Amerika bestaat. Zij vergissen zich met hun overhaast en ongenuanceerd dus.
Amerika's zelfkritiek behoort tot het levenspatroon der Amerikanen. Het is een uniek verschijnsel, dat daarom met de inheemse term ‘soul-searching’ moet worden aangeduid. Er is wel geen tweede land aan te wijzen, waar men zo algemeen, zo voortdurend en zo masochistisch zichzelf heeft onderzocht als dat in Amerika het geval was en is. Soul-searching is in de eerste plaats een algemeen verschijnsel. Het blijft niet beperkt tot het schrijvende deel der natie, maar men vindt het ook bij zeer vele Amerikanen uit andere bevolkingsgroepen en wel van hoog tot laag. Vorig jaar kon Boorstin, een bekende Amerikaanse hoogleraar, schrijven dat ‘Americans, though accused of complacency, have become the cultural hypo- | |
| |
chondriacs of our day’. De Duitse Amerikaan Schoeck, overigens een vurige bewonderaar en verdediger van de usa, zegt met betrekking tot deze behoefte aan zelfkritiek: ‘Im Gegensatz zu vielen anderen politischen und kulturellen Bereichen sind sich die ihrer Nation entfremdeten amerikanischen Intellektuellen und die Masse des Volkes in dieser Beziehung sehr ähnlich: beide Typen, der sich europäisch stilisierende Ivy League-Professor oder Fernsehlöwe, aber auch der Geschäftsmann, Monteur, die Farmersfrau, sie alle neigen dazu, außeramerikanische Zustände, Errungenschaften, Einrichtungen und Persönlichkeiten zu überschätzen.’ Er is dus geen sprake van een zogenaamd tweede Amerika, dat de verdedigers van dit land in het gelijk zou stellen bij hun ‘American Celebration’, zoals Mills het noemt. Er is alleen sprake van soul-searching als een onderdeel van het Amerikaanse cultuurpatroon, dat door de celebranten in kwestie eens onder de loep moest worden genomen. Zij hebben zich echter aan een nadere beschouwing van een van de belangrijkste wapenen uit hun
arsenaal niet gewaagd en dus zal men dat voor hen moeten doen. Voordat daarmee echter een begin kan worden gemaakt, is het nuttig aan de hand van een aantal voorbeelden aan te tonen, dat soul-searching niet alleen van hoog tot laag, maar ook in de verschillende sectoren van het Amerikaanse leven een algemeen verschijnsel is.
De letterkunde zit er vol van. Henry James vatte het zo samen: ‘It's a wretched business, this quarrel of ours with our own country.’ Dit geldt voor de meeste belangrijke schrijvers voor en na hem. Mark Twain hekelde politieke, economische en algemeen culturele toestanden. Hij vertelde zijn landgenoten, dat ze als toeristen ‘verloren volksstammen’ waren en dat ze zich thuis in de schouwburgen overaten aan suikergoed, wat even slecht was voor hun geest als echte suiker voor hun tanden. Maar Mark Twain had nog de robuuste mentaliteit, die de Amerikanen om hun eigen belachelijkheid kon doen lachen. Het typisch zorgelijke en soms lamenterende soul-searching vindt men al bij zijn tijdgenoot Sidney Lanier, die dichtte: ‘O Trade! O Trade! would thou wert dead!/The Time needs heart - 'tis tired of head.’ De romantische schrijfster uit het Zuiden, Willa Cather, klaagde vaag: ‘The United States had got ahead wonderfully, but somehow ahead on the wrong road.’ De koel exacte Dreiser drukte zich kernachtiger uit: ‘It was wonderful to discover America, but it would have been more wonderful to lose it.’ W.D. Howells, die lange tijd optimistisch was geweest over het
| |
| |
uiteindelijk resultaat van het nieuwe civilisatieproces in zijn land, stelde vast: ‘I now abhor it.’ Upton Sinclairs roman met de veelzeggende titel The jungle is bekend genoeg, maar minder bekend is zijn commentaar op het succes van zijn boek. Hij merkte op, dat het zijn bedoeling was geweest het Amerikaanse volk in zijn hart te raken, maar dat hij het alleen maar in de maag had geraakt. Na de verschijning van zijn boek werden er namelijk allerlei hygiënische maatregelen getroffen in de slachterijen en vleesfabrieken. Dos Passos schreef The big money, Henry Miller The air-conditioned nightmare en aan deze namen en titels zouden vele andere toegevoegd kunnen worden. Boeiender is echter de constatering in Commagers The American mind, dat ook in de periode van de grote welvaart na de tweede wereldoorlog van de Amerikaanse schrijvers ‘few came to give a different version of the modern economic order or to revise the judgment which had been passed upon the acquisitive society’. De adverteerders prezen de rijken, de magazines verheerlijkten hen, film en radio stonden klaar om hen onsterfelijk te maken, congresleden vereenzelvigden hun prestaties met Amerikanisme, maar de romanschrijvers bleven onverzoenlijk, aldus Commager. De genoemde en ongenoemde schrijvers zijn niet allen naar Europa gevlucht zoals Henry James en Henry Miller, maar vreemdelingen in eigen land waren zij en voelden zij zich. Men kan hen zonder bezwaar in de wildernis verdwaalde Europeanen noemen.
Maar ook op sociaal-economisch terrein vindt men soul-searching. Bekend zijn de muckrakers, zoals Henry Demarest Lloyd met zijn Wealth against commonwealth en Lincoln Steffens met Shame of the cities. Hun werk werd in meer wetenschappelijke zin voortgezet door auteurs als E.A. Ross, die in Sin and society laat zien, hoe het begrip zonde gedepersonaliseerd is en daardoor onhanteerbaar geworden, zodat de zakenman kan zondigen met een kalm gelaat en een serene ziel, zoals hij het uitdrukt. Op strikt economisch terrein was er de beroemde Veblen, die veel te bikkelhard was om een soul-searcher genoemd te kunnen worden, maar wiens onbarmhartige analyse van de klassiek kapitalistische economie voor velen aanleiding was tot soul-searching, ook toen die economie niet meer klassiek kapitalistisch was geworden. Veblen had er geen enkel bezwaar tegen, om zich heel duidelijk en precies uit te drukken, zoals blijkt uit zijn stelling, ‘that the arts of business ... are directed to the gain of the business-man at the cost of the community, at large and in detail’. Even ondubbelzinnig is de uitspraak: ‘The
| |
| |
ideal pecuniary man is like the ideal delinquent in his unscrupulous conversion of goods and persons to his own needs.’ In de politieke wetenschappen was er bij voorbeeld Lester Ward, die vaststelde dat ‘the charge of paternalism is chiefly made by the class that enjoys the largest share of government protection’. In onze eigen tijd is er de allerminst linkse Walter Lippmann, die niet lang geleden de Amerikaanse televisie hekelde als een prostituée van de business en die daarvóór reeds had geklaagd, ‘how far short of the promise ... is the actual society in which we live’. Ook op het terrein van een Amerikanen dierbare toegepaste kunst als de architectuur ontbrak en ontbreekt het niet aan soul-searchers. De architect Louis Sullivan schreef: ‘That the bulk of our architecture is rotten to the chore, is a statement that does not admit of doubt.’ Onlangs schreef zijn leerling Frank Lloyd Wright in het aan moraal- en natuurromantiek rijke The living city: ‘The scyscraper is not ethical, beautiful or permanent. It has no higher level of unity than commercial success.’
Er is ook nog de groep van soul-searchers, die òf zeer gedetailleerd òf zeer in het algemeen de nieren beproeven en zich afvragen wat er nu toch wel mis is. In 1890 schreef O.F. Adams een artikel over The mannerless sex en het behoeft geen betoog, welke sekse hij onder handen neemt. Al eerder had William Allan White gevraagd What's the matter with Kansas? en in 1932 vroegen Thomas en Blanshard What's the matter with New York? De uitdrukkingen ‘what's the matter with’ en ‘what's wrong with’ waren en zijn karakteristiek. Men vindt ze expliciet of impliciet geformuleerd in talloze artikelen en boeken. Nog vers in het geheugen ligt het ietwat hysterische Generation of vipers en de andere boeken van Philip Wylie, terwijl op het ogenblik weer de zoveelste stunt in soul-searching van Vance Packard in en buiten Amerika wordt bewonderd. Nog recenter zijn de titels die op de Frankfurter Buchmesse 1963 werden aangeboden: The underdeveloped Americans, The self-conscious American, The domesticated Americans enzovoort. Soul-searching is een rage geworden, maar juist daarom moet er de nadruk op worden gelegd, dat het niet alleen een algemeen, maar ook een continu verschijnsel in de Amerikaanse geschiedenis en daarom een vast element in het Amerikaanse cultuurpatroon is. Het kan op laag, maar ook op hoog niveau worden beoefend en dan tegelijk een imposant wetenschappelijk stuk werk zijn. De beide Kinsey-rapporten zijn daar een voorbeeld van. Achter deze boekwerken met hun dorre feiten en cijfers
| |
| |
gaat de onuitgesproken vraag schuil ‘what's the matter with sexual life in America?’ en zelfs de objectivistische bioloog Kinsey kan het niet laten, om tussen de statistieken een enkele maal een voor soul-searching karakteristieke opmerking te maken, zoals die over de jongemannen die door middel van ‘petting to climax’ vele orgasmen hebben gehad en zichzelf toch nog als maagden beschouwen. Een gewiekste schrijver als Irving Wallace is er dan als de kippen bij, om The Chapman report te schrijven, ook een vorm van soul-searching, maar dan in de commercieel vieze sector. Maar of het nu sex is, of Cuba, of Mom, of gangsters, of reclame, of negerprobleem, of jeugdcriminaliteit, of dollarmaterialisme, of New Deal, of alcohol, of te veel of te grote auto's - steeds is er iets mis met Amerika en steeds is er een Amerikaan die zijn landgenoten wil dwingen tot soul-searching, zoals Newton N. Minow op 9 mei 1961 de ‘National Association of Broadcasters’ toesprak: ‘There are some fine children's shows, but they are drowned out in the massive doses of cartoons, violence and more violence. Must these be our trademarks? Search your conscience...’ Woorden en toon zijn die van de boeteprediker. Met de woorden en toon van de talloze andere soul-searchers vinden zij dan ook rechtstreeks hun oorsprong in woord en toon van de onvervalste, puriteinse boeteprediker uit de grote tijd van de pioniers. Soul-searching is een continu verschijnsel.
De pioniers en hun nakomelingen koesterden grote, zelfs extravagante verwachtingen met betrekking tot hun nieuwe land met de onbegrensde mogelijkheden, waar alleen de hemel de grens was. Het spreekt vanzelf, dat de meesten in deze verwachtingen zijn teleurgesteld. Zij leefden bovendien in een samenleving, die gekenmerkt werd door wat men misschien het best mobiliteit kan noemen, zowel in de letterlijke als in de figuurlijk sociale betekenis van het woord. Het een en het ander leidde niet zelden tot een scherpe tegenstelling tussen gedrag en geweten. Dit laatste stond onder de tucht van de God der Puriteinen, die uit het oude Israël via het Genève van Calvijn en het Engeland van Cromwell, Bunyan en Dissenters naar Amerika was gereisd. Hij was een strenge en in veel opzichten een hardvochtige God, die niet met een geleidelijke vorming en regulering van de natuurlijke mens genoegen nam, maar een radicale omwenteling in het leven van ieder individu, een bekering, eiste. Deze revolutie moest in de jeugd plaatshebben. Zo vertelt Mary Ellen Chase, hoe nog in 1890 deze bekering van de jeugd van centrale betekenis werd geacht in de staat Maine.
| |
| |
‘Machinery was each year set in operation by means of which it might be facilitated. This machinery consisted always of the January Week of Prayer and not infrequently also of revival meetings.’ Ongeacht de vraag, of deze systematische pressie bij ieder individu tot een authentieke bekering leidde, is het duidelijk dat eenjeugd die op deze wijze werd opgevoed, opgroeide tot mensen met een knellend geweten. De zondagse preken, waarin de eis tot onderzoek van dat geweten steeds weer werd gesteld, waren uiteraard de middelen waarmee de gewetensfunctie regelmatig werd versterkt. Zo was de godsdienst in Amerika allerminst een sociale bijkomstigheid of een spirituele arabesk, maar een dwingende macht in het leven van enkeling en maatschappij. Hoezeer dit puritanisme in verschillende streken ook de maatschappij beheerste, kan bij voorbeeld blijken uit Hawthornes beroemde roman The scarlet letter, dat is de geborduurde A van ‘adulteress’, die een overspelige vrouw haar leven lang zichtbaar moet dragen en die haar maatschappelijk isoleert. Natuurlijk waren er onder de immigranten ook anderen dan puriteinen, maar - zoals algemeen bekend is - het puritanisme heeft het Amerikaanse leven in zijn geheel gestempeld, hetzij door wat de culturele antropologie diffusie noemt, hetzij door toevallige omstandigheden. Wat deze laatste betreft kan worden gewezen op het rooms-katholicisme in Amerika, dat door de Ieren een agressief karakter kreeg, zodat in onze tijd een Amerikaanse rooms-katholiek kan zeggen: ‘Als de Ieren indertijd maar vat meer aardappelen te eten hadden gehad, zouden wij, rooms-katholieken, op het ogenblik niet zo'n geëxponeerde positie hebben.’
Al met al heeft de geest der puriteinen het Amerikaanse leven doordrongen. Maar de drastische bekering in de jeugdjaren en de wekelijkse preek met zijn oproep tot gewetensonderzoek en nieuwe bekering bleken niet voldoende te zijn. Door een innerlijke tegenstrijdigheid, die het kenmerk is van de meeste culturen en religies, voedde het puritanisme met zijn nadruk op particulier initiatief en verovering van de (nieuwe) wereld in de zielen van de gelovigen een bewust dan wel onbewust conflict tussen gedrag en geweten. Voor Ford en McCormick - om maar twee voorbeelden te noemen - waren hun respectieve auto's en oogstmachines bijna sacrale middelen in de strijd voor hun koninkrijk Gods, dat Progress heette. Zij gingen in die strijd over maatschappelijke lijken. De meeste Amerikanen konden het conflict tussen geweten en concurrentie niet zo gemakkelijk gladstrijken als deze apostelen der vooruitgang,
| |
| |
en daarom werd het regel dat de opgehoopte schuldgevoelens explodeerden in revivals en camp meetings. Een boeteprediker geeselde op deze bijeenkomsten de zielen van zijn landgenoten, die graag en in groot aantal kwamen om de tuchtiging te ondergaan. Mannen met harde koppen en harde harten stonden te huilen of vielen niet zelden en masse in zwijm. Niet alleen het conflict tussen gedrag en geweten, maar ook de opkomst van rationalistische nieuwlichterij leidden tot het ontstaan van revivals en camp meetings zoals de befaamde ‘Great Awakening’ in de achttiende eeuw, waaraan de naam van dominee Jonathan Edwards verbonden is. De nieuwlichterij was een bedreiging van het religieus bestel, dat juist door zijn innerlijke tegenstrijdigheid de conditio sine qua non was van de hele ‘American way of life’. Die bedreiging moest wel leiden tot het religieus tegenoffensief der revivals. Immers, het revival is het veiligheidsventiel van een dergelijke samenleving, waardoor de leden stoom kunnen afblazen, terwijl het sociale systeem als zodanig gelijk kan blijven en gelijk blijft. Na de purgerende opluchting van het revival kan men de strijd om het bestaan en ‘to the top’ weer hervatten, totdat de opgehoopte conflictstof een nieuw revival noodzakelijk maakt enzovoort. Het is merkwaardig, dat men het verband tussen het typisch Amerikaanse ‘revivalism’ en het geseculariseerde soul-searching niet heeft gelegd, want dit verband is allerminst ingewikkeld of diep verborgen. Zoals straks zal blijken, bestaat ook nu nog de godsdienst van het soul-searching in Amerikaanse kerken, terwijl een beweging als die voor Morele Herbewapening, gesticht door de Amerikaan Frank Buchman, onmiskenbaar een modern aangepaste uitloper is van het revivalism. Lloyd Warner, die veel studie gemaakt heeft van de moderne Amerikaanse zakenman,
is tot de conclusie gekomen, dat in het algemeen de Amerikaan wordt opgevoed met twee tegenstrijdige systemen van leefregels: die van particulier initiatief en concurrentie en die van naastenliefde. En de historicus Commager kon vaststellen, dat ook bij de ontkerkelijkte Amerikanen van de twintigste eeuw ‘the search for salvation’ tot het onvermijdelijke erfdeel van het puritanisme behoort. Het puritanisme heeft de Amerikaan het middel gegeven, waarmee hij in zijn onophoudelijk en snel veranderende maatschappij zichzelf staande kan houden: soul-searching. Voor de analyse van een cultuur maakt het geen enkel verschil, of dit zelfonderzoek in kerkelijk dan wel in onkerkelijk verband plaatsvindt. Men kan zijn cultuur nu eenmaal niet als een jasje uittrekken. Secularisatie van
| |
| |
een cultuurelement is een bekend en normaal verschijnsel.
Hiervóór werd gezegd, dat soul-searching in Amerika algemeen, continu en masochistisch is. Met het derde kenmerk, dat nu ter sprake moet komen, kunnen vrijwel alle typische en voor de buitenstaander dikwijls ongerijmde aspecten van het verschijnsel, dat tot nu toe in zijn omvang en oorsprong werd besproken, functioneel worden verklaard. Uit het voorgaande zou men wellicht de conclusie kunnen trekken, dat Amerikanen mensen zijn die de hele dag rondlopen met een somber en schuldig gezicht. Niets is minder waar en toch kan het gehele complex van zonde en schuld en tekortkoming voortdurend op de achtergrond aanwezig zijn, zoals ook kan blijken uit de psychoanalyse, die alléén in Amerika tot een sociale rage is geworden, nadat Freud en Jung bij een gezamenlijk bezoek aan de Verenigde Staten het analytische tijdbommetje hadden geplaatst en nadat een Amerikaan de verkorte analyse had uitgevonden, waarvan de betekenis waarschijnlijk meer economisch dan wetenschappelijk is. Een kenner van de Eskimo's heeft geschreven, dat wie iets dieper in hun ziel kijkt, voor een afgrond van angst en agressiviteit staat. Niettemin zijn de Eskimo's in het dagelijks leven vriendelijke en goedlachse mensen in tegenstelling tot de sombere en stuurse Indianen, die in het zuiden hun buren zijn. Ook de Amerikanen zijn spreekwoordelijk optimistische en levenslustige mensen, terwijl hun tweede gezicht getekend is door schuldgevoelens, omdat er in het licht van hun God of hun geweten iets met hun leven mis is. There's something wrong... De breuk tussen het een en het ander wordt grotendeels geheeld door het feit, dat schuldbesef en soul-searching niet alleen knagend, maar ook aangenaam kunnen zijn. In ons land zijn er nog enkele streken, waar men de onmiskenbare symptomen van dit masochisme kan constateren. Men behoeft alleen maar de toon te horen, waarop in deze milieus 's zondags bij de koffie op de vraag ‘hoe
was de preek vanmorgen?’ het antwoord wordt gegeven: ‘Dominee heeft er weer eens flink op getimmerd.’ Het is in dit verband dan ook overbodig, nader in te gaan op de psychoanalytische details van het merkwaardige feit, dat zowel in lichamelijk als in geestelijk opzicht pijn en lust samen kunnen gaan. Fysiek en moreel masochisme kan men in ieder boek over psychoanalyse behandeld vinden. Soul-searching wordt in dit verband echter nooit behandeld. Veel verhelderender is het daarom te lezen, hoe een typische Amerikaan - hij zegt zelf dat de Amerikaan, welke volken en rassen hem ook
| |
| |
hebben gevormd, een onmiskenbaar eigen ‘ras’ vertegenwoordigt, zodat men de subtiliteiten over grote onderlinge verschillen aan de Europese betweters kan overlaten - reageert op een ouderwets godsdienstige oproep tot soul-searching.
Toen Steinbeck tegen de zestig liep, heeft hij een lange en grote reis gemaakt door vrijwel geheel Amerika. Zijn ervaringen heeft hij gepubliceerd in het charmante Travels with Charley in search of America. Het is duidelijk, dat de schrijver op zijn oude dag realistisch en geresigneerd de vrede met het leven getekend heeft, zodat hij slechts zelden de moeite neemt om boos te worden. Eigenlijk wordt hij op zijn reis maar één keer een ‘angry old man’, wanneer hij in het Zuiden genoeg heeft van een blanke lifter, die zonder enige redelijkheid de negers beschimpt. Dan trapt de oude man op de rem en zegt: ‘Get out.’ Verder is het een alleraardigst en mild reisverhaal. Niettemin prijst de uitgever het op het omslag aan met de woorden: ‘Profound, sympathetic, often angry...’ Het is duidelijk, dat wie Amerikaanse lezers wil trekken, hun onder meer moet beloven dat zij een flink pak op hun ziel zullen krijgen. De achtergrond hiervan kan niet beter worden verduidelijkt dan door een van Steinbecks eigen reiservaringen, die een lang citaat waard is. Hij ging op zijn reis op een zondagmorgen een kerk binnen, ergens in New England. ‘I took my seat in the rear of the spotless, polished place of worship. The prayers were to the point, directing the attention of the Almighty to certain weaknesses and undivine tendencies I know to be mine and could only suppose were shared by others gathered there. The service did my heart and I hope my soul some good. It had been long since I had heard such an approach. It is our practice now, at least in the large cities, to find from our psychiatric priesthood that our sins aren't really sins at all but accidents that are set in motion by forces beyond our control. There was no such nonsense in this church. The minister, a man of iron with tool-steel eyes and a delivery like a pneumatic drill, opened up with prayer
and reassured us that we were a pretty sorry lot. And he was right. We didn't amount to much to start with, and due to our own tawdry efforts we had been slipping ever since. Then, having softened us up, he went into a glorious sermon, a fire-and-brimstone sermon. Having proved that we, or perhaps only I, were no damn good, he painted with cool certainty what was likely to happen to us if we didn't make some basic reorganizations for which he didn't hold out much hope. He spoke
| |
| |
of hell as an expert, not the mush-hush hell of these soft days, but a well-stoked, white-hot hell served by technicians of the first order. This reverend brought it to a point where we could understand it, a good hard coal fire, plenty of draft, and a squad of open-hearth devils who put their hearts into their work, and their work was me. I began to feel good all over. For some years now God has been a pal to us, practicing togetherness, and that causes the same emptiness a father does playing soft-ball with his son. But this Vermont God cared enough about me to go to a lot of trouble kicking the hell out of me. He put my sins in a new perspective. Whereas they had been small and mean and nasty and best forgotten, this minister gave them some size and bloom and dignity. I hadn't been thinking very well of myself for some years, but if my sins had this dimension there was some pride left. I wasn't a naughty child but a first rate sinner, and I was going to catch it. I felt so revived in spirit that I put five dollars in the plate, and afterwards in front of the church, shook hands warmly with the minister and as many of the congregation as I could. It gave me a lovely sense of evil-doing that lasted clear through till Tuesday.’
Commentaar is eigenlijk overbodig. De kunstenaar slaat met deze beschrijving, die voor de goede verstaander tegelijkertijd een tot in de kleinste details scherpe analyse is, de godsdienstfenomenoloog en de godsdienstpsycholoog met een volle lengte. Hij kan dat vooral doen, omdat hij ook zijn eigen toenemende betrokkenheid bij dit klassieke voorbeeld van soul-searching verdisconteert, de reactie van een Amerikaan, in wie een oude en fundamentele traditie weer bewust wordt, zodat hij zich twee etmalen lang een eerste klas zondaar kan voelen - zoals zijn voorvaderen èn zoals zijn tijdgenoten, die het oude geloof hebben verloren, maar zichzelf blijven onderzoeken, omdat er iets mis móet zijn met hun ‘American way of life’. Na het citaat uit Steinbeck zal het voor ieder, behalve voor statistici en andere wetenschappelijke boekhouders, duidelijk zijn, welke oorsprong en welke functies soul-searching heeft. Dat kerkje in Vermont staat er als een levend stuk verleden, dat in de preek van de dominee en de reacties van de gemeente duidelijk maakt, wat in het geseculariseerde soul-searching niet zo open en bloot zichtbaar is. Toch vindt men in de moderne vormen alle kenmerken en functies van het klassieke soul-searching terug. Een goed voorbeeld daarvan is het recente boek The image van de Amerikaanse hoogleraar Boorstin. Het is al direct typerend, omdat het vol- | |
| |
komen onorigineel is, dat wil zeggen een traditie voortzet zonder er iets nieuws aan toe te voegen, ook al zou de auteur in de tegengestelde mening verkeren. Zijn stelling dat de Amerikanen geen contact meer met de werkelijkheid hebben en met ficties, ‘images’, leven, is niet nieuw. In Testbeeld is het door mij gesignaleerd en in verband gebracht met de steeds ex-centrischer wordende structuur van de mens. Ook anderen zal het verschijnsel opgevallen zijn en een van de
belangrijksten onder hen is ongetwijfeld C. Wright Mills, die ik bij het schrijven van het genoemde boek slechts door Listen Yankee kende. Boorstin moet echter het volledige werk van deze collega soul-searcher hebben gekend. Maar Boorstin noemt Mills noch in zijn boek, noch in zijn literatuurlijst, noch in zijn index. Mills daarentegen blijkt Boorstin wel genoemd te hebben en wel in een artikel, waarin hij en passant zegt dat de heren van de ‘American Celebration’ als non-valeurs geen serieuze aandacht verdienen, maar dat hij ten gerieve van de lezer in een noot wel drie voorbeelden wil geven, waaronder Boorstin. Maar per slot van rekening citeerden de predikers van hel en verdoemenis elkaar vroeger ook niet en zetten eenvoudig een vanzelfsprekende traditie voort. Boorstins boek, dat slechts nieuwe voorbeelden van een bekend verschijnsel geeft, past geheel in die traditie.
Al in het voorwoord van de Europese editie van The image vindt men een bijzonder karakteristiek aspect van de soul-searcher. Boorstin laat zijn droeve constatering dat de Amerikanen de culturele hypochonders van onze tijd zijn, volgen op twee volzinnen, waarin hij met de hoogmoed der nederigen de Engelsen erop wijst, dat zij niet lijden aan een ‘excess of cultural humility’. Hij laat de Britten goed voelen, dat de Amerikanen toch maar heel wat meer zelfkritiek uitoefenen, en hij hoopt dat zijn boek zal leiden tot zelfonderzoek, uiteraard bij de Britten. Dit herinnerde mij aan twee dames in de keuken van het hotel van Morele Herbewapening in Caux, die een venijnige woordenwisseling hadden, welke door de ene definitief werd beëindigd met de suikerzoete opmerking: jij moest eens wat vaker stille tijd houden. De hoogmoedige nederigheid is een bekend verschijnsel, maar komt bijzonder veel voor in godsdienstige kringen, waar men er zich op laat voorstaan dat men zo'n verschrikkelijk grote zondaar is. Hoe groter zondaar, des te gewichtiger is de gelovige. Ook Steinbeck maakte op zijn wijze attent op dit opgeblazen ik-gevoel van de eerste klas zondaar. Voor Boorstin is, zoals gezegd, de grote zonde de Amerikaanse Fictie, ge- | |
| |
volg van het feit dat men met behulp van de techniek de wereld zo heeft ingericht, dat men die wereld niet meer behoeft te ervaren en ondergaan, maar genoegen kan nemen met surrogaten. In deze zonde wentelt hij zich vol van wroeging en genot en dus roept hij op tot bekering.
(Slot volgt)
|
|