maal over mensen uit onze tijd en onze omgeving. Doch altijd is de verteller vertellend aanwezig. Wanneer wij enig voorstellingsvermogen bezitten, zien wij hem zitten en zien wij ons, zijn lezers, in een kring om hem heen geschaard aandachtig luisteren naar zijn relaas van de merkwaardige, afwisselend droevige en vermakelijke, gebeurtenissen waar hij een bepaalde betekenis aan toekent.
Tegenover de verteller staat de vertoner. Wij zien de poppen. Niet de poppenier. Hij is onzichtbaar, onvindbaar. Hij heeft een wereld opgeroepen en die bevolkt. Hij heeft zijn mensen een eigen noodlot ingeschapen. Als alles goed gaat, zien wij zelfs de touwtjes niet. Dat is wat Camus noemt: het maken van portretten ‘en épaisseur’. De Tolstoy van ‘Oorlog en Vrede’ en ‘Anna Karenina’ was de Vertoner bij uitnemendheid, de grootste en wellicht de laatste. Proust is de Nieuwe Verteller, die méér dan Tolstoy de roman van heden beïnvloed en aldus bepaald heeft. Er bestaat een wezenlijk verschil tussen ‘levendig vertellen over’ en ‘doen leven.’ Doch er bestaat geen enkele reden het één in waarde boven het ander te stellen. Een goede verteller doet niet onder voor een goede vertoner. Het komt tenslotte minder aan op wat men verricht dan op de voortreffelijkheid van de uitkomst dier verrichtingen. Van meer belang dan tijdelijke en onrechtvaardige waardebepalingen is de vraag: waarom kan en wil niemand meer ‘en épaisseur’ werken? Een verschijnsel, zo algemeen, berust zeker niet op een toeval.
Ik voor mij geloof dat, al lang voor wij de tekenen begrepen, de kunstenaars onbewust beseften, dat de maatschappelijke ontwikkeling onherroepelijk aanstuurt op de vernietiging van de persoonlijkheid. De mens gaat meer en meer onder in de staatsburger en de staatsburger zal tenslotte meer en meer een staatsslaaf worden. De enige wijze waarop men zich daar aanvankelijk tegen te weer kon stellen, was door steeds sterker de persoonlijkheid te doen uitkomen. Tegenover de diabolische epiek van de verheerlijkers van de massa, stelde zij de lyriek van de zelfbewuste enkeling. Ik geloof dat men zelden vóór thans het lyrische element zo wanhopig trachtte te bestendigen: een uitdrukkingswijze tot de grenzen van het onbegrijpelijke verpersoonlijkt, een stroom van autobiografieën, in de meest uiteenlopende vormen, en een steeds groter lezerskring juist voor die uitingen. Een verheerlijking van alles waarbij de enkeling zijn oppermacht bewijst: bergbeklimmingen, afdalingen in de zee, ontdekkingstochten, voorbeelden van moed of offerzin. In diezelfde wereld behoort de verteller thuis. Hij wil niet verdwijnen in zijn wereld, hij wil niet verdwijnen in de wereld. Hij wil zich aan de wereld in zijn wereld doen kennen als een man die de kunst verstaat al wat hij ervaren heeft op een zinvolle en fraaie wijze te rangschikken en op een indringende wijze aan anderen mede te delen.
In de Verenigde Staten, waar het conformisme de atmosfeer ondragelijk maakt, tracht men daaraan door schijnbewegingen te ontkomen. Terwijl men er zich zichtbaar laat ontpersoonlijken, streeft men (zie de advertenties) naar een verpersoonlijking van zakdoeken, dassenklemmen, asbakken, van letterlijk alle gebruiksvoorwerpen door het aanbrengen van initialen of gehele voornamen. Een sterke persoonlijkheid onderscheidt zich niet door uiterlijke kentekenen, doch door eenvoudigweg te zijn zoals hij is. Hij doet zich gelden door zijn natuur, ook al tracht hij zich op de achtergrond te houden.
Alle politieke strijd, overal, komt uiteindelijk neer op de ingeschapen wil van de enkeling om zich tegenover de massa te handhaven en de ingeschapen wil van de massa om zich volstrekt te maken door de laatste enkeling aan zich te onderwerpen. Nu de