wij verblind werden voor de werkelijkheid. En aangezien jeugdige amerikanen alle illusies met nog minder onderscheidingsvermogen en nog meer geestdrift aanvaarden, ontstond onder hen een drang tot vreugde en genot, welke tot de uitzinnigste buitensporigheden leidde. Parijs werd, natuurlijk, tot middelpunt van dit wilde schijngeluk. En onder de meest tomelozen blonk Harry Crosby uit door zijn krankzinnige dartelheid. Crosby was rijk (zijn oom heette Pierpont Morgan), hij was jong, sterk gebouwd, knap van uiterlijk en hij bezat een natuurlijk, poëtisch talent. Het heeft mij moeite gekost iets van hem onder de ogen te krijgen, omdat zijn gedichten en zijn dagboek, in zeer beperkte oplagen verschenen, onvindbaar zijn. Maar uit wat ik bereiken kon, bleek mij duidelijk de aanwezigheid van een aanleg, welke zich in buitensporige aanroepingen verloor door de afwezigheid van vormkracht. Wat in zijn leven ontbrak, ontbrak ook in zijn geschriften: het bindende. In zijn zonaanbidding, waarvoor hij een persoonlijke ritus had uitgedacht; in zijn semigodsdienstige hymnen; en in zijn opgezweepte genotzucht stak een belangrijk deel onvolwassenheid. Voor het overige was het: een zich onderwerpen aan de tijdgeest, die na iedere oorlog de uitersten zoekt. Een tijdgeest die ook de minst tot opwinding geneigden beïnvloedde en mij, ingetogen van natuur, tot een doldriftig beoefenaar van de charleston maakte; gelijk hij nu, niet alléén minderjarigen, tot de hysterische trance van rock and roll opzweept.
Henry Grew Crosby werd 4 juni 1898 geboren te Boston. Zijn vader was bankier aldaar. Zijn moeder en mevrouw Morgan waren zusters. Hij was aanvankelijk in de bank werkzaam, nam dienst tijdens de eerste wereldoorlog en kwam daarna weer op de bank terug. Hij was toen een zwaar drinker en bleef soms weken achtereen weg van zijn werk. Hij ging naar Parijs, waar hij bleef tot kort voor zijn dood. Op 11 december 1929 schoot hij zich in het ‘Hôtel des Artistes’ (Nieuw York) dood, samen met een jonge vrouw, Mrs. Josephine Bigelow, uit dezelfde aanzienlijke Bostonse kringen, die hij slechts oppervlakkig kende.
Aan dit wonderlijke leven, in zekere zin bewonderenswaardig, in andere zin verachtelijk, heeft Malcolm Cowley enige hoofdstukken, de boeiendste van zijn standaardwerk ‘Exile's Return’, gewijd. Dit kapitale werk, onmisbaar voor een ieder die belangstelt in het letterkundig leven van de Verenigde Staten, was geruime tijd uitverkocht, tot er in 1951 een bijgewerkte nieuwe druk van verscheen bij The Viking Press te Nieuw York. Cowley geeft een merkwaardig zuiver en waarachtig beeld van de mens Crosby en weet daarbij voortdurend het verband te handhaven tussen de werkelijkheid van zijn bestaan op aarde en de zinnebeeldige betekenis daarvan. Hij belichaamt volledig, tragischheroïsch en tegelijk onbeschrijfelijk zielig, zowel ‘Het Verloren Geslacht’ als ‘de Uitgewekenen’. Hij is als mens en kunstenaar de doelbewust ontwortelde; de bevrijde uit volk, gezin, zedeleer, die aan zijn vrijheid te gronde gaat.
De realiteit van Crosby en de legende van Crosby, de wanhopig eenzame enkeling Crosby en de Crosby als belichaming van een tijd en een geslacht, zien wij, door Malcolm Cowley verenigd in een zinrijke synthese, overwinnaar en verslagene, beul en slachtoffer tegelijk, als een volmaakt vertegenwoordiger van een geestesgesteldheid, welke allen die de jaren van 1920-1930 bewust en met hart en ziel hebben beleefd, gekend en er in gedeeld hebben.
Harry Crosby had een vrouw, Mary Philips Jacob, die zoals haar naam aanduidt ook tot een der allerbeste families van Nieuw Engeland behoorde. Later noemde zij zich Caresse en ging schrijven. Ik heb uit oude belangstelling voor Harry Crosby haar auto-