De Gids. Jaargang 120(1957)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 391] [p. 391] Herman van den Bergh De vazal Ik zoek het wezen dat ik was en de eerste woorden in mijn stem; het huidig uur is dun als glas dat splintert zo ik het omklem. Onorde van een later tijd ik heb, opdat mijn woord verjaagt het masker der vergetelheid, aan waken al mijn slaap gewaagd. De grote droom wie 'k heb beloofd de zwarte honing van de nacht omvangt met vaste greep mijn hoofd, hij dwingt mijn zwakheid naar zijn kracht. Niets is thans meer van mij alleen gemeenschap heerst in 't strenge huis. Ontvluchten baat niet: ga ik heen ik weet een dode wacht mij thuis. Een woord is niet een prille speld die moedwil in een bladzij drijft en daar om eigen zin geteld verdoold in andre woorden blijft; een woord is slechts een ding dat dient gelijk het zaadpluis op de wind; als riet naar riet in vlakke griend bevrucht het woorden die 't verbindt het is de vuurpijl naar het wrak de laatste drenkling op de kust, het vindt geen ander onderdak dan wankle regels zonder rust. [pagina 392] [p. 392] Alleen de droom is ongedeerd zijn marmer scheurloos als 't geluid: de vleugels die een boom ontbeert die ruk ik mijn schrifturen uit. Mijn vroegst geluk, mijn merelpaar gevogelte van 't avondwoud gebore' is niet de vogelaar die in zijn hand je trillend houdt maar bij elk tij roept nog mijn naam wat klaarten op uit iedre ramp: de transparantie van een raam de gele lichtvlek van een lamp. Wat ging ligt neer, wat is dat beeft van vrees, met stalen horen stoot een tijd die, meer dan dat wat leeft, het leven van de doden doodt. Welk heimwee hangt aan zulk een tijd? herinnering is kreet en val; doch waar ik zonder lichaam schrijd ontdekt elk vers een fris heelal. O diepe taak, o wijd gezicht, o zorg van ieder tellend uur! Ik ben vazal van mijn gedicht zoals de metslaar van zijn muur. Vorige Volgende