De Gids. Jaargang 120(1957)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 293] [p. 293] Pierre Kemp Onzin! Ik zag een erwt met een vlag op haar schouder rollen naar het dal. ‘Is het al zo ver gekomen?’ drong iemand aan bij mijn geest. Onzin is er overal en altijd geweest. Hij zag toch, dat ik het maar zong. Bewijs Toen ik nog geloofde, dat kerken met trompetten werden gebouwd, droomde ik van majestueuze werken, naast mijn potje met vloeibaar goud. Verloren de trompetten van hun glans, ik had mijn penseel, dat kende zijn dans. De bloemen lachten mij uit toendertijd en hier is nog de zakdoek, waarin ik om mijn roembegin mijn spijt heb neergeschreid. [pagina 294] [p. 294] Duivenbericht Er is weer glans om de gezichten zo van de blauwe zon omzet. Het zijn weer goede duivenberichten, ik heb er genoeglijk op gelet. ‘De lucht is helder, mild is de wind...’ Ik passeer het huis van een jong gezin en kijk er bekend naar binnen. Hij heeft een pijp, zij een sigaret en ze trekken aan een kind. Wij glimlachen samen tot één gezicht om zulk een zon en zulk een duivenbericht. Onderkant De onderzijde van de grote bloem is bleek van jaloezie en voelt zich niet in orde. Zij zal niet bang zijn voor een zonnesteek en wil gelijk de bovenzijde worden. Insecten seinen dit de zon met rappe insectenhanden, slijpen hun zingende zagen fijn en klimmen naar de hoogste randen der bloemster om korter bij de zon te zijn. Zo kan zij hen beter zien en horen. Maar de mimiek der insecten gaat verloren aan de rand der zon-ompoederde streek en de onderkant der grote bloem blijft bleek. [pagina 295] [p. 295] Middernachtscarillon Ik schreef op de advertentie van die toren: zijn klokken wilde ik wel eens horen. Naast hem ben ik op het plein gaan staan. Rond was de maan om zijn gouden haan. Zilver het plein om mijn zwarte Ik. Wit mijn horloge van 't ogenblik. Onze schaduwen heb ik vergeleken, groot was zijn romp en klein mijn teken. Daar kwamen de middernachts-slagen aangonzen over de stad onder de maan. Op de laatste slag ben ik gesprongen en met hem weggezongen. Sinds ben ik niet meer vernomen. Niemand vroeg: waar mag hij blijven? Eerst nu ben ik teruggekomen om dit in rijmvorm op te schrijven. Oorsprong Het jongetje ziet iets bijzonders in de rug van zijn vader. Daar moet iets zijn van zijn eigen begin, toen vader moeder kwam nader. Vergelijkend zijn reuk met de reuk van die twee, wil hij plotseling niet meer met vader mee. [pagina 296] [p. 296] Zwart en rose Onder de arm met die zwarte jongen wordt haar bereidheid uitgezongen over héél haar rose kleed. Boven haar lendenen strelen de stralen van wat hij voor haar mag ademhalen en waar hij het van weet, zij is gereed. Hun ogen nemen elkander aan van kom en laat ons gaan. Blijven bagatellen Vandaag ben ik een andere en een ander en ik glimlach om dit paar. Het wordt een trio strijkers over handen er en strelers van haar. Als wij nu maar niet aan die haren bellen uit einddoel van de pret en maar met de ogen blijven bagatellen! Er wordt te zeer op ons gelet. Zacht-zicht gedicht Als ik maar lang in de bladeren kijk, krijgen mijn ogen een groene hoed. Zij zijn niet meer ziek en voelen zich rijk van al wat hun doet uit dat groen zo goed. Zo moeten er wel gedichten komen en glijden mijn vingers door naar mijn pen. Zo word ik een man in zacht-zicht dromen, waarin ik mij tegenkom en niet herken. Vorige Volgende