De Gids. Jaargang 120(1957)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 393] [p. 393] Herman van den Bergh De knaap Herinner je dien ochtend aan de kust toen 't bed een koude boot was voor de spiegel en hoog boven het strand de vogels wiegelden op de blauwe geur van de vanillestruiken; er stond een venster open in de tijd, uit 't tentenkamp waarvan hij zich bevrijdde ging een sterke muziek op van drums en fluiten en trombones niet lustig maar een discordant vermaan wellicht een boetezang achter de knaap aan die begon te rennen als een deel van ons een schuld van ons die om hem hing een veel te zware last: er stond een venster open in de wereld dat zag hoe hij de vlieder, de beladene met al wat wij vergrepen hadden met al wat wij gedaan hadden en niet voorzien zijn blondheid aan het wrekend zonlicht overgaf Hij had zich losgerukt uit de oude jaren uit de oude mensen om naar een nieuw geslacht te gaan naar een nieuw paradijs van oude dromen en toen struikelde hij en scheen te breken Zoals kristal de kracht soms niet van wijn zo weerstond hij niet het daglicht van april, er hing een venster open in de tijd en dat venster getuigt hem te hebben zien wankelen te hebben zien vallen als in een loopzak of versleten kledingstuk en plotsling toen hij plat voorover lag was 't of wij naakte passen van engelen hoorden en of al wat het strand eerst levend maakte in dat moment ondeelbaar was verdwenen een blinde kilte sloeg de geestdrift neer [pagina 394] [p. 394] geen muziek werd meer gehoord enkel vernamen wij het zeilgeklepper van lege tenten tenten waaruit de kampgenoten de een na de ander leken weggedragen 't bivak was leeg de tros vertrokken en over het balkon waar we uitkeken hing nog onze triestheid van boze boom. De volgende uren zeiden we niets meer tot aan de avond: er was een beeld getreden in de dag die in ons eindigde met toernooien en wielen van watermolens en strofen van zeemansballaden en 't schreeuwen van schepen die zee kozen met woedende vleugels van schuim en van tranen der vrouwe' in de havens; toen sloeg het slotuur op die laatste richel van Europa hard indringend wild van rouw van boete; wij zagen elkander aan een tedere gedachte bond ons samen een lichte wind speelde als een jong dier met zachte oren en met rose snuit om de oleanders een tijdperk was vergaan maar wij begrepen dat in ons een nieuwe onschuld was geboren Vorige Volgende