De Gids. Jaargang 120(1957)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 402] [p. 402] J. Greshoff Mesopotamië De zon wordt zuinig en aan 't hunkren naar Bloedrood en gloeiend geel niet meer voldaan; Ik slaap als man en vrouw met het gevaar Van lijzig als een nachtkaars uit te gaan. Verdwaald in 't doolhof tussen slaap en waak Knelt zich de cirkel ijzig om mij heen. Waar ik mijn knekelvinger uitsteek raak Ik aan de schil van het Volstrekte Neen. Ik wéét hoe alles naar de bliksem gaat Zelfs zonder treurmarsch van Chopin, en ook Hoe alles wat bestaat toch niet bestaat Hoe alles ik is: heimwee, angst en rook. Geen ziel op aarde, alleen een enkel boek, Werd buiten deze brakke doem geboren; De nieuwe kindren gaan verliefd op zoek Maar vroeg of laat gaat ook hun drift verloren. Een vlam (zijt gij het?) van het vormloos vuur Die plotsling opslaat, plotsling krimpt en sterft; - Dan, hier of ginds, in een verloren uur Worden weer namen in een boom gekerfd Omsloten door een veelbelovend hart. Opnieuw en argeloos begint het spel Dat, hier zo dwaas begonnen, voor mijn part Zijn slot en zin mag vinden in de hel. [pagina 403] [p. 403] Die heengaan haten hen die achterblijven Die achterblijven kijken bitter om: Wat zijn verlaten en verborgen lijven? Slechts gore botten in een slijmerig grom. Beton hoe zwaar gewapend wordt tot puin De sterkste stam valt, rottend, vroeg of laat De zee is meester ook van 't hoogste duin Omdat ten slotte alles vloeien gaat De lucht en de aarde en 't water worden één, Een blind en onbetrouwbaar element; Tot, eindlijk groots en goddelijk alleen, De laatste mens zichzelf niet meer herkent. Ik draag de zwaarste verantwoordelijkheid Want als ik weg ben, is de wereld weg Met meters, uren, liters, ruimte en tijd Carmiggelt, Plato, huis en tuin en heg; - Met liefde, speelsheid, vriendschap, spot en eer Met de verrukking van een goed gedicht De spanning tussen morgen en weleer En met de tegenstelling donker-licht: Wie sterft, sterft altijd als de laatste mens. Begin en einde, in een volmaakte ring, Omsloten naar zijn wil en hartewens, Een blinde wereld die met hem verging. Geleidelijk verschrompelt mijn domein De dingen wijken schuw van mij terug Er is geen reden, ziel, om bang te zijn De beul, een vakman, handelt goed en vlug. Ik druk mijn vrouw en kinderen de hand En werp een laatste reeds ontheven blik Op 't Amsterdam van Kutter op mijn wand En dan 't ondeelbaar ogenblik van schrik... Spiernaakt en tot het uiterste berooid Kom ik van waar ik eens gekomen ben Het veeg tweestromenland van Niets en Nooit, Dat ik nu eindlijk als mijn Doel herken. Vorige Volgende