beschouwt als handelend in opdracht van de godin Artemis, maar bloedvergietend uit haat jegens Griekenland. Haar vader Agamemnon had haar willen offeren uit roemzucht en slechts door de hulp van Artemis ontkwam zij aan de dood door haar vaders hand. In dienst van de barbaren hielp zij haar landgenoten doden. Croiset duidt deze mythologische figuur aan met de moderne betiteling van ‘landverraadster’.
Verrassend (en tevens onthutsend) is deze visie, omdat wij hier een vreemde sprong zien maken van de tijd van Euripides naar het Hitlertijdvak. De auteur heeft zich van deze variant bediend, om tot verheldering van eigen problematiek te geraken. In het programma deelt hij mee, hoe hij de bezetting heeft overleefd, omdat hij de Duitse terreur heeft kunnen verdragen. Hij wist dat in de gevangenis waar hij langs liep, zijn landgenoten gemarteld werden. Hij wierp zich niet op de Duitsers, overwegend, dat hij slechts zijn eigen dood zou vinden en de gemartelden niet kon redden. Duidelijk heeft hij beseft, wat hij kon dulden om zijn leven te rekken.
Croiset heeft zich afgevraagd, of niet een ieder die in de Duitse bezetting het behoud van eigen leven boven alles stelde, schuldig of althans ‘medeplichtig’ was aan de dood van landgenoten. Een vraag, die hem tot een obsessie is geworden, en die hij in deze versie van de Ifigeneia-mythe aan de orde heeft willen stellen.
Croiset meent aan de nagedachtenis van zijn doodgemartelde land- genoten verplicht te zijn, zich in een scherp analyserend zelf-onderzoek voor ogen te houden, wat hij heeft gedaan en wat hij heeft nagelaten te doen, ten einde zijn leven niet te verliezen. Voor die biecht heeft hij de Ifigeneia-mythe gebruikt.
Nu is het de vraag, of dit door en door moderne conflict thuishoort in een zuiver Griekse mythe, en of hier een vermenging van stijl ontstaat die artistiek verdedigbaar is. Er zit voor mijn gevoel een ontoelaatbare eigenmachtigheid in, Euripides voor een persoonlijk karretje te spannen. Want de termen, waarin de dialoog tussen de drie klassieke figuren is vervat, zijn van een stuitend-onklassieke moderniteit.
Niet alleen de woorden landverraadster, collaboratie met de vijand, rancune, haat, en dergelijke emotionele aanduidingen, maar ook de wijze waarop Pylades zijn vriend aanraadt net te doen, of hij op Ifigeneia verliefd is, terwijl hij later, als dit in feite zo blijkt te zijn, zijn afschuw hierover uit met de woorden: ‘verliefd, op dat mens?’
In het eerste bedrijf wordt men geboeid door het tournooi van meningen, van strijd tussen de zuiverheid van Orestes die de dood verkiest