Met zulk een verouderde definitie, gevaarlijk door zijn onbepaaldheid, gaat men dikwijls zeer ernstige geschriften te lijf, welke de een of andere georganiseerde groep fatsoensrakkers niet aanstaan. Een ieder heeft het op zijn tijd over pornografie en eigenlijk niemand weet waar hij dan over spreekt. Ik ben er zo goed als zeker van dat zij, die zich smalend over pornografie uitlaten, nog nooit één werkelijk pornografisch geschrift in handen gehad hebben. In hun domheid en voor het gemak noemen zij alles wat in de letterkunde realistisch of naturalistisch genoemd wordt, pornografisch. De echte pornografie wordt weinig meer vervaardigd. En de handel er in bepaald zich in hoofdzaak tot reeds bestaande exemplaren. Deze werden gemaakt in Parijs, in Budapest en naar ik geloof ook wel in Lissabon, terwijl mij enkele Duitse uitgaven in deze trant onder de ogen kwamen. De uitgevers van deze boekwerken maakten gebruik van een bestaande tekst, soms van een klassiek schrijver, of er werd aan een levend auteur de opdracht verstrekt er een te schrijven. Prozaïsten, die in hun tijd een wereldnaam bezaten zoals Pierre Louys, hebben heel wat voor deze markt geleverd. Een van zijn meest bekende bijdragen tot dit terrein der letterkunde was ‘Trois filles de leur mère’, dat onder ons gezegd en gezwegen een stomvervelend boek is.
Waarom er wettelijke bepalingen tegen dit niet zelden hoogst artistiek bedrijf gemaakt moesten worden, is mij in het geheel niet duidelijk. Voor de jeugd behoefde men niet te vrezen. De verzamelaars van erotica lopen niet met hun verzameling te koop, want juist in een zekere geheimzinnigheid ligt een van de bekoringen van hun ontspanning. En verder kan ik niet inzien met welk recht men een volwassen, meestal zeer intelligent staatsburger het recht ontzegt, zich met dit soort lectuur en illustraties te vermaken. Ik zeg dit niet bij wijze van boutade. Het is mij als werkelijk vrijzinnig man onbegrijpelijk hoe men het waagt zich met eens anders genoegens in te laten, genoegens waarmede hij niemand, ook zichzelf niet schaden kan.
Vestdijk's fatsoensrakkers spreken in zulke gevallen met een geveinsde afschuw van zinneprikkelend. Maar wat doen wij de gehele dag anders dan onze zinnen prikkelen. Alcohol, tabak zijn uiterst zinneprikkelende ingrediënten. De smulpapen, die in de Franse keuken òpgaan, verlustigen zich in een intensieve zinneprikkeling. Zij die in hun tuin genieten van de geur van een roos, prikkelen hun zinnen. En zonder de geestelijke invloed van poëzie, schilderkunst en muziek te ontkennen, is het toch duidelijk dat die steeds gepaard gaan met een weldadige prikkeling der zinnen. Door een vrijwel onafgebroken en eindeloos geschakeerde zinneprikkeling alleen blijven wij ons bewust dat wij leven. Nu doet zich het wonderlijk geval voor dat van de duizend-en-één wijzen om dit zingenot te bereiken, er duizend algemeen aanvaard en sommige zelfs algemeen geëerd worden, terwijl zonder enige naspeurbare reden de duizend-en-éénde taboe verklaard werd. Volgens de ware fatsoensrakker mag men er niet over denken, niet over spreken, laat staan er over schrijven.
Het wonderlijkste van het geval is dat die duizend-en-éénde een veel minder schadelijke wijze van zingenot is dan bij voorbeeld alcohol of tabak. Ik heb wel eens gehoord van mensen die zich dooddronken, ook van mensen die hun lichaam ernstige schade deden door te veel roken; doch ik geloof niet dat er ooit ter wereld iemand gestorven is ten gevolge van het lezen van een ondeugend verhaal of het bekijken van een paar vrijmoedige prentjes. Nog onlangs vernam ik, dat volgens de heren psychologen de invloed van dergelijke werken veel minder groot is dan men zich gemeenlijk voorstelt. Zij, die zogenaamde pornografie verzamelen zijn, volgens de heren deskundigen (over het al-