| |
| |
| |
Ed. Hoornik
Het water
Tweede bedrijf
Dezelfde kamer. De volgende morgen. Zon over de kale zandvlakte. Als het doek opgaat is Josien bezig brood te snijden; als ze een paar boterhammen gemaakt heeft, opent ze de deur naar de trap, luistert, roept een paar keer Mieke, doet de deur dicht, gaat verder met het brood, luistert of ze iets hoort, loopt weer naar de deur en gaat de trap op. Men hoort haar op de deur bonzen.
Mieke... Mieke... Doe open, Mieke... Toe nou... Over een uur is de begrafenis... Je moet toch voor die tijd wat eten. We moeten samen praten. Alles komt terecht. Je zult het zien... Sander, die aan de kamerdeur geklopt heeft, op; hij draagt een zwart pak; hij kijkt om zich heen, hoort boven Josien roepen. Mieke... Mieke... Josien bonst nog een paar keer en komt naar beneden.
'k Heb liever dat je aan de voordeur belt.
Ik wou dat formulier graag hebben. Heb je 't getekend?
Het is al erg genoeg wat ze beweren. Straks ben ik nog een dief ook.
Op het buffet... Sander pakt het formulier, bekijkt het en steekt het in zijn zak. Je gaat dus wel naar de begrafenis.
| |
| |
Ik weet niet wat ik doen moet: gaan of niet gaan. Ga ik, dan weet je niet wat er gebeurt. Ze hebben nu een zondebok gevonden. Ze zijn in staat om aan zijn graf schandaal te maken. En als ik niet ga, dan beken ik schuld, dan zeggen ze dat ik niet durf... Wat moet ik doen, Josien?
Je hebt je zwarte pak toch niet voor niets aan?
Vanmorgen wou ik gaan... Toen ging ik denken.
Als ik maar wist hoe hij op 't dak gekomen was.
Josien het broodmes in haar hand
Ik denk alleen maar aan dat mes, begrijp je. Als ze je toen niet hadden vastgehouden...
Die vechtpartij met Theo. Het scheelde toen niet veel...
Hoe kom je daar zo op? Dat was nog voor jouw tijd.
Het dorp vergeet niet; zulke dingen niet.
Toen stond het aan mijn kant.
Dat kan wel. Niemand weet dat meer. Het mes, dat weten ze. En dat je dit keer weer niet was te houden en hem zo nodig redden moest. Ze combineren.
Mijn hoofd barst uit elkaar. Die verflucht hier... En dan die ratten... De hele nacht heb ik ze horen lopen.
| |
| |
Ik dacht dat jij het voor me op zou nemen, dat je misschien een reden daarvoor had.
Zo... Had je dat gedacht? Lacht. Ik hoor me al. Alsof ze een paar mensen toespreekt. Die arme Sander! Zo'n brave man! Hoe kùnnen jullie zoiets van hem zeggen?
Josien doorgaand in haar rol
't Is net een kind. Het liefst zit hij de hele dag te knutselen. En hij verguldt zo mooi. Al jullie lijsten heeft hij ook verguld...
Maar 'k kan ze ook wat anders zeggen... Ans... Theo's eerste vrouw. Maar eerst was ze van jou, hè? Hij heeft haar van je afgepikt. Ik wéét het. Hij heeft het me wel honderd keer verteld. Hij was er trots op... Op zulke dingen was hij trots... En jij... Jij kon zijn bloed wel drinken. En dat is nooit veranderd. In al die jaren niet. En nu zou jij hem zijn gaan redden? Geloof je 't zelf?... Heel rustig. Je ziet, ik kan van àlles zeggen... Waar blijf je nu? Gisteren had je nog zo'n praats. Toen wou je mij wat in mijn schoenen schuiven... Nou...?
Jij bent nog vuiler dan het water. Wil weggaan.
Nee, wacht nog even... Sander blijft staan. Als ik het wil gebeurt jou niets...
Het hele dorp is tegen je.
De jonker? Denk je dat? Dan toch alleen als ìk het wil. Je hebt te kiezen. Weggaan, voorgoed van 't eiland weg of...
| |
| |
Hier blijven. Werken bij de jonker. En mondje dicht. Begrijp je?
En mondje dicht... Je kunt me strakjes komen halen. Wij gaan er samen heen. Z'n vrouw. Z'n broer. En jij kunt aan zijn graf bedanken. Ook namens mij... Dat pak staat je heel goed.
Ook namens mij. En laat me nu met rust.
Ziek, zeg ik toch. Vooruit nu maar.
Sander af; even later gaat Josien naar boven; als ze op de trap is, doet Sander de deur weer open.
Je kunt de achterdeur maar beter dichthouden.
Een rat? Is hij naar binnen?
Dat weet ik niet. Sander af; Josien naar boven; terwijl men haar op de deur van Mieke hoort kloppen, komt Jan langs het raam.
Mieke... Vooruit. Doe open... Heb je je zwarte jurk aan? Ik ga me ook verkleden. We moeten dadelijk weg... Mieke...
Jan en Sander op.
| |
| |
Dat weet ik niet. Niet erg, geloof ik.
Ik ben nog aan je deur geweest.
Ik was er niet. Ik had nog wat te doen.
Was er dan iets bijzonders?
Nee... We hadden afgesproken.
Mijn hoofd stond er niet naar om thuis te blijven... Ik wou maar dat ik mee verzopen was... Ze vinden me gevaarlijk.
Wie vinden dat? Ze zijn krankzinnig.
Misschien jij ook wel. Je hoort toch binnenkort bij de familie.
Mieke heeft nergens mee te maken. Ze wist van niets.
Mieke is goed... Ze moet hier maar niet lang meer blijven... Het stinkt hier...
We kunnen niets bewijzen.
En als je dat nu wel eens kon?... Zou jij dan tegen Miekes moeder...? Jij houdt van Mieke.
| |
| |
Jan... Hij wil Mieke spreken. Haastig tot Jan. Zorg dat dat kind hier wegkomt.
Josien op.
Ik dacht dat jij al weg was...
Ik kom voor Mieke. Is ze ziek?
Er is toch gisteren niets gebeurd, dat jij ineens bent weggelopen? Je moet haar wat ontzien. 't Is nog een kind. En al die narigheid de laatste tijd...
Ze is een beetje overstuur. Wat hadden jullie?
Kan ik niet naar haar toe gaan?
'k Ben bang dat ze niet opendoet. Ze heeft de deur op slot. Ze wil niet eten. Niets.
Toen jij was weggegaan ging ze naar boven en sloot zich op. Ik ben wel tien keer aan haar deur geweest. Ze geeft geen antwoord.
Ik? Hoe kom je daar nu bij?... 't Idee alleen...
| |
| |
Luister eens, jongen... Ik vind het best dat jij hier komt voor Mieke, alleen bevalt je toon me niet.
Wilt u haar zeggen dat ik hier ben?
Josien loopt naar de trapdeur.
Josien zich plotseling omdraaiend
Heb jij iets tegen mij? Ben je soms bang dat ik haar van je af wil houden?... Ik vind het goed... Als je dus dáárvoor kwam...
Ze zal niets liever willen. Weg van hier. Ze zei geen woord toen ze hier gisteren binnenkwam. Ze is bang, bang van dit huis en van het water. Dat is haar hele ziekte.
Hoe bang van mij? Ik ben haar eigen moeder... Haar stiefvader, dat is waar. Daar was ze bang voor. Daar had ze ook alle reden toe.
Hij was in huis toen ik u halen kwam, Mieke en u.
Josien schrikt, maar probeert zich direct te beheersen.
De trapdeur gaat open; Mieke, bleek en gespannen, op; ze draagt een zwarte jurk.
Mieke... Wat is er? Ben je ziek?
Wat wil je van mijn moeder?
Wat is er, kind? Ga zitten.
| |
| |
Ik kom niet voor je moeder. Ik kom voor jou.
Mieke gaat zitten; Josien schuift haar een bordje toe.
Mieke blijft roerloos voor zich uitstaren.
Jan tot Mieke, geforceerd opgewekt
Er hing geen zakdoek uit het raam... Stilte.
Dat was heel lang geleden.
Ik ben toch maar gekomen... Ernstiger. Ik kom je halen... Stilte.
Josien terwijl ze een beker melk bij Mieke neerzet
Heb je gehoord wat Jan gezegd heeft?
Begrijp je dan niet wat ik wil?
Nee... Nee... Ik wil niet weg.
Ook niet met mij?... Ìk wil het, Mieke...
Het hoeft toch niet meteen.
Jan zijn hand op Miekes arm leggend
Heb je dan nooit gevoeld dat ik het vragen wou? Al voor de ramp...
Mieke zijn hand wegduwend
Het kan niet...
Je vindt dat ik hier weg moet. En daarom zeg je dat je van me houdt.
| |
| |
Maar ik houd echt van je.
Je kent me niet. Ik ben precies als Moeder.
Zie je het niet! Kijk me dan aan.
Je bent niet zo. Ik zie het toch.
Kijk me dan beter aan... Nu zie je het, hè...
Ik zie alleen maar jou. Ik houd van je.
Maar als ik iets verschrikkelijks had gedaan, net zoals Moeder?
Maar als ik het nu wel eens had gedaan?... Zou je dan nog...? Nee, hè... Ik weet wat jij zou doen. Net wat je gisteren deed. Vragen, net zo lang vragen tot je alles wist. En dan...
Wat moet ik hem vertellen?
Vertel het hem... Dat ik het net zo goed deed... Tot Jan. Ik wist dat hij in huis was toen jij kwam. Hij lag te slapen in zijn eigen kamer.
Hij wou niet wakker worden, hij was dronken. Toen hebben we hem laten liggen, zij en ik. Nu weet je het... En ga nu weg.
| |
| |
Het is niet waar. Ik weet dat het niet waar is.
Mieke, kind, waarom doe je dat?
Geloof haar niet. Tot Josien. Zeg dat het waar is, zeg het. Zeg van dat horloge dat ik mee wou nemen!
Wat praat je toch? Wat voor horloge?
Het is om vier uur blijven stilstaan. Moeder... O, waarom heb je het gedaan?
De jonker komt langs het raam voorbij.
Stil toch, de jonker komt.
De jonker ook. De jonker wist er ook van. Hoor je het goed? Moeder en ik. En ook de jonker...
Ik wist het... Ik vond het goed. Ik haatte hem.
Dat denk je nú dat je het wist. Maar toen wist je het niet.
Hij lag op bed. Helemaal aangekleed. Langzaam steeg het water. Moeder en ik... Als Jan op haar toe loopt. Ga weg...
Er wordt geklopt; de jonker, ook in het zwart, op.
Morgen... Als hij Jan ziet. Kijk... hij is er ook weer. Jan snel af. Wat is er aan de hand?
Mieke, je bent krankzinnig. Hoe kon je zo iets zeggen?
Als Jan weg is, blijft Mieke in elkaar gedoken voor zich uit staren en hoort aanvankelijk niet wat de anderen tegen haar zeggen.
| |
| |
Dat zij het wist, van Theo, dat hij thuis was.
Wat is er toch met jou? Gisteren ook. Hoe kon je zo iets zeggen?... Ik ben nog aan je kamerdeur geweest. Je deed niet open.
Net pas, toen Jan kwam, kwam ze naar beneden.
Heb je daar al die tijd gezeten?... Op die manier maak je jezelf nog ziek. De burgemeester heeft naar je gevraagd. Of je wil helpen bij de distributie. Er is van alles aangekomen. Kleren, schoenen. Dan kun je toch niet ziek zijn.
Ze is niet ziek. Alleen maar overstuur...
Mieke knikt.
Zou je dat nou wel doen? Tot Josien. Dat maakt haar nog maar meer van streek.
Het duurt maar kort. Er wordt toch niet gesproken?
Ben je nog bij de dominee geweest?
Hij komt. Hij bidt alleen het Onze Vader.
Wat vind je, kind? 't Is beter dat je gaat. De frisse lucht doet je misschien wel goed. Het is een mooie dag.
De eerste mooie dag sinds maanden. Alleen veel wind.
Josien als Mieke naar de deur gaat
En ga nu niet weer boven zitten.
U hoeft niet bang te zijn. We gaan hier samen weg. En zó dat iedereen het ziet. Mieke af.
| |
| |
Ik weet niet wat ik met dat kind beginnen moet.
Dat kind? Wat ze daar zei klonk niet erg kinderlijk... Je ziet haar altijd nog als een klein meisje.
Als ik maar wist wat of die jongen voorhad.
Dat hij het weet is duidelijk. Hij wou haar meenemen. Maar of hij verder nog wat wil...?
Haar meenemen? Wat haalt hij in zijn hoofd?... Heeft hij je soms bedreigd?
Wel nee... Het beste is dat ze maar gauw gaan trouwen.
Het beste? Voor wie? Voor jou waarschijnlijk.
Voor Mieke net zo goed. Je hebt toch zelf gezien hoe vreemd ze is. En straks was het nog erger, toen Jan er was. Als ik niet beter wist, dan had ik haar beslist geloofd. Wat ze van Theo zei, hoe hij hier boven op zijn kamer lag, en hoe ik eerst nog... of ze 't echt gezien had. Waaròm ze dat nou deed...?
Eerst niet, maar toen ze door bleef gaan...
En aan die stommeling wil jij je dochter geven!
Misschien gelooft hij het ook níet. Hij mag trouwens geloven wat hij wil, erover praten zal hij niet. Ik ben haar moeder.
't Is mooi bedacht. Maar 't gaat niet door.
| |
| |
Jíj... Wat heb jij daarmee te maken?
Ik dacht dat jij het wel gemerkt zou hebben. Begrijp je 't niet?
Dat ben ik niet van je gewend.
O, Max! Waarom heb je dat niet meteen gezegd? Ik heb de hele avond op je zitten wachten... Kom hier...
Het spijt me, Jossie, je vergist je. Ik heb je gisteren al gezegd... Maar 'k schijn niet duidelijk genoeg te zijn geweest. Ik kan je nu maar beter alles zeggen.
Nu niet. We moeten dadelijk weg. Vanavond. Als 't allemaal achter de rug is.
Vanavond wou ik met je dochter praten.
Mijn dochter? Wat bedoel je?... Bedoel jij dat...? Jij met mijn dochter... Jíj... Het is niet waar.
Dacht je nu heus dat 'k dat zou toestaan? 'k Zou haar nog liever op de straat zien lopen. Jij moet eens in de spiegel kijken. Die rimpels bij je mond en bij je ogen. Die liegen er niet om.
Het water is je in je hoofd geslagen... Dat was het dus. Een nieuw behang. En bloemen... Weet je op wie jij lijkt? Op Theo. Vraag Mieke maar, hoe hij soms naar haar keek. Hoe hij onrustig werd als ze naar bed ging. Dan hoefde hij nog helemaal niets op te hebben. Ik hoor het nog hoe hij een avond zei: Kleed je toch hier uit, bij de kachel... De smeerlap...
| |
| |
Denk niet dat ik er spijt van heb. O nee. Ik hoop dat hij begrepen heeft, dat ìk hem dat geleverd heb. Als hij maar bang geweest is, o, dat hoop ik zo... Hij heeft het allemaal te makkelijk gekregen. En nou wou jij mijn dochter... Nooit!
Nu moet je eens goed luisteren, Jossie. 't Is niet zo prettig wat ik nu ga zeggen, maar 't moet... Je hebt geen cent. Helemaal niets... Je man zat aan de grond. Hij had geen lucht meer. Wat hij op stal had, was een tijd heel aardig, maar stuk voor stuk heeft hij ze moeten wegdoen. Er was geen draverij waar hij niet gokte, tot alles op was. En toen nog... Toen kwam hij bij me. Hij droomde van een grote kampioen, waarmee hij alles terugverdienen zou. Het geld dat ik hem gaf, heeft hij vergokt.
Wat wil je nu? Dat ik het terugbetaal?
Dat hoeft niet. Ik heb het hem niet zó gegeven. Ik heb een onderpand... Dit huis... Schrik maar niet zo. Je hoeft er heus niet uit. Het is misschien wat groot voor jou alleen. Je krijgt waarschijnlijk mensen bij je in. Die kans bestaat. Die loop ik immers ook. Daarom maak ik beneden in mijn huis kantoor. En als ik trouwen ga...
We kunnen straks naar de notaris gaan. Dan zul je 't horen.
Je wilt me dwingen, hè. Probeer het maar.
Ik hoop, dat je je zo zult schikken.
Niet wat jij wilt. Niet Mieke.
Waar denk je van te leven?
't Is niet de eerste keer dat ik alleen sta.
Maar je bent nu een jaartje ouder. Ik merk het aan mezelf. En dan doe ik nog werk voor mijn plezier... Als ik met Mieke trouw, blijf jij hier wonen en werken hoef je niet.
En bloemetjes op mijn verjaardag... Nooit, hoor je, nooit!
| |
| |
Dan is er nog iets, Jossie.
Houd op met dat gejossie!
Toen jij dat gisteren tegen Sander zei, dat ik je man tot aan de sluis gebracht had, heb ik mijn mond gehouden... Ik hoef dat niet te blijven doen... Begrijp je... Ik ben hier sámen met je man gekomen. Met jóu heb ik hem naar zijn bed gesleept en ik ben weggegaan. Pas toen ik thuis was, kwam het water... En als jij wilt dat ik mijn mond blijf houden...
Chanteur!... Ik heb het jou dezelfde nacht gezegd, toen Jan ons had gehaald en ik je op de dijk zag staan.
Het halve dorp stond op de dijk.
Ik heb gewacht tot jij alleen stond. En je begreep me bliksems goed.
En wat dan nog? Wat kon ik toen nog doen?
Je hebt die nacht wel dertig man gered, maar Theo niet.
Wou je mij medeplichtig maken?
Ik wil alleen niet dat je Mieke krijgt... Stilte; Mieke op. Is het al tijd?
Voor twee uur hoeven we niet weg. Het is nu half. Tot Mieke. Gaat het wat beter?
Ik heb een nieuwe pereboom besteld. De grond hier krijgen we wel gauw weer goed, als eerst dat zand maar weg is... Naar buiten wijzend. Daarginds zijn ze al bezig. Zie je die rook? 't Is vuil wat ze verbranden... Dat gaan we hier ook doen. Dan zijn meteen die ratten weg.
De hele nacht heb ik ze gehoord. Mijn hoofd barst uit elkaar.
| |
| |
Neem dan wat in. Een buisje uit zijn zak halend. Hier... Eén of twee?
Eén is genoeg. Josien af; stilte.
Wil je niet praten?... Helemaal niet of alleen maar tegen mij niet?... Mieke... Vogeltje... Heb je nu echt geloofd dat ik...
Natuurlijk niet. Jij bent geen vogeltje. Ik noem je zo.
Goed, goed. Ik wil alleen niet dat je denkt, dat ik... Ik heb alleen je stiefvader naar huis gebracht. Meer weet ik er niet van. Later ben ik mijn boot gaan halen. Hier ben ik niet geweest. We waren in de Noorderpolder. Daar zaten tachtig mensen afgesloten. En die zijn allemaal gered.
Jonker als Mieke niet verder gaat
Wat wil je zeggen, vogeltje? Nu zeg 'k het toch. Dat komt, wanneer ik aan je denk, aan jou en hoe je bent, dan denk ik ‘vogeltje’... Moeder en ik... Wat wou je zeggen, Mieke?
Als je me maar gelooft. Dat doe je, hè? Als Mieke niet antwoordt. Dat móet je, Mieke.
Maar Moeder zei dat u het wist. Dat heb ik zelf gehoord.
Dat is ook zo. Ik wist het ook. Alleen te laat. Ze zei het op de dijk, toen jij met Jan stond. Maar vlak bij zaten mensen net zo in gevaar. Het was te ver.
O, ze had spijt. Ze heeft het u gezegd omdat ze spijt kreeg, toen ze daar al die mensen zag. Als u maar met oom Sander meegegaan was, had u hem wel gered. Want daarom zei ze het... dat u hem redden zou... Barst in tranen uit.
| |
| |
Jonker over haar haar strelend
Je weet toch wat voor leven ze hier had. Al hield ze nog zoveel voor je verborgen, dat heb je moeten merken, dat lag op haar gezicht... Weet je dat ze voor jou met hem getrouwd is? Dat jij het beter hebben zou... Ze houdt heel veel van je...
De ramp houdt nooit meer op, nooit meer...
Ik ben heel dankbaar voor de ramp. Begrijp me goed. Ik schrik nog iedere dag van de gezichten als ik de mensen van de boot zie komen, maar zelf ben ik er beter door geworden. Alleen daarnet... tegen je moeder. Maar ik was driftig... Ze weet wel dat ik dat niet zo gemeend heb.
Josien op.
Zou je niet even kunnen wachten?
Mieke begrijpt het allemaal. Ook dat van jou.
Dank zij jouw lieve woordjes zeker!
Zeg het toch, Moeder. U móet het zeggen. U heeft het niet gewild. Alleen maar even, toen Jan ons halen kwam, toen wou u het. Maar op de dijk niet meer; toen had u spijt, en daarom ging u naar de jonker toe, dat die hem redden zou... Zo is het toch?
O kind, ik weet het zelf niet meer. Mijn hoofd...
U hoeft alleen maar ja te zeggen... Moeder... Als Josien zwijgt, tot de jonker. Zegt ú het dan voor haar.
Ik denk het wel. Ik weet het ook niet meer. Er waren zoveel mensen op de dijk. Je kon elkaar niet goed verstaan. Het water... het vee dat stond te brullen...
Draai er niet zo omheen. Je weet precies wat ik gezegd heb.
Wat dan? Wat heeft u dan gezegd?
| |
| |
Laat me met rust. Ik moet gaan liggen. Even maar. Mijn hoofd... Roep me als Sander komt. Hij komt ons halen.
Mieke als Josien weg wil gaan
Moeder!
Vraag het aan hem. Hij heeft het hier voor 't zeggen.
Die is er niet. Die wordt gemaakt... Er is niets aan te doen. Wijzend op de jonker. Hij gaat je vangen. Josien af; stilte; buiten gaat de zon langzaam weg.
Geloof het niet. Geloof je moeder niet. Ze zegt maar wat, omdat haar hoofd zo'n pijn doet. Dat had ze vroeger ook wel, vóór de ramp. Weet je niet meer? Dan zei ze soms ineens iets geks... Nu ook... Ik wil dat jij 't begrijpt. Ik dacht een tijd lang dat ik van je moeder hield, maar 't was niet echt. En nu ze vrij is, hoopt ze dat ik met haar... Maar ik houd van iemand anders... 'k Heb nooit geweten wat het was, van iemand houden... Het is voor 't eerst. Maar zij gelooft het niet. En daarom zegt ze dat ik jou wil vangen. Dat wil ik niet. Ik wil je juist gelukkig maken, erg gelukkig.
Ik kan niet meer gelukkig worden.
Dat heb ik ook gedacht. Tot aan de ramp. Ik leefde maar. Voor niets, voor niemand, voor mezelf niet eens. Ik ging wel uit, maar echt plezier, nee, dat had ik nooit. Maar toen, die nacht, en eigenlijk nog meer de tijd erna, toen werd het anders. Het was heel erg geweest en alles wat je zag, was nog verschrikkelijk. Maar af en toe kon het toch goed zijn... Omdat ik lééfde. Alles was plotseling de moeite waard... En als ik somber was, door al die grauwheid, die dan ineens weer op je afkwam, dacht ik aan jou... dat jij terug zou komen. En toen de dijk dichtging, toen had ik jou wel willen roepen... Lieve, lieve Mieke, ik wil jou toch geen kwaad doen.
Misschien wil niemand dat, maar is het er, in Moeder en in mij, in alle mensen...
| |
| |
O ja, juist wel... Vannacht dacht ik aldoor: was ze maar dood, was ze maar dood...
En toch heb je daarnet gezegd, dat jij het samen met haar hebt gedaan? Waarom? Mieke antwoordt niet. Je wou dat Jan zijn mond zou houden, niet?
Ik wist niet wat ik doen moest. De hele nacht heb ik haar horen lopen. Ik kon niet denken... Daarstraks toen Jan kwam, wist ik het opeens. Hij haat haar en oom Sander is zijn vriend. Hij wil dat alles uitkomt.
Jan zal niets doen, wanneer hij denkt dat ik erbij geweest ben. En daarom heb ik het gezegd... En hij geloofde het...
Jonker maakt een minachtend gebaar
Je moeder heeft niet eens begrepen dat je het voor haar gedaan hebt.
Hij kon het niet zo gauw verwerken.
Hij houdt niet van het eiland. Hij blijft hier niet. Zijn werk is afgelopen. Voor ons, voor jou en mij begint het pas. Geen werk van weken, Mieke, maar van jaren. De grond weer vruchtbaar maken, huizen bouwen. En dat is net als bij de dijk: volhouden, vechten, maar ook, en dat misschien nog meer, afwachten en geduld hebben. Ik hèb geduld en ik kan wachten, begrijp je, Mieke... ook op jou.
Totdat je ja zegt... Mieke, verbijsterd, weet niet wat te antwoorden. Nu heb ik het toch nog te gauw gezegd. Ik wou het helemaal niet zeggen. Ik zei nog wel, dat ik zo goed kan wachten. Nu zie je het. Maar 't ging vanzelf. Omdat ik het over de toekomst had. En die ben jij...
Stilte; voor het raam wordt Sander zichtbaar.
| |
| |
't Is tijd. We moeten gaan. Roep jij je moeder? Mieke knikt, en loopt naar de deur. Mieke!
Doe wat je hebt gezegd... Geef haar een arm.
Mieke knikt; af; er wordt gebeld; de jonker gaat opendoen.
Jij gaat toch altijd achterom.
Ze zei dat ze dat liever niet heeft. Loopt in de kamer naar het raam. Hebt u die lucht gezien? Er komt weer storm.
't Is heel verstandig dat je meegaat. Dat zal een einde aan die praatjes maken.
Het hele eiland gaat erheen.
Nieuwsgierigheid. En omdat hij de eerste is, die weer op het kerkhof wordt begraven.
Hij was in huis. Ik weet het zeker, jonker.
Jonker ziende dat hij dronken is
Wou jij zo naar het kerkhof?
En u staat aan haar kant.
Je kan niet mee. Je kan niet op je benen staan.
Josien en Mieke op.
| |
| |
Neem jij die bloemen mee. Ze horen daar. Mieke aarzelt, gaat dan naar de vaas, neemt de bloemen eruit en wil ze haar moeder geven. Ze zijn van jou.
Allen af; door het raam ziet men Josien gearmd met Mieke; daarachter Sander en de jonker.
doek
(Slot volgt)
|
|