De Gids. Jaargang 120
(1957)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Eerste bedrijf
Onvoldoend gemeubileerde kamer met ramen in de achterwand en de linkerzijwand, die uitzien op een zanderige vlakte. Ver weg het silhouet van een dijk. Rechts achter een deur die naar een portaal leidt; rechts midden een deur waarachter, wanneer ze wordt geopend, een gedeelte van een trap zichtbaar is. Het is middag; de hemel is betrokken. Als het doek opgaat, komen Josien en Mieke, beiden een koffer dragend, langs het raam voorbij. Even later hoort men de voordeur dichtslaan en komen zij de kamer binnen.
Josien
Het valt me nòg mee. Zet koffer neer. Alles is beter dan bij vreemden. Ziet bloemen op tafel. Kijk nou eens. Bloemen. Tot Mieke. Zet toch die koffer neer! Weer naar de bloemen wijzend. Natuurlijk van de jonker... Tot Mieke, die verslagen blijft staan. Je hebt je al die tijd zo goed gehouden. Kom nou. We zullen het hier gauw gezellig maken. Met een gebaar naar het raam. Wij hebben nog geluk gehad. Wij leven nog.
Mieke
Tot aan de sluis is alles weg. Geen huis meer...
Josien
Blijf niet zo staan. Het is nu toch voorbij. Het land is droog. Kijk maar... | |
[pagina 190]
| |
Zogoed als droog dan. De mensen komen terug. Nou ja, niet allemaal... Wat kijk je, kind? Die stoelen...? Zie je dat niet? Die zijn van boven. Van je eigen kamer. Hier was het water. Stilte; snuift een paar keer. Ruik jij het ook? Het water? Als dochter knikt. Verbeelding! Buiten ruikt het zo. Hier niet. Ruik maar... Verf en groene zeep... En kijk eens. Nieuw behang. Dat kun je rustig aan de jonker overlaten. En bloemen... Nou, waarom kijk je niet?
Mieke die naar buiten is blijven staren
U praat er maar omheen. Het is verschrikkelijk.
Josien
Wat moet ik dan? Dacht je dat ik niets voel? Wil je misschien dat ik ga zitten huilen?... Die negen weken op dat bovenhuisje heb ik de tijd gehad om na te denken. Dat is verkeerd. Dan val je in een gat. Maar één ding heeft me overeind gehouden en daarvoor liep ik iedere dag naar dat bureau; om de papieren dat ik terug kon: dit hier, mijn eigen huis. Heeft inmiddels haar koffer opengemaakt en er een paar schoenen uit gehaald; terwijl ze haar modderige schoenen uittrekt en bekijkt. Het halve eiland heb ik meegebracht. Moet jij geen andere aandoen? Mieke haalt haar schouders op. Had jij misschien daar willen blijven?
Mieke
Die mensen hadden ons wel graag gehouden.
Josien
Die mensen waren engelen. Maar o, die middagen! Jij zat daar heerlijk bij de ophaaldienst. Maar ik! Buren, de hele straat, familie. En familie van familie. En allemaal om nou eens fijn te horen wat ik had meegemaakt. En als ik dan verteld had hoe het water kwam, en hoe het halve dorp er aanging, en dingen zei die ik niet eens gezien had, dan schoven ze hun stoelen dichterbij, dan wilden ze nog meer, nog erger dingen. O, heel voorzichtig en met heel veel omhaal gingen ze met hun voeten op je hart staan: als u er liever niet over wilt spreken... het is nog vers... we kunnen dat begrijpen... Dan kwam de klap. Uw man ook, hè. Verschrikkelijk... Hij is pas na een hele tijd gevonden, is 't niet?... En dan maar kijken. Dan maar naar je kijken. Hoe je je hield. En of je nog niet schreeuwde. Mensen zijn beulen.
Mieke
Moeder!
Josien
Kun je nog altijd niet tegen de waarheid? 't Wordt tijd dat jij volwassen wordt.
Mieke
Ze zijn niet zo. Dat kan niet. U denkt het maar. De mensen hier zijn net zo goed nieuwsgierig. | |
[pagina 191]
| |
Josien
Hier weet ik wat ik aan ze heb.
Mieke
Er kwamen hier nooit mensen.
Josien
Hij wou het niet. Hij hield ons weg. Maar in de kroeg en op de rennen liet hij foto's zien: mijn lieve vrouwtje en haar dochtertje. Hoe vind je ze? Ik heb ze in de hand, m'n tweespan... Of ik hem heb gevoeld, die hand! Maar nu gaat alles anders worden... Voor jou ook... Je zult eens zien als hier die druk weg is. Haar stem dempend. We krijgen geld. Je stiefvader was rijk. Hij had de mooiste paarden lopen... We gaan het ervan nemen. Kleren... Reizen... Alles... Televisie. Die stilte hier werkt op mijn zenuwen. Er moeten hier meer jonge mensen komen... Krijg maar geen kleur.
Mieke
Ik zou niet weten wie.
Josien
Je moeder is niet blind... Ik ben benieuwd hoe het erboven uitziet. Neem jij die koffer mee.
Mieke
Gaat u maar eerst.
Josien
Ben je soms bang?
Mieke
Waarvoor?
Josien
Ik weet niet eens of er wel bedden zijn.
Josien af naar boven; Mieke zoekt in haar koffer naar andere schoenen; terwijl ze bezig is ze aan te trekken komt de jonker op.
Jonker
Weer in het eigen nestje? Nou, daar ben ik blij om. Krijg ik geen hand? Lacht luid, houdt ineens op. Schrok je? Ik was een beetje ruw, hè, vogeltje. Laat me je eens bekijken. Niets voor jou die stadslucht. Kijk eens. Helemaal geen kleur. Wat zeg je er wel van? Het hele huis geverfd, gewit. Overal nieuwe ramen... Nou?
Mieke
We wisten helemaal niet hoe het hier zou zijn. Moeder is heel erg blij. Ze is boven.
Jonker
Ben jij daar al geweest? Je weet niet wat je ziet. | |
[pagina 192]
| |
Mieke
We zijn net hier.
Jonker
Jouw kamertje. Een droom. Helemaal rose. Dat had je van de jonker niet verwacht, hè? Jij dacht dat die alleen patrijzen schieten kon en met je vader over paarden praten.
Mieke naar buiten kijkend en schrikkend
De pereboom is dood.
Jonker
De pereboom... Haast alle bomen...
Mieke
Hij zou nu bijna bloeien.
Jonker naar de bloemen wijzend
En die? Zijn die niet mooi? Voor jou. Omdat je terug bent, vogeltje.
Mieke
Voor mij?
Jonker knikt
Er zijn hier helemaal geen bloemen meer. Op 't hele eiland niet. Ik heb ze laten komen.
Mieke weer naar buiten kijkend
Hij was al oud. Misschien was hij ook zo wel doodgegaan.
Jonker
Wie weet... Zijn jullie langs de sluis gekomen? Daar ligt mijn jol... Heb je hem niet gezien? Je moet maar gauw eens meegaan.
Mieke
Ik wil graag leren zeilen.
Jonker
Hij wordt nu opgeknapt. Je zult eens zien hoe mooi hij wordt.
Mieke
U heeft er heel veel mensen mee gered, hè?... Als u hem niet gehad had...
Jonker
Daar praten we nu niet meer over. We moeten nu aan andere dingen denken. Zo gauw het kan planten we nieuwe bomen.
Josien komt snel de trap af; stralend.
Josien
De jonker!... Kust hem op beide wangen. Die heb je wel verdiend. Niet dat ik het niet verwacht had, Max. Maar zó...! Ik ken het helemaal niet | |
[pagina 193]
| |
terug. Het is veel mooier dan het is geweest. De kamers lijken allemaal veel groter. Hoe heb je dat gedaan? Hier ook...
Jonker
Wacht eerst maar tot het klaar is. Jullie zijn te vroeg. Aan de verf voelend. 't Is amper droog.
Josien
Hoe is het bij jou?
Jonker
Een beetje schade. Praktisch niets. Ik heb logé's. Twee ingenieurs. Aardige kerels.
Josien
Dat zal een mooie boel zijn zonder vrouw... O, Mieke, je moet het boven zien! Tot jonker. Van wie heb je die bedden eigenlijk?
Jonker
Jij wilt meteen weer alles weten.
Mieke af naar boven
Josien
Zie ik dat goed?... Waarachtig.
Jonker
Wat?
Josien
Kraaiepootjes... Het staat je goed.
Jonker
Het zoute water zeker... Hoe heb je het gehad?
Josien zuchtend
Och...
Jonker
Je brieven waren nogal opgewekt.
Josien
Dat wou ik ook. En zeker als ik eraan dacht hoe het hier zou zijn. Dat jij het vast niet leuk zou hebben. Maar makkelijk was het niet, vooral toen je niet terugschreef. Die komt natuurlijk zelf, dacht ik. Die komt me plotseling verrassen.
Jonker
Ze hadden me hier nodig. Ik kon niet weg, Josien.
Josien
Maar dat begrijp ik toch... Dit hier is een veel grotere verrassing. Ik moet waarachtig even wennen... Ik weet niet eens waar alles staat... Ik ben | |
[pagina 194]
| |
je heel erg dankbaar... En ik ben niet de enige...
Jonker
Wat dan?
Josien
Je had ze op de boot eens moeten horen. Geweldig, Max! Je kunt geen kwaad meer bij ze doen. Weet je wat Kuyper zei, die oude Kuyper, die nóóit een goed woord voor je overhad?
Jonker
Nou?
Josien
De jonker is een andere man geworden. Eén en al lof. En iedereen, hoor. Alles is vergeten.
Jonker
Wat moest er dan vergeten worden?
Josien
Je weet toch hoe je vóór de ramp over de tong ging. Het ergste was niet erg genoeg.
Jonker
Nu overdrijf je.
Josien
Je hebt je bijnaam niet voor niets gekregen.
Jonker
Bijnaam? O... jonker. Zo noemden ze mijn vader al... Toch hebben ze misschien gelijk.
Josien
Wat?
Jonker
Dat ik veranderd ben.
Josien
Kom Max, je gaat voor mij toch geen komedie spelen? Ik ken je toch. Waarom zou jij veranderd zijn?... In die paar maanden zeker.
Jonker
Jij doet waarachtig of er niets gebeurd is. Ik zal jou eens wat zeggen. Ik heb hier al die tijd geen lach gehoord. Niet eens bij dingen waar je anders om gebruld had. Het gekke van zo'n situatie drong pas later tot je door. Dan had je al geen zin meer om te lachen. Ik ken niets dat doortrapter is dan water. Het vreet je langzaam op.
Josien
Was dan toch naar me toegekomen. Ik zag je vroeger bijna iedere dag. | |
[pagina 195]
| |
En dan opeens... Kòn jij dat zó maar?... Het was toch altijd goed...
Jonker
Toen ik hier weg kon, wou ik zelf niet meer. We waren dag en nacht in touw geweest. Mensen gered en vaak te laat gekomen. Toen het voorbij was, kreeg het water me pas goed te pakken. Er was een druk waar je niet onderuit kòn, een mist die je van alle kanten insloot, een ring die om je keel zat... losser... nauwer... Het water dat terugliep en weer opkwam. Als je het nacht op nacht hebt horen rochelen in de kreken, dan weet je pas wat water is. Soms moest ik me gewoonweg dwingen om te denken dat het alleen maar hier zo was en dat er andere dingen echt bestonden. Jouw brieven kwamen uit een andere wereld.
Josien
Een wonder dat je me nog kent. Vleiend. Of ken je me niet meer?
Jonker
't Is niet zo makkelijk allemaal...
Buiten klinkt geklop van ijzer op steen, dat zich in deze scène af en toe herhaalt.
Josien
Natuurlijk niet. Maar nu wordt dat wel anders... Wat is dat voor geklop?
Jonker
We zijn nog aan het werk. De achterpui. 't Is beter dat het nu meteen gedaan wordt.
Josien
Is er nog iets gebeurd, die weken?
Jonker verontwaardigd
Gebeurd? Gebéurd!... De dijk is dicht! Weet je dat niet?
Josien
Wat dacht je? Daar heb ik al die tijd op zitten wachten. 't Heeft lang genoeg geduurd.
Jonker
Ze hebben dag en nacht gewerkt. En allemaal, van hoog tot laag. Je had ze moeten zien, vooral als er wat mis ging. Ze werden kwaad; ze spuugden op het water. En dan gingen ze door. Een etmaal soms en soms nog langer, tot het gelukt was... Dat het water mij niet klein gekregen heeft, heb ik te danken aan die kerels... Het laatste gat dat dicht ging... 't Was geweldig... Er kwam weer hoop. Iedereen wil aan de slag. Ik ook.
Josien even zijn hand nemend
Reken op mij, Max. Ik doe mee. | |
[pagina 196]
| |
Jonker
De mensen willen terug. En nu de dijk dicht is, nu helemaal. Er zijn er hier al heel wat clandestien. Hun eigen grond, hun eigen boel, begrijp je? Huizen, Josien, er moeten huizen komen. Mijn vak! Ik heb de tekeningen klaar.
Josien
Meen je dat, Max? Denkt even na. Natuurlijk... Je hebt gelijk... Max, je bent ongelooflijk! Meteen beginnen... Maar dan ook goed... Hoe wou je het doen?... Vertel eens...
Jonker
Wij moeten eerst eens praten...
Josien
Natuurlijk... Maar ik begrijp je al... 't Is ongelooflijk. Negen jaar lang heb ik je meegemaakt. Nooit heb ik je zien werken. Een jachtpartijtje hier... feestjes... de rennen... Maar nu wordt het me duidelijk. Het was hier allemaal te klein voor jou. Wat heb je hier nu helemaal gebouwd? Maar nu krijg jij de kans... Begrijp me niet verkeerd. Ik wou alleen maar zeggen dat die ramp toch ook een goede kant gehad heeft.
Jonker
Ik heb genoeg van dat gelummel. Weet je, Josien, dat ik gewoon de pest in had, toen die commandotroepen kwamen. Stel je eens voor. Wij hadden hier het vuilste werk gedaan. Met niets. Maar 't was gebeurd en goed. Toen kwamen zij. Zij zouden het wel even overnemen. Ze hadden daar hun mensen voor en materiaal. Wij waren niet meer nodig. Ik heb die commandant eens wat gezegd. De dominee moest tussenbeide komen.
Josien
De dominee?
Jonker
Maar ik kreeg mijn zin. De dominee en ik hielden de bergingsdienst.
Josien ongelovig
Jij met de dominee?
Jonker
Je moest dat werk wel met zijn tweeën doen. Het kwam zo uit dat hij het was.
Josien
De dominee... Is hij er morgen ook bij?
Jonker
Morgen?... O, de begrafenis... Dat kun je toch niet doen, Josien; voor Theo. Je weet toch hoe je man over die dingen dacht. | |
[pagina 197]
| |
Josien
Hij is de eerste die opnieuw begraven wordt. Die terug zijn gaan natuurlijk allemaal. Het zou een goede indruk maken... Ben jij er toen ook bij geweest, de eerste keer?
Jonker na geknikt te hebben
We hadden in de dijk een gat gegraven, vlak bij het kerkhof dat toen onder water stond. Er waren iedere dag begrafenissen. Wie hier was en wie weg kon, ging erheen. Je zwager Sander zorgde voor de kisten. Haastwerk, allemaal eender, op de nummers na... Het sneeuwde toen je man begraven werd. Ik heb het nummer niet goed kunnen lezen, maar 't is geregistreerd.
Josien
De burgemeester heeft het me geschreven... 'k Wou dat het maar voorbij was... Als het geklop harder wordt. Wat doen ze toch?
Jonker
Sander... Hij bikt de pui af. Er zit een flinke scheur in.
Josien
Sander? Werkt die voor jou? Waarom komt hij niet binnen?
Jonker
Hij zal niet weten dat je er weer bent. Je kent hem niet meer terug. Een oude man.
Josien
Die man is altijd oud geweest.
Jonker
Hij heeft te veel gezien de laatste tijd. Hij piekert...
Josien
Dat heeft hij ook zijn leven lang gedaan. Daar word je oud van.
Jonker
Nee, dat bedoel ik niet. Hij piekert over iets bepaalds... Het is misschien maar beter het meteen te zeggen.
Josien
Wat is er dan?
Jonker
't Is allemaal niet als jij denkt... Er is iets heel vervelends. Als het niet nodig was, zou ik mijn mond erover houden. Je bent net terug... Je...
Josien
Wat is het?
Jonker
Hij heeft nog met je man gesproken. | |
[pagina 198]
| |
Josien hevig schrikkend
Sander? Wanneer? Die nacht? Dat kan niet, Max.
Jonker
Hij zat hier op het dak.
Josien
Wie?
Jonker
Theo natuurlijk. Ze hebben hem gezien... Mensen hier uit de polder... En Sander is erheen gegaan, dezelfde nacht nog, toen hij hoorde dat zijn broer hier zat. Hij dacht dat Theo het niet houden zou. Hij heeft hem zien verdrinken.
Josien
Wat is er dan gebeurd?
Jonker
Dat is het juist. Het is hem niet gelukt. Theo schoot weg. Hij kon hem niet meer grijpen.
Josien
Maar hoe heeft hij hem dan nog kunnen spreken?
Jonker
Misschien geroepen... Veel kan het niet geweest zijn, maar...
Josien
Wéét Sander iets?
Jonker
Er is niet uit hem wijs te worden, maar dat hij iets vermoedt, is duidelijk.
Josien
Vermoedt? Wat zegt hij dan?
Jonker
Niets... Je zult het zelf wel zien.
Josien nerveus
Ik wil hem helemaal niet zien... Wat doet hij hier?... Hoe komt hij zo bij jou te werken? Hij was toch altijd eigen baas... We moeten iets bedenken.
Jonker
We...? Dat is jouw zaak, Josien... Ik heb het je alleen maar willen zeggen.
Josien
Hoe kàn het, Max? Je weet hoe dronken Theo was. Hij lag toch als een blok. | |
[pagina 199]
| |
Jonker
Toch moet hij wakker zijn geworden... Geen wonder ook... Alles sloeg stuk.
Josien
Sander alleen, hè?... Niemand anders?
Jonker
Hij is gezien. Maar of ze ook met hem gesproken hebben...? Als Josien naar het raam loopt en het wil openen. Wat ga je doen?
Josien
Ik wil het weten.
Jonker
Wacht even!... Ik zou voorzichtig zijn... Denk ook om Mieke... Weet wat je doet.
Josien
Je hebt gelijk. 't Heeft ook geen haast. Naar hem toe gaand. Ik ben zo blij dat je er bent... Meteen toen ik dit zag... Alles wat je gedaan hebt... En dan nog bloemen ook... Dat was niet nodig, echt niet... Ik weet toch wat ik aan je heb... Die huizen, Max. We doen het samen... Ik heb jouw smaak. Dat zei je toch altijd. Of niet soms?... Wat kijk je?
Jonker
Er zitten vlekken in je hals.
Josien
Dat heb ik altijd als ik opgewonden ben. Dat moest je weten.
Stilte. Mieke op.
Jonker tot Mieke
Wat zeg je er wel van?
Mieke
Het is zo anders allemaal. Tot Josien. Ik ben voor 't raam gaan staan. Dat deed ik vroeger ook als ik een tijdje weg geweest was. Dan was het net als op de eerste dag toen ik hier kwam. U was zo vrolijk...
Josien geforceerd
Ik ben vandaag ook vrolijk.
Mieke
Ik dacht dat ik het ook zou zijn, maar nu ik hier ben... Hoe kùnt u vrolijk zijn?
Josien
Het schijnt dat niemand dat hier wil. Dat weet ik dan... Heb je je kleren uitgehangen? De eerste tijd moetje die zwarte jurk maar dragen. Al was hij dan je eigen vader niet, 't is beter. Ik wil niet dat er ook maar dàt op ons te zeggen is. | |
[pagina 200]
| |
Mieke
Ik wou wel van hem houden maar het ging niet. Soms leek hij op een steen.
Jonker kijkend naar Josien
Een steen...
Josien
Een steen die bovenop je lag, dat je geen adem kreeg... Tot Mieke. Je moet die dingen niet zo zeggen. Ik wil niet dat het verder komt. Jij gaat van morgen af in 't zwart.
Jonker
Is dat nu nodig?
Josien
Natuurlijk, als ik het zeg.
Mieke
Weet u wie ik gezien heb? Oom Sander. Hij liep over het erf.
Josien
Heeft hij jou ook gezien?
Mieke
'k Geloof het niet.
Jonker
Hij werkt voor mij. Het hele huis heeft hij gedaan.
Mieke
Is hij al hier geweest?
Josien
Nee... We zien hem straks wel.
Mieke naar het raam lopend
Zal ik hem even...?
Josien haar wild beetpakkend
Blijf hier!
Mieke
Wat is er?
Josien
Hij is een beetje gek.
Mieke
Oom Sander?
Jonker tot Josien
Ik zou het haar maar zeggen. Sander komt zeker hier. | |
[pagina 201]
| |
Mieke
Wat is er toch?
Josien
Oom Sander heeft een spook gezien.
Jonker
Het was geen spook, Josien. En dat weet iedereen hier.
Josien
Luister eens, kind. Wat er precies gebeurd is, weet ik ook niet. Maar Sander heeft je stiefvader gezien, hier op het dak. Als Mieke haar verbijsterd aankijkt. Je hoeft niet zo te schrikken. Er is die nacht zoveel gebeurd...
Mieke
Het kàn niet...
De jonker loopt naar het raam en blijft daar voor zich uit staren.
Josien
Het kan ook niet. Je vader was niet thuis toen 't water kwam. Dan zou hij later nog van buitenaf op het dak...
Mieke
Dat was onmogelijk.
Josien
Dat is nu juist wat ik ook zeg... Maar ja, je weet het niet... Er was zoveel onmogelijk... We zullen het wel nooit te weten komen...
Mieke
Maar hoe... hoe...?
Josien even haar beheersing verliezend
Wat sta je me nu aan te kijken? Ik weet toch ook niets.
Jonker
Daar komt hij.
Sander verschijnt voor het raam en groet met zijn hand; de jonker doet het raam open.
Sander
Zijn jullie terug?
Josien
Dat zie je. Kom erin.
Sander
Ik ga wel achterom.
Jonker als Sander voorbij het raam is
Hij heeft hem voor zijn ogen zien verdrinken. Het laat hem niet met rust. | |
[pagina 202]
| |
Josien
Het zal wel net zijn als bij jou... Het water...
Mieke
Het water?...
Josien
Dat heeft ze gek gemaakt.
Stilte; geluiden in de gang, alsof iemand ergens op slaat.
Josien
Wat is dat?
Jonker als Josien naar de deur loopt
Nee, blijven jullie hier. Hij krijgt hem wel. Ik had ze hier nog niet gezien.
Josien
Wat?
Jonker
Ratten. Tot Mieke. Wees maar niet bang, hoor. Alleen de eerste tijd met die kadavers was het erg. Toen kwamen ze in massa's. Nu niet meer. Harde slag; jonker doet de deur op een kier open, dan wat verder; tot Sander. Gooi hem nog even weg!
Sander in de gang
Ik heb hem niet geraakt. Hij schoot naar buiten.
Josien
In geen geval blijf ik vannacht alleen.
Sander binnenkomend, een wandelstok in zijn hand
Ik krijg hem straks nog wel... Hoe gaat het jullie?
Josien
Dank je.
Sander
Dag Mieke. Blij dat je weer terug bent?
Mieke
Er waren hier nooit ratten.
Sander
Natuurlijk wel. Jij hebt ze nooit gezien. Ze zijn nu opgejaagd door 't water. Ratten verdrinken niet zo gauw als mensen.
Josien
Is dat de stok van Theo niet?
Sander
Die lag nog in de gang. Onder het zand. De jonker heeft je zeker wel | |
[pagina 203]
| |
verteld hoe 't er hier uitzag. Bergen zand en drek, tot aan 't kozijn. En pokken. Overal pokken.
Josien
Pokken?
Jonker
Kijk, van die kleine witte vlekjes...
Ze bekijken alle vier de stok van dichtbij.
Sander
Een soort van ziekte. Het hele eiland zit er vol mee... Hier is hij afgesleten... van zijn hand.
Josien
Je kunt hem hebben als je wilt.
Sander
Misschien komt hij je nog van pas. Waar één rat is daar zijn er meestal meer. Zwiept met stok door de lucht. Eén goeie klap. Eén goeie klap, Josien. Als hij niet dood is, is hij toch versuft. Dan kun je hem heel gemakkelijk verdrinken. Je hebt zo'n fijne emmer in de keuken. Stilte; legt stok neer, haalt een pakje uit zijn zak. Ik heb hier nog wat spullen van je man. Die had hij bij zich toen hij werd gevonden.
Josien
Hebben ze die aan jou gegeven?
Sander
Ik heb ze voor je aangenomen.
Jonker op Sander doelend
Hij werkte bij de identificatie. Soms was het moeilijk iemand te herkennen. Vooral als ze niets bij zich hadden. Geen papieren. Niets. Dat was dan zíjn werk. Rot werk.
Sander
Hij is een half uur hier vandaan gevonden. Bij Puttershoek. Dat weet je zeker al. Als hij geen antwoord krijgt, op pakje wijzend. Moet je niet kijken wat het is?
Josien
En jij hebt hem dus nog gezien?
Sander
Gezien? Ik heb hem met mijn eigen handen vast gehad.
Josien
En toen?
Sander
Ik moest hem laten gaan... Ik moest, Josien, anders was ik er zelf ook | |
[pagina 204]
| |
aangegaan. Ik moest... Ik kon die boot niet langs de dakrand krijgen. Telkens als ik er bijna was, schoot hij weer weg. Hij schreeuwde maar en zat daar maar te vloeken. Opeens zag ik hem naast me in het water. De stommeling. Als hij nog even had gewacht... Ik greep hem beet, maar 'k moest hem loslaten... Het hele eiland weet dat wij elkaar niet konden zien. Begrijp je wat ze zeggen?... Waarom ik nog diezelfde nacht gegaan ben?... Waarom ik niet gewacht heb?... 't Was niet nodig. De andere dag was vroeg genoeg geweest... Maar weet je wat ze eigenlijk bedoelen?... Opeens is er geen werk meer voor me. Driekwart van alle huizen is verwoest, maar voor een timmerman is hier geen werk. Begrijp je?
Josien
Sinds wanneer drink jij?
Jonker
Jij werkt bij mij. En ik zou wel eens willen zien, wie daar wat op te zeggen heeft.
Sander
Eerst denk je nog: ze willen zeker wachten, ze hebben nog geen geld gekregen. Maar als je overal je neus stoot, ga je anders denken. Dan merk je ook dat ze je niet meer groeten. Niet één, nee allemaal. Als ze een dàg terug zijn, weten ze het al.
Josien
Wat kunnen ze dan weten?
Jonker als Sander geen antwoord geeft
Dat je die nacht wel twintig man gered hebt. En dat je, toen je bekaf op de dijk kwam en hoorde dat je broer hier op het dak zat, dezelfde broer die jou je leven lang getreiterd heeft, dat plotseling vergat en nog eens in dat rotte bootje ging. En héél alleen, want niemand durfde mee. En als er één komt die het anders zegt...
Sander
Ik had niet moeten gaan. Hij had het vast nog wel een tijd gehouden.
Jonker
Wist jij dan dat het huis het houden zou? Ja, achteraf. Nu weet je het. Maar toen! Haal je geen muizenissen in je hoofd.
Sander
Ik loop hier niet meer prettig.
Jonker
Niemand loopt prettig hier, als hij gaat denken.
Sander
Ze moeten me niet meer. Ik voel het toch. | |
[pagina 205]
| |
Jonker
Dat voel je dan verkeerd. Stilte.
Mieke rondkijkend
Hebt ú dat allemaal gedaan? Het hele huis?
Sander
Het meeste wel, ja.
Mieke
Mijn kamer ook?
Sander
Vind je het mooi geworden?
Mieke
Weet u nog dat u mij een keer een appel hebt gegeven? Naar buiten kijkend. U stond achter de haag. U stak uw hand erdoor... Je ziet niet eens meer waar de haag geweest is. Ineens blij. O, kijk eens, daar komt Jan. Loopt snel de kamer uit; Josien gaat naar het raam en wuift naar Jan.
Jonker
Je redder, hè?...
Josien
Mieke is erg op hem gesteld. Al vóór die tijd.
Jonker
O ja?
Josien
Hij fietste hier nogal eens langs, vooral als Mieke in de tuin was.
Jonker
Zo...
Josien
Ik zou er niets op tegen hebben.
Jonker
Een ambtenaar van Waterstaat. Voor Mieke?
Josien
't Is altijd beter dan een boer.
Sander
Een beste jongen...
Josien het pakje op het buffet leggend
Wat weet jij daar nou van?
Sander
Je moet nog tekenen. | |
[pagina 206]
| |
Josien
Wat?
Sander
Dat je 't ontvangen hebt.
Josien
Dat doe ik straks dan wel.
Sander
Wanneer heb jij hem voor het laatst gezien?
Josien
Theo? De avond voor de ramp.
Sander
Hier?
Josien
Hij heeft tot negen uur hier zitten drinken. Toen is hij naar ‘De Korenbeurs’ gegaan. Dat was het laatste.
Sander
En is hij niet teruggekomen?
Josien
Nee.
Sander
Weet je dat zeker?
Josien
Waar wil jij heen?
Sander
Ik vraag me af, hoe hij op het dak gekomen is, wanneer hij niet in huis was.
Josien
Dacht je misschien dat ik me dat niet afgevraagd heb? Toen ik wakker werd, stond het halve huis al onder. Hij was er niet.
Sander
Ben je gaan kijken?
Josien
Kijken? Waar zou ik hebben moeten kijken? Om zich heen wijzend. Hier soms?... De meubels bonkten tegen het plafond. Ik heb wat dingen meegesleept naar Mieke en samen zijn we naar de zolder toegegaan.
Sander
Er is toch boven nog een andere kamer. | |
[pagina 207]
| |
Josien
Jij hebt hier aardig rondgekeken.
Sander
Ik heb een maand lang hier gewerkt.
Josien
Jij lijkt op hem. Je bent precies je broer. Je lucht... Blijf uit mijn buurt. Ik weet wel wat je denkt. Dat ik ben weggegaan en hem alleen... Dàt denk je, maar hij is niet thuisgekomen. De jonker heeft hem tot de sluis gebracht.
Sander
U?... Dat wist ik niet.
Josien
Omdat hij dronken was. Het laatste stuk vanaf de sluis is hij alleen gegaan. En verder weet ik niets, weet niemand iets.
Sander
Toch blijft het vreemd.
Josien scherp
Ja, net zo vreemd als dat jij hier die nacht naar toe gegaan bent.
Jonker verontwaardigd
Josien!
Josien
Je hebt gelijk. Het maakt me maar beroerd... Theo is dood... Tot Sander. Wat moet ik tekenen?
Sander
Er zit een formulier bij. 't Heeft geen haast.
Josien
Hij kan toch best een plank, of weet ik wat, gevonden hebben en hierheen gedreven zijn. Hij moet hier toch vlak bij geweest zijn.
Sander
Ik ga maar weer aan 't werk.
Jonker tot Sander
Ik kom direct.
Sander
Wat doen we morgen? Als Theo...
Josien
Morgen wordt hier natuurlijk niet gewerkt.
Als Sander de gang ingaat en daar Jan en Mieke ziet, laat hij de deur voor hen open; ze praten even.
| |
[pagina 208]
| |
Jonker haastig tot Josien
Waarom heb jij dat van die sluis gezegd? Je weet dat ik er niets te maken mee wil hebben.
Mieke op.
Jan zich in de deur omdraaiend naar Sander
Ik kom wel even langs vanavond.
Josien Jan heel hartelijk begroetend
Dag Jan... Ik zeg maar Jan.
Jan
Als u dat wilt...
Josien
Het is een beetje gek om nog meneer te zeggen.
Jan
Ik condoleer u nog.
Josien
Dank je.
Jan
U is een van de eersten die terug zijn.
Josien
En 't huis. Hoe vind je dat? Het is haast nieuw.
Jan
Je kunt niet eens meer zien dat er hier iets gebeurd is...
Mieke
Jan gaat misschien hier weg.
Jan
Toch niet direct. Dat duurt nog maanden.
Josien
O ja? Hoe dat zo?
Jan
De ingenieur heeft me gevraagd om met hem mee te gaan, als 't werk hier afgelopen is.
Josien
Zo, zo.
Jonker
Je hebt gelijk. Hier op het eiland kon je niet veel verder komen. Hoe lang ben je nu hier geweest?
Jan
Drie jaar. | |
[pagina 209]
| |
Jonker
Je kan niet zeggen dat je niets hebt meegemaakt.
Jan
Nee...
Jonker
Moet er nog veel gebeuren?
Jan
De dijk moet nog versterkt. Er zitten hier en daar nog lekken. Als die zijn afgedicht, wordt hij nog opgehoogd ook.
Jonker
Je stond daar mooi op die caisson.
Jan
Was u er ook?
Jonker
Wat dacht je dan? We hadden zelf een boot. Daar werd het hardst van allemaal geschreeuwd.
Mieke
Wat was er dan?
Jonker
Dat had je moeten zien. Het laatste gat dat dichtging, middenin de nacht. De spanning: lukt het of lukt het niet? En toen het lukte - toen de caisson precies op tijd tot zinken was gebracht - het loeien van de honderden sirenes en een gejuich dat je er koud van werd. De hele dijk langs gingen fakkels aan, en alle klokken van het eiland gingen luiden.
Jan
Ik heb gewoon staan dansen... Tot Mieke. Hier, ik heb er foto's van.
Mieke
Ben jij dat?... Zo heb ik je nog nooit zien lachen.
Jan
Nee?
Mieke
Lach nog eens zo. Ze lachen. Nee, anders.
Jan
Je kunt niet altijd blij zijn.
Josien
Vergeet niet dat je in de rouw bent, kind.
Mieke
Kun je niet allebei zijn: blij en niet blij, tegelijk? | |
[pagina 210]
| |
Josien
Praat niet zo dom.
Jan
Dat kan heel goed. Toen hier de dijk dichtging, waren we blij; we dansten en we schreeuwden, maar tegelijk dacht je weer aan de ramp. Je was wel blij, maar toch ook niet. Daarvoor is er te veel gebeurd.
Geklop.
Josien
Wat is er eigenlijk met die achterpui?
Jonker
Er is van alles tegen aangebotst. Een flinke scheur. Heb je het niet gezien?
Josien
We waren zo benieuwd hoe 't hier zou zijn, dat we meteen naar binnen zijn gegaan. Dan ga ik nu maar even kijken. Bij de deur. Ga je niet mee? Ik durf niet goed de gang in.
Jonker
Dat beest is weg.
Josien
Toe, kom nou even mee. Josien en jonker af.
Mieke
Heb je daar echt gedanst op die caisson?
Jan
'k Geloof het wel, ja... Omdat we het gewonnen hadden. Toen al die mensen gingen juichen, juichte ik mee, vanzelf. En ging ik dansen. Je hoorde bij elkaar. Niet die bij die. Nee, allemaal. Al was jij er ook niet, je was er toch, begrijp je.
Mieke
Maar nu ben ik er echt.
Jan
Ja.
Mieke
Alleen is 't allemaal zo anders. 't Eiland... Ik zelf...
Jan
Jij?... Wel nee. Dat denk je maar... Je haar, je ogen... Je bent nog net zo mooi... En ik? Vind je dat ik veranderd ben?
Mieke
'k Geloof het niet... Een beetje... | |
[pagina 211]
| |
Jan
Ik heb heel ander werk gedaan dan vroeger. Al dadelijk werd ik ingeschakeld bij de dijk. De eerste tijd viel dat niet mee. Ik heb een massa dingen moeten leren. Maar het zijn fijne kerels, allemaal. Ze hielpen je.
Mieke
Het was hier zeker heel erg stil...
Jan
Als je maar niet aan vroeger dacht, dan ging het wel. Als je maar meedeed, doorging... De dijk was alles.
Mieke
Maar 's avonds... als je niet moest werken?
Jan
Dan nòg... Dan ging je kijken en soms lag je wakker... Het kon zo tegenzitten soms...
Mieke
Nu toch niet meer. De dijk is nu toch dicht.
Jan
Ja...
Mieke
Je zegt het net, of je het jammer vindt, maar op die foto's lach je...
Jan
Het klinkt misschien wel gek, maar toen het zover was, de eerste tijd daarna, toen er ineens veel minder van je werd gevraagd, begreep je pas wat het geweest was. Die vreselijke nacht... Het water... De mensen die je had gekend... Ik droom ervan.
Mieke
Ik ook. Maar als ìk van de ramp droom, ben ik blij.
Jan
Wat droom je dan?
Mieke
Zoals het was. Ik ben heel bang, tot jij ons halen komt.
Jan
Ik zal je altijd komen halen als het nodig is.
Mieke
Maar hoe zal je het weten?... We moeten iets bedenken. Weet je wat? Ik hang een zakdoek uit het raam... Of nee, een zakdoek is te klein. Die zie je niet. | |
[pagina 212]
| |
Jan
Wees maar niet bang. De dijk ligt als een muur. Hij is veel sterker dan de oude.
Mieke
Maar als er wéér een springvloed komt of nog iets ergers?
Jan
Iets ergers? Wat dan?
Mieke
Dat weet ik niet.
Jan
Er kan niets meer gebeuren. De dijk houdt alles tegen.
Mieke
Ben jij nooit bang geweest?
Jan
Dat word ik altijd achteraf pas, als 't nergens meer voor nodig is... Heeft Sander het je niet verteld?
Mieke
Wat?
Jan
Hoe hij mij heeft gered?
Mieke
Gered? Wanneer?
Jan
Dezelfde nacht, nadat ik jullie had gehaald.
Mieke
Diezelfde nacht?...
Jan
Een paar keer ben ik nog de polder ingegaan. De laatste keer nam ik de zuidkant. We wisten niet hoe hopeloos het was. Aan die kant was een nog veel groter gat geslagen. De boerderijen waren er eenvoudig weggevaagd. De storm was toen wat minder, maar het regende, zodat ik niets kon zien. Ik zocht en zocht... Opeens voelde ik een schok; ik weet nog altijd niet wat het geweest is. De boot sloeg om. Het enige wat ik kon doen, was languit op de omgekeerde boot gaan liggen. Maar nergens had ik een houvast. Mijn nagels braken op het gladde hout. En toen werd ik eraf gegooid. De boot was dadelijk zóver weg, dat ik hem niet meer kon bereiken. Ik zwom en zwom. Hoe lang, ik weet het niet. Ik was verdoofd van kou. Ik kon niet denken. Ik wist alleen dat het niet lang meer duren kon. En toen kwam Sander. Dat híj het was, zag ik pas toen ik in zijn boot lag. | |
[pagina 213]
| |
Mieke
Ben je niet ziek geworden?
Jan
Nee... Weet je wat vreemd is? Toen ik van de boot werd afgegooid en 't onherroepelijk zeker was, dat ik hem niet meer kon bereiken, toen leek het net of 't hele eiland weg was, het hele eiland, alles, iedereen. Ik was niet bang. Maar telkens als ik eraan denk of over praat, nu ook... veegt voorhoofd met zakdoek af. Ik zweet ervan.
Mieke
O Jan, als Sander er niet was geweest...
Jan ziende hoe geschokt Mieke is en zijn arm om haar heen slaand
Ik leef toch nog...
Mieke
Ik ben zo bang.
Jan
Waar ben je bang voor?
Mieke
Ik weet het niet. Om alles wat er is gebeurd.
Jan
Het is nu toch voorbij.
Mieke
Vroeger, wanneer ik voor het raam stond en naar de dijk keek en het water... ik weet niet goed hoe ik het zeggen moet... dan was ik blij. En als ik niet blij was, bedacht ik iets... Maar nu kan ik alleen maar denken aan...
Jan
Waaraan?
Mieke
Ik wil niet ouder worden.
Jan
Je bent het al, anders had je dat niet gezegd.
Mieke
Wat?
Jan
Ouder! Volwassen! Je bent alleen nog bang om het te zijn. Je moet het durven.
Mieke
Durven?... | |
[pagina 214]
| |
Jan
Volwassen zijn is durven.
Mieke
Van morgen af ben ik heel oud. Moeder wil dat ik in de rouw ga.
Jan
Je stiefvader en jij, dat ging niet goed, hè? Als Mieke haar hoofd schudt. Je hebt er nooit iets over willen zeggen, maar...
Mieke
Hij noemde me ook vogeltje. Net als de jonker. Als hij het deed, dan was hij meestal dronken. Hij maakte jacht op ze... gewone kleine vogeltjes... Moeder was heel erg ongelukkig... Na een stilte. Ik moet er steeds aan denken...
Jan
Waaraan?
Mieke
Dat hij hier op het dak gezeten heeft.
Jan
Wie heeft je dat verteld? Je moeder? Wat zei ze?
Mieke
Ze wil het niet geloven.
Jan
Heeft Sander ook verteld wat er gezegd wordt?
Mieke
O Jan... Het is verschrikkelijk... Hoe kunnen mensen toch zo zijn?
Jan
Het halve eiland praat al zo. En als ik woedend word en zeg dat ze krankzinnig zijn, dan zwijgen ze of halen ze hun schouders op - ik bè niet van het eiland, ik begrijp het niet... Wat was er eigenlijk tussen die twee? Je stiefvader en Sander. Ze waren broers. Maar verder?
Mieke
Ik mocht nooit met oom Sander omgaan. Ik heb het moeder eens een keer gevraagd. Ze zei niet veel. Het had iets met een vrouw te maken... O Jan, je moet iets voor oom Sander doen. Als Jan geen antwoord geeft en haar blijft aankijken. Wat is er?
Jan
Je weet niet wat je vraagt. Natuurlijk moet ik iets voor Sander doen. Maar ik ben bang dat... Ik weet niet wat ik doen moet...
Mieke
Jij bent nooit bang... | |
[pagina 215]
| |
Jan
Ik ben heel bang dat jij me zult gaan haten.
Mieke
Dat kan niet, Jan. Ik...
Jan
Je zult het zien.
Mieke
Wat is er dan?
Jan
De avond van de ramp... Kun jij je alles nog herinneren? Je was hier met je moeder. Niemand anders? Mieke schudt van nee. Doe nu eens net of ik niets weet. Vertel me nu eens alles.
Mieke
Je weet het toch.
Jan
Ik wil dat jij het me vertelt.
Mieke angstig
Maar...
Jan
Nu moet je durven... Ik zal je helpen. Luister... Het stormt. Je bent naar bed gegaan... Je slaapt... En dan?...
Mieke
't Is donker. Moeder komt...
Jan
Ga door.
Mieke
Vlug, zegt ze, vlug. De rest versta ik niet. Het lijkt of er met hamers wordt geslagen. Ik houd haar vast. Dan staan we al op zolder. Door 't dakraam schijnt de maan. Ik loop erheen. Plotseling is hij weg. Alles wordt zwart. Nu komt het water, denk ik...
Jan
Verder, Mieke, verder.
Mieke
De maan komt terug. Het water stijgt nog steeds. Wat we maar kunnen, dragen we naar boven. Er staat al water in mijn kamer, maar nog niet erg. Mijn voeten worden nat. Het raam wordt weggeslagen. Ik sta in 't gat. Ik word teruggedrukt. Dan zien we jou. Je roept wat, maar ik kan je niet verstaan. Ineens, vlak bij je handen, je gezicht. Moeder gaat eerst, dan trek je mij in 't bootje. | |
[pagina 216]
| |
Jan
Waar is je stiefvader?
Mieke
Ik kan niets zien. De maan is weg. Soms lijkt het of we naar beneden vallen. Ik krijg geen adem meer...
Jan
En als de maan terugkomt...? Je kijkt om. Je ziet het huis. De bovenkant. Het dak.
Mieke
Hij is er niet...
Jan
Kijk nog eens om... Het dak... De dakrand... Mieke! Zie je het? Zie je dat het onmogelijk is, nu nog van buitenaf op 't dak te komen? Hij is in huis. Het water stijgt. Hij slaapt en hij is dronken...
Mieke
Ga weg... Ga weg...
Jan
Je zou toch durven?
Geklop buiten.
Mieke
Niemand heeft het gedaan. Het was het water... Jij bent gemeen... Nu weet ik wat het is, volwassen zijn... Gemeen, geméén zijn... Ik wou dat het ging stormen en die dijk van jou aan stukken sloeg.
Jan
Mieke!... Je weet niet wat je zegt. Denk nu eens na. Ze hebben samen in ‘De Korenbeurs’ gezeten: hij en de jonker, tot ze sluiten gingen. Toen zijn ze allebei naar huis gegaan. Daar loop je hoogstens tien minuten over. Goed, dan twintig. Voor mijn part een half uur. Langer toch niet. Ze zijn om één uur uit ‘De Korenbeurs’ gegaan. Om twee uur kwam het water. Zie je, hij moet in huis geweest zijn...
Mieke
Het is niet waar. Hij was er niet. Hij kan toch onderweg zijn opgehouden of ergens anders heengegaan zijn.
Jan
Maar hoe is hij dan op het dak gekomen?
Mieke
Ik weet het niet. Er is die nacht zoveel gebeurd... O Jan... het is niet waar. Je mag zo iets niet denken. | |
[pagina 217]
| |
Jan
Ik had het je veel liever niet gezegd, maar als ik zie hoe Sander erop aangekeken wordt, hoe hij eraan kapotgaat, terwijl je moeder...
Mieke
Wat ìs er met mijn moeder?
Jan
Je moet de waarheid durven zien. Ik weet dat het verschrikkelijk voor je is.
Mieke
Ga weg... Ga weg.
Jan naar de deur gaande
Als je me nodig hebt, denk aan die zakdoek.
Jan af; Mieke, wanhopig, weet niet wat te doen; ineens loopt zij naar de deur en roept.
Mieke
Jan!
Jan komt terug; beiden staan in de deur en kijken elkaar aan; als ze Josien en de jonker uit de keuken de gang horen in komen, gaat Mieke de kamer in en loopt Jan haastig naar de buitendeur.
Josien nog in de gang, tegen de jonker
Heb jij dat zelf gehaald? Maar dat is prachtig! De buitendeur valt in het slot. Ik dacht natuurlijk dat er niets in huis was. Tot Mieke, nu in de kamer. Gaat Jan daar weg? Mieke kijkt haar strak aan zonder te antwoorden. Wat kijkje? Is er iets?... Ruzie gehad?
Jonker als Mieke haar moeder, zonder iets te zeggen, blijft aankijken
Wat is er, vogeltje?
Josien
Ik weet het al... Natuurlijk...
Jonker
Wat?
Josien
Ik leg mijn hand ervoor in 't vuur... Tot Mieke. Wanneer is de verloving? Pasen?
Jonker
Ze zal wel wijzer zijn. Die ambtenaar.
Mieke toonloos
Ik heb hem weggestuurd.
Jonker
Nou, zie je wel. | |
[pagina 218]
| |
Josien
Waarom heb je hem weggestuurd?
Jonker
Ach, laat haar toch... Ze zal er heus haar reden wel voor hebben...
Jonker naar buffet lopend en de deur openend
Mevrouw...
Josien
Geweldig, Max. Neemt een fles jenever en twee glaasjes; tot Mieke. Zet jij maar even thee. Ja, er is thee. En kopjes. Alles. In de keuken.
Jonker als Mieke weggaat
Niet meer verdrietig zijn, hoor vogeltje.
Mieke af.
Josien als ze het ingeschonken glas voor hem neerzet
Dat doe je dus nog wel.
Jonker
Heel matig.
Josien
Wat noem je matig?
Jonker
Dat ik mijn grens ken, heel precies. Proost Jossie!
Josien smalend
O ja?... Proost Max! Je bent erg lief geweest. Als jij nu met die ingenieurs zit bij je thuis, wil ik wel komen helpen.
Jonker
Niet nodig hoor. Francien van Willem houdt de boel een beetje schoon. En eten doen we in ‘De Korenbeurs’.
Josien
Ik zou het jullie wat gezellig kunnen maken.
Jonker
Beter van niet, Josien. In jouw positie...
Josien
Kan jou dat werkelijk schelen?
Jonker
Een heleboel. 'k Heb je gezegd wat ik van plan ben. Ik wil een schone lei als ik aan 't werk ga. Ik doe de paarden weg. De hele stal, en ik ga bouwen. | |
[pagina 219]
| |
Josien
Ik ben echt blij dat je wat doen gaat, echt. En als je vindt dat ik je niet kan helpen, ook goed. Voorlopig heb ik hier genoeg te doen. Maar af en toe kom je bij mij een beetje uitblazen. Zodra ik weet waar ik aan toe ben, ga ik nieuwe meubels kopen... Ik heb al in mijn hoofd hoe ik het hebben wil... Een bank en lichte stoelen, en kussens, overal kussens...
Jonker
Ik weet niet of dat allemaal wel kan. Theo had schulden. Wist je dat niet?
Josien
Ik wil het nu niet weten. Morgen...
Jonker
Hij gokte. En te zwaar. Ik denk niet dat er nog veel over is.
Josien
Morgen als hij voorgoed onder de grond ligt, is het vroeg genoeg. Ik heb mijn portie voor vandaag te pakken... Op heel andere toon. Je bent een hele tijd alleen geweest, hè? Ik zie het aan je... aan je ogen... je bent onrustig.
Jonker
Het gaat ook zonder.
Josien tegen hem aanleunend
En nu? Nu ik er ben. Nu ook nog?
Jonker
Denk om je dochter.
Josien
Is 't niet pikant? Een weduwe. Alles in 't zwart. Fluisterend. Daar houd je toch zo van... Kom maar vanavond. Mieke gaat vroeg naar bed.
Jonker
Houd op, Josien. Ik wil 't niet meer.
Josien
Kom dan alleen een beetje praten.
Jonker
Nee, Josien.
Josien
Max, toe, die ratten hier. 'k Ben bang alleen...
Jonker
Jij bang? Nee, Jossie, nee, dàt kan niet. | |
[pagina 220]
| |
Josien
Ik weet wel wat je denkt... Het was mijn kans, mijn enige. Buiten geklop. O, dat gehamer. 't Maakt me gek.
Jonker
Met een paar dagen is het klaar.
Josien
Hoe eerder hij verdwijnt, hoe beter... O ja, ik moet dat formulier nog tekenen. Neemt pakje van het buffet. Ik wou 't niet openmaken, waar hij bij was. Hij stond de hele tijd te loeren. Zag je 't niet?... Geeft pakje aan jonker. Doe jij het maar.
Jonker
Je beeft, Josien...
Josien
Onzin, geef hier. Maakt pakje open, neemt portefeuille op, haalt er wat uit.
Jonker
Het is al onderzocht door de politie.
Josien
Politie?
Jonker
Die portefeuille. Alles wat erin zat moest eerst gedroogd.
Mieke op; als ze ziet wat de anderen doen, blijft ze zwijgend staan kijken.
Josien
O ja... Tel jij dat geld eens... Brieven... rekeningen... Een fotootje van Mieke... Hoe is het mogelijk!
Jonker formulier nemend
Het staat hier allemaal. Een trouwring. Tachtig gulden in papier. Horloge. Ketting met een gouden paardje. Neemt horloge. Om vier uur is het blijven stilstaan... Peinzend, Josien licht verwijtend aankijkend. Vier uur... Afschuwelijk... Josien grist het horloge uit zijn hand.
Josien
Je wist het toch. Ik heb het je gezegd.
Jonker
Ik weet van niets.
Mieke op hen toe lopend
U wist het. Alle twee.
doek
|
|